Een oorlog tussen goden
1. (a) Hoe bezagen vele heidense naties een oorlog tussen twee steden of legers? (b) Wat waren deze goden zelf, maar door wie werden ze gebruikt en met welk doel?
HET is een feit van betekenis dat in vroeger tijden heidense naties, en wel in het bijzonder Babylonië, geloofden dat elke stad haar beschermgod had, waaraan haar tempel was opgedragen en welke god door haar bevolking werd aanbeden.a Wanneer er derhalve een oorlog werd gevoerd, werd deze niet slechts als een strijd tussen de betrokken legers beschouwd, maar meer in het bijzonder tussen goden. De god van het zegevierende leger werd bezien als degene die de overwinning behaalde op de god van het overwonnen leger of de overwonnen stad. De goden van deze naties waren waardeloze afgoden die in werkelijkheid niets konden doen. Wanneer de naties offers brachten aan deze afgoden, offerden zij in werkelijkheid aan onzichtbare demonen, goddeloze geesten onder Satan de Duivel, „de god van dit samenstel van dingen”. Door bemiddeling van deze goden kon Satan de mensen in dienstbaarheid houden en beletten dat zij de ware God zouden aanbidden. — Ps. 96:5; 1 Kor. 10:20; 2 Kor. 4:4, NW.
2. Wie zouden, wanneer Jehovah’s tijd zou komen om de joden in Babylon te bevrijden, als de voornaamste tegenstanders in de strijd worden beschouwd?
2 Gods profeet Jesaja vertelde zijn natie, de joden, dat Jehovah vanwege hun goddeloosheid en opstandigheid het besluit had genomen hen te tuchtigen door toe te laten dat zij als ballingen naar Babylonië, een land vol afgoden, weggevoerd zouden worden. Jesaja voorzei eveneens, dat zij na een periode van streng onderricht uit Babylon bevrijd zouden worden. Wanneer voor Jehovah de tijd zou aanbreken om zijn volk te bevrijden, zouden de demonen zich hiertegen verzetten en elke strijd die gestreden zou worden om Gods volk te bevrijden, zou beschouwd worden als een strijd tussen Jehovah, de ware God, de God van Israël, en de goden van Babylon, van wie Bel het hoofd was en wiens naam „Heer” betekent. Hij was dezelfde god als Merodach of Mardoek, of hij werd op de duur met Mardoek vereenzelvigd.
3. (a) Waarom zou Kores zijn succes over Babylon eerst aan valse goden hebben toegeschreven? (b) Aan wie gaf Kores, zoals uit de inscriptie op de cylinder van Kores blijkt, eerst de eer voor zijn succes?
3 Toen Kores Babylon omverwierp, was hij niet op de hoogte van de profetie welke Jesaja in verband met hem had uitgesproken, waarin hij hem bij name had genoemd en had voorzegd dat Jehovah hem als zijn instrument zou gebruiken om Babylon omver te werpen. Kores was een zoroastriër, maar hij was bijgelovig en koesterde de wens de goden van de verscheidene naties welke hij overwon, te behagen. Niet op de hoogte van de profetie van Jesaja, welke liet zien wat de ware bron van zijn overwinning was, kan hij zijn succes derhalve wel aan de valse goden van Babylon hebben toegeschreven, hetgeen ook te kennen wordt gegeven door een spijkerschriftdocument, de cylinder van Kores:
Alle landen waarover hij het toezicht had . . . werden geïnspecteerd. Hij zocht een rechtvaardige vorst die naar zijn hart was en die zijn handen zou grijpen. Kores, de koning van Ansjan, wiens naam hij noemde, werd door hem tot heer over alles aangesteld. . . . Mardoek, de grote heer, de beschermer van zijn volk, zag vol vreugde zijn vrome daden en zijn rechtvaardige hart. Hij gaf hem het bevel op te trekken naar zijn stad, Babylon, en hij bracht hem ertoe de weg naar Babylon in te slaan. Als een vriend en metgezel ging hij aan zijn zijde.b
Zijn verspreid gelegerde troepen, wier aantal onbekend is als de wateren van een rivier, gordden hun wapens en trokken met hem op. Zonder een gewapend treffen en een veldslag liet hij hem tot midden in Babylon, zijn stad, komen. Hij bespaarde Babylon behoeftige omstandigheden. . . .c
4. Welke verhouding die er tussen Nabonedos en de Babylonische priesterschap bestond, kan er voor Kores aanleiding toe zijn geweest zijn overwinning aan Babylonische goden toe te schrijven?
