Jesaja
Hun afgoden zijn op dieren geladen, op lastdieren,+
als bagage die zwaar op de vermoeide dieren drukt.
2 Ze buigen en knielen samen neer,
ze kunnen de lading* niet redden
en zelf worden ze* gevangengenomen.
3 ‘Luister naar mij, huis van Jakob, en jullie allemaal die overblijven van het huis van Israël,+
jullie die ik vanaf de geboorte heb gesteund en vanaf de moederschoot heb gedragen.+
Ik zal je dragen, steunen en redden, net zoals voorheen.+
6 Er zijn mensen die het goud uit hun buidel schudden.
Ze wegen het zilver af op de weegschaal.
Ze huren een smid en hij maakt er een god van.+
Dan buigen ze diep, ze aanbidden hem.*+
7 Ze tillen hem op hun schouders.+
Ze dragen hem rond en zetten hem op zijn plek, en daar staat hij dan.
Hij komt niet van zijn plaats.+
Ze roepen tot hem maar hij antwoordt niet.
Iemand die het moeilijk heeft kan hij niet redden.+
8 Denk hieraan en verzamel moed.
Neem het ter harte, overtreders.
Ik ben God, er is niemand als ik.+
Ik heb het gezegd en ik zal het laten gebeuren.
Ik heb het me voorgenomen en ik zal het ook doen.+
13 Ik heb mijn rechtvaardigheid dichtbij gebracht.
Ze is niet ver weg
en mijn redding zal niet op zich laten wachten.+
In Sion zal ik redding brengen, aan Israël mijn pracht.’+