Psalmen
Van David.
27 Jehovah is mijn licht+ en mijn redding.
Wie zou ik vrezen?+
Jehovah is de vesting van mijn leven.+
Voor wie zou ik bang zijn?
2 Slechte mensen vielen me aan om mijn vlees te verslinden,+
maar mijn tegenstanders en mijn vijanden waren het die struikelden en vielen.
Al breekt er oorlog tegen me uit,
dan nog blijf ik vol vertrouwen.
4 Eén ding vraag ik van Jehovah,
iets wat ik heel graag wil:
dat ik alle dagen van mijn leven in Jehovah’s huis mag wonen+
om de goedheid* van Jehovah te zien
5 Op de dag van onheil verbergt hij me in zijn schuilplaats,+
hij laat me schuilen in zijn tent,*+
hij tilt me hoog op een rots.+
6 Nu is mijn hoofd hoog verheven boven de vijanden die me omringen.
Ik zal juichend slachtoffers brengen in zijn tent,
ik zal lofzangen zingen* voor Jehovah.
7 Luister naar mij, Jehovah, als ik roep.+
Toon me gunst en antwoord mij.+
8 Mijn hart heeft namens u gezegd:
‘Zoek mijn gunst.’*
Uw gunst, Jehovah, zal ik zoeken.+
9 Verberg uw gezicht niet voor mij.+
Wijs uw dienaar niet af in uw woede.
U bent mijn helper.+
Laat me niet in de steek en verlaat me niet, mijn God van redding.
12 Laat me niet in handen vallen van mijn tegenstanders,*+
want valse getuigen zijn tegen me opgestaan+
en bedreigen me met geweld.
13 Waar zou ik zijn zonder het vertrouwen
dat ik Jehovah’s goedheid zou zien in het land der levenden?*+
Wees moedig en sterk van hart.+
Ja, hoop op Jehovah.