4 Het kan zijn dat Kores onder andere tot deze conclusie is gekomen doordat Nabonedos, de eerste regeerder van Babylonië en een enthousiast religieaanhanger, de religie van het koninkrijk in Babylon trachtte te centraliseren. Hij bracht de beelden en heiligdommen van de verschillende godheden in Babylon bijeen, hoewel gedurende de gehele geschiedenis van Babylonië elke stad haar eigen beschermgod had. Door dit te doen kan hij de Babylonische priesterschap van zich vervreemd hebben. Om deze reden kan Kores ertoe gebracht zijn te denken dat de god Merodach (Mardoek) hem Babylon hielp innemen.d
JEHOVAH DE WERKELIJKE OVERWINNAAR VAN BABYLON
5. Waardoor zou Kores van gedachte kunnen veranderen betreffende de bron van zijn overwinning?
5 Wat kon Kores echter zeggen toen hij de stad binnentrok en Daniël hem de bijna tweehonderd jaar tevoren geschreven profetie van Jesaja kon tonen? Wie kon hij naar waarheid erkennen als degene die hem de overwinning had geschonken?
6. Door welke feiten wordt ondersteund dat Jehovah, en niet Bel (of Mardoek), de eer toekomt voor de verovering van Babylon door Kores?
6 Bovendien wordt het feit dat Kores’ overwinning van Jehovah God afkomstig was, door het volgende getoond: Babylon en Jeruzalem waren eeuwenlang vijanden geweest, al vanaf de tijd van Abraham en koning Melchizédek van Salem, dat later Jeruzalem werd. En tussen Jehovah God en Babylon had er vanaf de tijd van de Toren van Babel, kort na de vloed in Noachs dagen, vijandschap bestaan. De Babyloniërs verheugden zich zeer over hun inname van Jeruzalem in 607 v. Chr. en zij beschouwden hun god Mardoek als de grote overwinnaar. Zij haatten Jehovah’s volk en wilden het beslist niet laten gaan. De bevrijding van Gods volk uit Babylon kon derhalve niet aan het optreden van een van de valse goden van Babylon te danken zijn, maar, zoals Jehovah verklaarde, was hij zelf degene die dit bewerkstelligde en het volk de kracht schonk om naar Jeruzalem terug te gaan en tot zijn heerlijkheid de tempel te herbouwen. Hierdoor werd zijn naam verheerlijkt en de valse goden van Babylon een nederlaag toegebracht. En indien Bel (of Mardoek), zoals op de cylinder van Kores staat, „de beschermer van zijn volk” was, was hij wel schandelijk te kort geschoten, want vele Babyloniërs werden gedood en al Bels onderdanen in Babylonië kwamen onder de heerschappij van een buitenlandse regeerder, Kores van Perzië. Bovendien heeft Babylon zich hierna nooit meer van de wereldheerschappij meester kunnen maken.
