Een maskil. Van David, toen hij in de grot was.+ Een gebed.
142 Met mijn stem roep ik tot Jehovah om hulp,+
met mijn stem smeek ik Jehovah om medelijden.
2 Bij hem stort ik mijn zorgen uit,
bij hem klaag ik luid over mijn nood+
3 als mijn geest in mij bezwijkt.
Dan waakt u over mijn weg.+
Op het pad dat ik ga
is een val voor mij verborgen.
4 Kijk naar mijn rechterhand en zie
dat niemand om me geeft.+
Nergens kan ik heen,+
niemand maakt zich druk om mij.
5 Ik roep tot u om hulp, Jehovah.
Ik zeg: ‘U bent mijn schuilplaats,+
alles wat ik heb in het land der levenden.’
6 Heb aandacht voor mijn hulpgeroep,
want ik ben helemaal uitgeput.
Bevrijd me van mijn vervolgers,+
want ze zijn sterker dan ik.
7 Haal me uit de kerker
om uw naam te loven.
Laten de rechtvaardigen me omringen
omdat u goed voor me bent.