Ezechiël
6 Het woord van Jehovah kwam opnieuw tot mij: 2 ‘Mensenzoon, richt je blik op de bergen van Israël en profeteer ertegen. 3 Je moet zeggen: “Bergen van Israël, hoor het woord van de Soevereine Heer Jehovah. Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah tegen de bergen, tegen de heuvels, tegen de rivieren en tegen de dalen: ‘Ik zal een zwaard op jullie loslaten en ik zal je offerhoogten vernietigen. 4 Je altaren worden afgebroken, je wierooktafels worden verbrijzeld.+ Ik zal jullie lijken voor je walgelijke afgoden* neerwerpen.+ 5 Ik zal de lijken van het volk Israël voor hun walgelijke afgoden werpen en ik zal jullie botten rond je altaren strooien.+ 6 Overal waar jullie wonen zullen de steden verwoest+ en de offerhoogten afgebroken worden en in puin komen te liggen.+ Je altaren worden afgebroken en stukgeslagen, je walgelijke afgoden zullen vergaan, je wierooktafels worden neergehaald en je werken uitgewist. 7 In jullie midden zullen slachtoffers vallen,+ en jullie zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.+
8 Maar ik zal sommigen van jullie laten ontkomen aan het zwaard onder de volken als jullie worden verstrooid over de landen.+ 9 Degenen die ontkomen, zullen aan mij denken onder de volken waar ze gevangengenomen zijn.+ Ze zullen beseffen dat mijn hart gebroken was door hun ontrouwe* hart dat zich van mij afkeerde+ en door hun ogen die lonkten naar hun walgelijke afgoden.*+ Vol afkeer zullen ze zich schamen voor alle slechtheid en alle walgelijke dingen die ze hebben gedaan.+ 10 Ze zullen moeten weten dat ik Jehovah ben en dat het geen loos dreigement was dat ik dit onheil over hen zou brengen.’”+
11 Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: “Klap in je handen, stamp met je voet en jammer over alle slechte en walgelijke dingen die het huis van Israël heeft gedaan, want ze zullen vallen door het zwaard, door hongersnood en door ziekte.+ 12 Wie ver weg is zal sterven door ziekte, wie dichtbij is zal vallen door het zwaard en wie daaraan ontkomt en overblijft, zal sterven door hongersnood. Ik zal mijn woede volledig op hen koelen.+ 13 Jullie zullen moeten weten dat ik Jehovah ben+ als hun lijken tussen hun walgelijke afgoden liggen, rondom hun altaren,+ op elke hoge heuvel, op alle bergtoppen, onder elke bladerrijke boom en onder de takken van grote bomen waar ze geurige offers hebben gebracht* om al hun walgelijke afgoden gunstig te stemmen.+ 14 Ik zal mijn hand tegen hen uitstrekken en het land verwoesten, en al hun woonplaatsen zullen nog verlatener zijn dan de woestijn bij Di̱bla. Ze zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.”’