GODEN VAN BABYLON TE SCHANDE GEMAAKT
7. Hoe beschreef Jehovah in Jesaja 46:1, 2 dat de Babylonische goden te schande gemaakt zouden worden?
7 Ook Nebo, wiens naam „Spreker, Bekendmaker, Profeet” betekent, was een belangrijke god van Babylon, en er is een tijd geweest dat hij boven Mardoek stond. Hij was de god van de vegetatie en werd op de duur vereenzelvigd met de planeet Mercurius aan de hemel. Bij monde van Jesaja voorzei God profetisch dat deze goden van Babylon te schande gemaakt zouden worden: „Bel is neergebogen, Nebo helt voorover; hun afgoden zijn toegevallen aan de wilde dieren en aan de huisdieren hun vrachten, stukken bagage, een last voor de vermoeide dieren. Ze moeten overhellen; ze moeten zich allen evenzeer neerbuigen; ze zijn eenvoudig niet in staat ontkoming te verschaffen voor de last, maar hun eigen ziel moet in gevangenschap gaan.” — Jes. 46:1, 2, NW.
8. (a) Hoe zouden Bel en Nebo in gevangenschap gaan? (b) Hoe zouden ze zich neerbuigen, en in welk opzicht zouden hun afgoden een last worden?
8 Toen Babylon werd overwonnen, moesten derhalve Nebo en Bel zelf, „hun eigen ziel”, in gevangenschap gaan en werden hun aanbidders onderdanen van Kores. In werkelijkheid waren ze helemaal geen goden en wat een desillusie en een pijnlijke situatie was het voor de aanbidders van Bel en Nebo toen zelfs zij, de grootste goden van de Babyloniërs, zich in een schandelijke nederlaag voor de ware God, Jehovah, moesten neerbuigen. De door de Babyloniërs als goden aanbeden afgoden konden niet zich zelf en nog minder hun aanbidders dragen om aan de legers van Kores te ontkomen. Deze levenloze beelden moesten door de wilde dieren, de leeuw en de draak (de sirrus), het land ingedragen worden, indien deze dieren hiertoe tenminste in staat waren. Of ze werden op huisdieren geladen, waarbij hun dode gewicht deze dieren deed doorbuigen als dieren die louter een zware last droegen. En voor deze valse goden was het nu eens niet de gebruikelijke jaarlijkse optocht langs Babylons processiestraat naar de tempel van Isjtar, tijdens welke parade ze door hun aanbidders bewonderd en geëerd werden, maar een vernederende vlucht om zich in veiligheid te stellen. De Babylonische goden moesten bij hun poging om te ontsnappen, door dieren worden gedragen! Wat een schande!
GEEN ENKELE GOD IS MET JEHOVAH TE VERGELIJKEN
9. Waaruit blijkt dus dat Jehovah verreweg superieur is aan deze valse goden?
9 Jehovah staat niet toe dat er enig beeld van hem wordt gemaakt, want hij is de levende God (Ex. 20:4, 5). Hij is Degene die zijn volk in zijn machtige armen draagt, en hierbij is er geen sprake van een haastige vlucht of van een paniek. Hij voorzegt dat hij hen niet alleen van Babylon zal bevrijden, maar ook van deze waardeloze goden Nebo en Bel. Jehovah zegt tot zijn volk:
10. Wat zou Jehovah, in tegenstelling met die goden, voor zijn volk doen?
10 „Luister naar mij, u huis van Jakob, en al gij overgeblevenen van het huis van Israël, gij die door mij van de buik af zijt overgebracht, de gedragenen van de schoot af. Ja, tot iemands ouderdom ben ik Dezelfde; en tot iemands grijsheid zal ik blijven schragen. Ik zelf zal stellig handelen, opdat ik zelf moge dragen en opdat ik zelf moge schragen en ontkoming verschaffen.” — Jes. 46:3, 4, NW.
11. Waarom behoefde de natie Israël zich geen zorgen te maken, ook al geraakte ze op leeftijd?
11 Jehovah verschilt van de afgoden. Hij is niet slechts in staat zich zelf te schragen want hij is tijdeloos en zonder begin of eind, en wordt daarom nooit oud of moe, maar hij bezit ook een onuitputtelijke energie, kan zijn volk verdedigen, de vijand met inbegrip van diens goden aan zich onderwerpen en zijn volk dragen en schragen. Ook al was Israël, gerekend vanaf de dood van de patriarch Jakob in 1711 v. Chr., meer dan duizend jaar oud, Jehovah is eeuwig, altijd op het toppunt van zijn kracht en vermogen om hen te zegenen — hetgeen voor hen een verzekering vormde dat zij van Babylon bevrijd zouden worden. — Ps. 90:1, 2; Jak. 1:17, NW.
