Ezechiël
35 Het woord van Jehovah kwam opnieuw tot mij: 2 ‘Mensenzoon, richt je blik op het bergland Se̱ïr+ en profeteer ertegen.+ 3 Zeg ertegen: “Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Ik ben tegen je, bergland Se̱ïr, en ik zal mijn hand tegen je uitstrekken en een verlaten woestenij van je maken.+ 4 Je steden zal ik in ruïnes veranderen en je zult een verlaten woestenij worden.+ Je zult moeten weten dat ik Jehovah ben. 5 Je hebt voortdurend blijk gegeven van vijandschap+ en je hebt de Israëlieten overgeleverd aan het zwaard in de tijd van hun ondergang, in de tijd van hun uiteindelijke straf.’”+
6 “Daarom, zo zeker als ik leef,” verklaart de Soevereine Heer Jehovah, “voor bloedvergieten bestem ik je en bloedvergieten zal je achtervolgen.+ Omdat je bloed hebt gehaat, zal bloedvergieten je achtervolgen.+ 7 Ik maak van het bergland Se̱ïr een verlaten woestenij,+ en ik verwijder iedereen die erdoorheen trekt en iedereen die terugkeert. 8 Ik zal je bergen bezaaien met lijken. Degenen die sneuvelen door het zwaard zullen vallen op je heuvels, in je dalen en in al je rivieren. 9 Ik zal voorgoed een woestenij van je maken en je steden zullen niet bewoond worden.+ Je zult moeten weten dat ik Jehovah ben.”
10 Je hebt gezegd: “Deze twee volken en deze twee landen zullen van mij worden en we zullen beide in bezit nemen”,+ ook al was Jehovah zelf daar. 11 “Daarom, zo zeker als ik leef,” verklaart de Soevereine Heer Jehovah, “ik zal tegen je optreden met dezelfde woede en jaloezie die jij hebt getoond in je haat tegenover hen.+ Ik zal mij onder hen bekendmaken als ik jou oordeel. 12 Dan zul je moeten weten dat ikzelf, Jehovah, alle beledigingen heb gehoord die je hebt uitgesproken tegen de bergen van Israël toen je zei: ‘Ze zijn verwoest zodat wij ze kunnen verslinden.’* 13 Jullie zetten een grote mond tegen mij op en spraken veel woorden tegen mij.+ Ik heb alles gehoord.”
14 Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: “De hele aarde zal juichen als ik een verlaten woestenij van je maak. 15 Zoals jij juichte toen het erfdeel van het huis van Israël verwoest werd, zo zal ik jou behandelen.+ Je zult een verlaten puinhoop worden, bergland Se̱ïr, ja, heel Edom.+ Ze zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.”’