Ezechiël
27 Het woord van Jehovah kwam opnieuw tot mij: 2 ‘Mensenzoon, zing een klaaglied* over Tyrus+ 3 en zeg tegen Tyrus:
“Jij die bij de toegangspoorten naar de zee woont,
de handelaar voor de volken van vele eilanden,
dit zegt de Soevereine Heer Jehovah:
‘Tyrus, je hebt zelf gezegd: “Mijn schoonheid is volmaakt.”+
4 Je domein ligt in het hart van de zee
en je bouwers hebben je schoonheid vervolmaakt.
5 Van de jeneverbomen van de Se̱nir+ maakten ze al je planken,
van een ceder van de Libanon maakten ze een mast voor je.
6 Van eiken uit Ba̱san maakten ze je roeiriemen,
je voorsteven was van cipressenhout, ingelegd met ivoor van de eilanden van Ki̱ttim.+
7 Van kleurrijk linnen uit Egypte was het doek voor je zeil,
je dekzeil was van blauw draad en purperen wol van de eilanden van Elisa.+
8 De inwoners van Sidon en van A̱rvad+ waren je roeiers.
Vaardige mannen uit je midden waren je scheepslieden,+ Tyrus.
9 Ervaren,* vaardige mannen uit Ge̱bal+ breeuwden* je naden.+
Alle schepen van de zee en de zeelieden kwamen bij je om handel te drijven.
10 Mannen uit Perzië, Lud en Put+ dienden in je leger als soldaten.
Ze hingen hun schilden en helmen in je op en verhoogden je aanzien.
11 De mannen van A̱rvad in je leger hielden de wacht op je muren
en dappere mannen bemanden je torens.
Ze hingen ronde schilden rondom aan je muren
en vervolmaakten je schoonheid.
12 Ta̱rsis+ deed zaken met je omdat je zo rijk was.+ Ze betaalden zilver, ijzer, tin en lood voor je goederen.+ 13 Ja̱van, Tu̱bal+ en Me̱sech+ dreven handel met je. Ze betaalden voor je koopwaar met slaven+ en koperen voorwerpen. 14 Het huis van Toga̱rma+ betaalde voor je goederen met trekpaarden, rijpaarden en muildieren. 15 Het volk van De̱dan+ dreef handel met je. Je nam op vele eilanden kooplieden in dienst, die ivoren slagtanden+ en ebbenhout als schatting* aan je betaalden. 16 Edom deed zaken met je vanwege je overvloed aan producten. Ze betaalden voor je goederen met turkoois, purperen wol, kleurrijk borduurwerk, fijn weefsel, koralen en robijnen.
17 Juda en het land Israël dreven handel met je. Ze betaalden voor je goederen+ met tarwe uit Mi̱nnith,+ het beste voedsel, honing,+ olie en balsem.+
18 Damaskus+ deed zaken met je vanwege je overvloed aan producten en al je rijkdom. Ze betaalden met wijn uit He̱lbon en wol uit Za̱char.* 19 Ve̱dan en Ja̱van uit U̱zal betaalden voor je goederen met smeedijzer, kassie* en kalmoes.* 20 De̱dan+ voorzag jou van zadelkleden* voor het rijden. 21 Je had Arabieren in dienst en de leiders van Ke̱dar,+ handelaars in lammeren, rammen en bokken.+ 22 De handelaars van Scheba en Raë̱ma+ deden zaken met je. Ze betaalden voor je goederen met de beste parfums, edelstenen en goud.+ 23 Ha̱ran,+ Ka̱nneh, Eden,+ de handelaars van Scheba,+ A̱ssur+ en Ki̱lmad deden zaken met je. 24 Op je markt handelden ze in schitterende gewaden, mantels van blauwe stof met kleurrijk borduurwerk en veelkleurige tapijten, allemaal stevig vastgebonden met touwen.
25 De schepen van Ta̱rsis+ waren de karavanen voor je koopwaar,
zodat je vol en zwaarbeladen* in het hart van de open zee lag.
26 Je roeiers hebben je in zware zee gebracht.
De oostenwind heeft je schipbreuk laten lijden in het hart van de open zee.
27 Je rijkdommen, je goederen, je koopwaar, je zeelieden en je scheepslieden,
de breeuwers van je naden,* je handelaars+ en alle soldaten+
— de hele menigte* in je —
op de dag van je ondergang zullen ze allemaal wegzinken in het hart van de open zee.+
28 Als je scheepslieden het uitroepen, zal het kustgebied schudden.
29 Alle roeiers, zeelieden en scheepslieden
zullen hun schepen verlaten en op het land staan.
30 Ze zullen hun stem verheffen en je bitter beklagen+
terwijl ze stof over hun hoofd gooien en zich wentelen in de as.
31 Ze zullen zich kaalscheren en een zak aandoen,
ze zullen bitter* om je huilen met intens gejammer.
32 Jammerend zullen ze een klaaglied over je zingen:
“Wie is als Tyrus, dat nu zwijgt midden in de zee?+
33 Toen je goederen binnenkwamen van de open zee, maakte je veel volken blij.+
Met je overvloedige rijkdom en je koopwaar maakte je de koningen van de aarde rijk.+
34 Nu heb je schipbreuk geleden op open zee, in het diepe water,+
en al je koopwaar en je mensen zijn met je vergaan.+
35 Alle bewoners van de eilanden zullen verbijsterd naar je staren+
en hun koningen zullen beven van angst,+ met een vertrokken gezicht.
36 De kooplieden onder de volken zullen fluiten over wat er met je is gebeurd.
Je einde zal snel en verschrikkelijk zijn
en je zult voor altijd ophouden te bestaan.”’”’+