12. Welke eenvoudige redenatie volgt Jehovah bij het beantwoorden van de vraag: „Met wien wilt gij Mij vergelijken?”
12 Jehovah volgt een heel eenvoudige redenatie wanneer hij tot zijn volk zegt: „Met wien wilt gij mij vergelijken en gelijkstellen, aan wien Mij gelijk achten, dat wij elkander zouden gelijk zijn? Zij schudden goud uit hun buidel en wegen zilver in een weegschaal; zij huren een goudsmid, opdat hij er een god van make. Zij knielen, ook buigen zij zich neder. Zij heffen hem op den schouder, zij torsen hem en zetten hem neer op zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt niet van zijn plaats. Al schreeuwt iemand tot hem, hij antwoordt niet, uit de benauwdheid redt hij hem niet.” — Jes. 46:5-7.
13. Wat dienden de Israëlieten in gedachte te houden wanneer zij in ballingschap zouden verkeren?
13 Wanneer de Israëlieten later gevangenen van Babylon zouden worden, moesten zij derhalve niet bevreesd zijn voor de goden die geen kracht bezitten, maar dienden zij zich tot Jehovah te keren, met wie geen andere god zich kan vergelijken. Zij moesten eraan denken dat hij zelfs de militaire leider die hen van Babylon zou bevrijden, bij name noemde. Dit zou hun de moed schenken om, in afwachting van hun bevrijding door hem, te volharden.
GEEN ANDERE GODEN KUNNEN JEHOVAH’S VOORNEMEN VERANDEREN
14. Wat zei Jehovah in Jesaja 46:8-11 om hen moed in te spreken?
14 Jehovah zei vervolgens tegen hen: „Denkt hieraan en vermant u; gij overtreders, neemt het ter harte. Denkt aan hetgeen vroeger, vanouds, gebeurde; Ik immers ben God [El; in NW: De Goddelijke], en er is geen ander, God [Elohim], en niemand is Mij gelijk; Ik, die van den beginne den afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al mijn welbehagen doen; die uit het Oosten een roofvogel roep, uit een ver land den man van mijn raadsbesluit; Ik heb gesproken, Ik doe het ook komen; Ik heb het ontworpen, Ik breng het ook tot uitvoering.” — Jes. 46:8-11.
15. (a) Vanaf welke tijd en in verband waarmee heeft Jehovah de afloop voorzegd, en welk bewijs hadden de Israëlieten hiervan? (b) Bij wie won Jehovah raad in, en waarom?
15 Wanneer de Israëlieten in gevangenschap zouden verkeren, zouden zij zich herinneren wat Jehovah voor hen en voor hun voorvaders in het verre verleden had gedaan. Hij bestond vóór alle andere goden en wist vanaf het begin wat het eind van zijn programma zou zijn. Geen demonen of andere valse goden konden de voorgeschreven afloop ervan tegenhouden. Vanaf zijn eerste opgetekende profetie, in Genesis 3:15, en steeds daarna, had hij over gebeurtenissen gesproken die nog niet hadden plaatsgevonden. De Israëlieten hadden de vervulling gezien van vele van de dingen welke hij hun van tevoren had gezegd. Jehovah had geen hulp nodig om zijn programma vast te stellen of ten uitvoer te brengen. Niemand behoefde hem raad te geven of hem in zijn wijsheid te laten delen. Hij voerde niet het raadsbesluit van een willekeurige andere god uit die hem adviezen gaf en hij werd niet door iemand anders tot een bepaalde handelwijze gebracht, maar hij liet zich leiden door zijn eigen raadsbesluit en zijn eigen voornemens en deze hebben standgehouden en zijn volbracht, zoals hij verklaarde dat het geval zou zijn.
