Psalmen
ל [lamedh]
10 Waarom bent u zo ver weg, Jehovah?
Waarom verbergt u zich in tijden van nood?+
2 In zijn hoogmoed vervolgt een slecht mens de hulpeloze,+
maar hij wordt gevangen in zijn eigen listige plannen.+
3 Want iemand die slecht is, schept op over zijn zelfzuchtige verlangens*+
en zegent de hebzuchtige.*
נ [noen]
Hij minacht Jehovah.
4 De goddeloze stelt in zijn verwaandheid geen onderzoek in.
Hij denkt alleen maar: ‘Er is geen God.’+
Hij bespot* al zijn tegenstanders.
6 Hij zegt bij zichzelf:* ‘Ik zal nooit wankelen.
Van generatie op generatie
zal geen onheil mij treffen.’+
פ [pe]
7 Zijn mond is vol vervloekingen, leugens en dreigementen,+
onder zijn tong zijn ellende en onrecht.+
ע [ajin]
Zijn ogen loeren op een slachtoffer.+
9 Hij wacht af in zijn schuilplaats als een leeuw in zijn hol.*+
Hij ligt op de loer om de hulpeloze te grijpen.
Hij trekt zijn net dicht en vangt hem.+
10 Het slachtoffer wordt verdrukt en valt.
De ongelukkige valt in zijn handen.*
11 Hij zegt bij zichzelf:* ‘God is het vergeten.+
Hij wendt zijn blik af.
Hij ziet het nooit.’+
ק [qof]
12 Sta op, o Jehovah.+ O God, hef uw hand op.+
Vergeet de hulpelozen niet.+
13 Waarom heeft de goddeloze minachting voor God?
Hij zegt bij zichzelf:* ‘U roept me toch niet ter verantwoording.’
ר [resj]
14 Maar u ziet problemen en ellende wel degelijk.
U kijkt toe en grijpt in.+
Slachtoffers wenden zich tot u.+
U komt vaderloze kinderen* te hulp.+
ש [sjin]
15 Breek de arm van de slechte en goddeloze man,+
zodat u zijn slechtheid niet meer vindt
als u ernaar zoekt.
16 Jehovah is Koning voor altijd en eeuwig.+
De naties zijn van de aarde vergaan.+
ת [taw]
17 Maar naar het verzoek van de zachtmoedigen luistert u, Jehovah.+