10 U kunt dicht bij mij wonen, in de streek Go̱sen,+ samen met uw zonen, uw kleinzonen, uw schapen, uw runderen en alles wat u bezit.

8 Na verloop van tijd kwam er in Egypte een nieuwe koning aan de macht, die niets van Jozef af wist.

11 Er werden dus opzichters* over hen aangesteld om hen met zware arbeid te onderdrukken:+ de Israëlieten moesten voorraadsteden voor de farao bouwen, namelijk Pi̱thom en Raä̱mses.+

37 Toen vertrokken de Israëlieten vanuit Rame̱ses+ naar Su̱kkoth+ — zo’n 600.000 mannen,* de kinderen niet meegerekend.+

3 Op de 15de dag van de eerste maand vertrokken ze uit Rame̱ses.+ Op de dag na het Pascha+ trokken de Israëlieten vol vertrouwen* weg voor de ogen van alle Egyptenaren.