16. (a) Hoe wordt door het geval van Kores bewezen dat Jehovah doet waarin hij behagen schept? (b) Wat was Kores’ embleem?
16 In Jehovah’s geschreven Woord hebben wij een verslag van hetgeen hem behaagt, en hij heeft deze dingen waarin hij behagen schept gedaan, ongeacht of een ander dit prettig vond. Hij riep Kores en Kores voerde niet zijn eigen raadsbesluit uit, maar dat van Jehovah. Kores was geen Judeeër. Hij kwam uit het gebied waar de zon opging, van het oosten, van een land ver verwijderd van het land Juda. Hij was afkomstig uit Perzië, dat ten oosten van Babylon en de rivier de Tigris lag, zelfs ten oosten van Elam en de Perzische Golf. Hij wordt een roofvogel genoemd, en het is interessant dat Kores’ embleem een gouden adelaar, een roofvogel, was. Jehovah riep Kores op met de bedoeling dat deze zich snel op Babylon zou storten, snel als die roofvogel, de adelaar.e
17. Hoe bewijst de geschiedenis in verband met Kores dat Jehovah de enige ware God is?
17 Precies zoals Jehovah had gesproken, vormde hij het raadsbesluit en schiep hij de omstandigheden in menselijke aangelegenheden met het doel zijn raadsbesluit door bemiddeling van Kores, de symbolische „roofvogel”f, ten uitvoer te brengen, en gewijde en wereldlijke geschiedkundige verslagen bewijzen dit. Dit verhoogt Hem als Degene die de goden van Babylon het onderspit liet delven en als Degene die er verantwoordelijk voor was dat Kores de kracht ontving om die machtige stad te onderwerpen.
18. Welke waarschuwing gaf Jehovah de Babyloniërs voordat zij Jeruzalem vernietigden?
18 Nu richt Jehovah zich op profetische wijze tot de Babyloniërs. Hij wist dat zij Sion of Jeruzalem uit haat jegens Jehovah en zijn volk zouden vernietigen: „Luistert naar mij, gij die krachtig van hart zijt, gij die ver zijt van rechtvaardigheid. Ik heb mijn rechtvaardigheid nabij gebracht. Ze is niet ver weg, en mijn eigen redding zal niet laat zijn. En ik zal stellig in Sion redding geven, aan Israël mijn schoonheid.” — Jes. 46:12, 13, NW.
19. (a) Wat had Jehovah zich lang voordat Babylon de Derde Wereldmacht werd, voorgenomen, en in welke opzichten zou deze redding niet ver weg of te laat zijn? (b) Hoe zou door deze daad van Jehovah zijn rechtvaardigheid nabij gebracht worden?
19 Jehóvah had bepaald dat zijn volk Israël in Babylon in ballingschap zou raken vanwege hun onrechtvaardigheid en opstandigheid, maar het was ook zijn raadsbesluit dat zij na verloop van tijd uit de macht van Babylon bevrijd zouden worden. Bezien vanuit Jehovah’s gezichtspunt van zijn eeuwige bestaan en in aanmerking genomen dat duizend jaar voor hem als één dag is, was hun redding uit Babylon niet ver weg (2 Petr. 3:8, NW). Ze zou precies op de door God vastgestelde tijd komen. Hij zou niet onredelijk zijn met betrekking tot het straffen van zijn volk en Sion niet buitensporig lang woest en verlaten laten liggen. Na een niet te lang tijdsverloop zou hij Israël zijn schoonheid geven, de schoonheid door Jehovah van de Babyloniërs gered te worden. God zou zijn rechtvaardigheid nabij brengen doordat hij zich spoedig zou rechtvaardigen. Het zou van zijn zijde een daad van rechtvaardigheid zijn, want al de smaad welke door de dienstbaarheid van de Israëlieten aan Babylon op zijn naam was gebracht, zou door de nederlaag welke Jehovah Babylons goden zou toebrengen, worden uitgewist.
20. Waarvan hadden de Babyloniërs zich door Jesaja’s profetie moeten laten weerhouden?
20 De Babyloniërs, die „krachtig van hart” waren en zich op hun goden Bel en Nebo beroemden, hadden aandacht moeten schenken aan deze bekendmaking en waarschuwing, en niet al te hoogmoedig en wreed moeten optreden tegen Gods volk Israël toen zij dit gevangen hielden.
21. In welk jaar zond Jehovah de symbolische „roofvogel” naar Babylon, en welke vragen in verband met de tijd moesten beantwoord worden?
21 In 539 v. Chr., twee jaar voordat de geprofeteerde zeventigjarige verwoesting ten einde zou lopen, zond God zijn snel vliegende roofvogel, Kores van Perzië, naar Babylon om zijn goddelijke raadsbesluit met betrekking tot deze natie ten uitvoer te brengen (Jer. 25:11). Babylon was echter een machtige, ommuurde stad welke als onneembaar werd beschouwd. Zouden Babylons goden het achter haar verdedigingswerken jarenlang kunnen uithouden en hierdoor verhinderen dat Jehovah op de door hem voorzegde tijd zijn raadsbesluit ten uitvoer zou brengen? Zou Kores aan twee jaar genoeg hebben om Babylon omver te werpen en zich bovendien nog te kwijten van zijn taak de joden te bevrijden?
22. Waarom zou het in de oorlog tegen Babylon in werkelijkheid gaan, en waarvan zou de uitslag een voorproef zijn?
22 Jehovah’s woord en naam stonden op het spel. Het zou niet slechts een oorlog tussen Jehovah en Babylon zijn, enkel en alleen ter wille van zijn volk Israël, maar het was ook een oorlog tussen goden. Jehovah zou blijk geven van zijn suprematie over deze afgoden, die eigenlijk geen goden waren, en hen in het stof van schande en nederlaag doen bijten. Het zou voor Satan en zijn goddeloze demonen een verpletterende nederlaag betekenen, een voorproef van de ondergang en de vernietiging van deze tegenstanders van God en de volledige rechtvaardiging van Jehovah tegenover alle goden van alle naties. De val van Babylon moest daarom op Gods vastgestelde tijd plaatsvinden. In de volgende uitgave van dit tijdschrift zullen wij enkele van de gebeurtenissen in de fatale nacht van Babylons val op de voet volgen.
[Voetnoten]
a The Encyclopedia Americana, Deel 2, blz. 441.
b Zie Die Keilinschriften der Achämeniden, door Weissbach, blz. 2-5.
c Zie Die Keilinschriften der Achämeniden, door Weissbach, blz. 41; ook Nabonidus and Belshazzar, door R. P. Dougherty, blz. 176 van de uitgave van 1929.
d Zie The Encyclopedia Americana, Deel 2, blz. 441.
e Zie Xenophons Cyropaedie (Opvoeding van Kores), Boek 2, de paragrafen 1 en 4. In The Encyclopædia Britannica, elfde uitgave, Deel 10, blz. 454b, staat dienaangaande: „De Perzen droegen een adelaar die aan het eind van een speer was bevestigd, en ook de zon, hun godheid, was op hun standaarden afgebeeld, die . . . door de dapperste mannen van het leger met de grootste angstvalligheid werden bewaakt.” — Zie onder het opschrift „Flag”.
f In Jesaja 46:11 is het Hebreeuwse woord voor „roofvogel” ait, en het komt overeen met het woord voor „adelaar” of „arend” in de Griekse LXX, namelijk aetos, zoals in Klaagliederen 4:19 en Jeremia 4:13. De Hebreeën noemden de „roofvogel” bij de naam ait, en wel omdat deze zich krijsend op zijn prooi stort, hetgeen door de Hebreeuwse werkwoordsstam te kennen wordt gegeven (1 Sam. 15:19) — Zie Gesenius’ Hebrew-Chaldee Lexicon.
[Illustratie op blz. 379]
De sirrus, „Draak van Babylon”