Ezechiël
22 Het woord van Jehovah kwam opnieuw tot mij: 2 ‘Mensenzoon, sta je klaar om het oordeel uit te spreken* over de stad vol bloedschuld+ en haar te laten weten welke walgelijke dingen ze heeft gedaan?+ 3 Je moet zeggen: “Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘O stad van bloedvergieten,+ die walgelijke afgodsbeelden* maakt om zich te verontreinigen,+ je tijd komt.+ 4 Je bloedvergieten maakt je schuldig+ en je walgelijke afgoden maken je onrein.+ Je hebt het einde van je dagen versneld en het einde van je jaren is nabij. Daarom zal ik je maken tot een voorwerp van minachting voor de volken en een mikpunt van spot voor alle landen.+ 5 De landen dichtbij en ver weg zullen je bespotten,+ want je naam is onrein en je bent vol onrust. 6 Bij jou heeft elk van Israëls leiders zijn gezag gebruikt om bloed te vergieten.+ 7 Bij jou behandelen ze hun vader en moeder met minachting.+ Vreemdelingen zetten ze af en vaderloze kinderen* en weduwen behandelen ze slecht.’”’+
8 ‘“Mijn heilige plaatsen veracht je en mijn sabbatten ontheilig je.+ 9 Bij jou zijn lasteraars die uit zijn op bloedvergieten.+ Bij jou eten ze slachtoffers op de bergen en maken ze zich schuldig aan schandelijk* gedrag.+ 10 Bij jou onteren ze het bed van hun vader*+ en verkrachten ze een vrouw die onrein is in haar menstruatie.+ 11 Bij jou gedraagt de ene man zich walgelijk met de vrouw van zijn naaste,+ onteert de andere man zijn eigen schoondochter met schandelijk gedrag+ en verkracht weer een ander zijn zus, de dochter van zijn eigen vader.+ 12 Bij jou nemen ze steekpenningen aan om bloed te vergieten.+ Je leent uit tegen rente+ of om winst* te maken en je perst je naasten geld af.+ Ja, je bent mij totaal vergeten”, verklaart de Soevereine Heer Jehovah.
13 “Ik klap in mijn handen van afkeer over de onrechtvaardige winst die je hebt gemaakt en over het bloedvergieten in je midden. 14 Zal je moed* standhouden en zullen je handen sterk blijven in de dagen dat ik tegen je optreed?+ Ikzelf, Jehovah, heb gesproken en ik zal optreden. 15 Ik zal je verstrooien onder de volken en je verspreiden over de landen,+ en ik zal een eind maken aan je onreinheid.+ 16 Je zult onteerd worden voor de ogen van de volken en je zult moeten weten dat ik Jehovah ben.”’+
17 Het woord van Jehovah kwam opnieuw tot mij: 18 ‘Mensenzoon, het huis van Israël is voor mij als waardeloze schuimslakken geworden. Ze zijn allen koper, tin, ijzer en lood in een smeltoven. Ze zijn zilverschuim geworden.+
19 Daarom zegt de Soevereine Heer Jehovah: “Omdat jullie allemaal als waardeloze schuimslakken zijn geworden,+ breng ik jullie in Jeruzalem bijeen. 20 Zoals zilver, koper, ijzer, lood en tin in een smeltoven worden verzameld om er vuur op te blazen en het te smelten, zo zal ik jullie in mijn grote woede bijeenbrengen en zal ik op jullie blazen en jullie laten smelten.+ 21 Ik zal jullie bijeenbrengen en op jullie blazen met het vuur van mijn woede,+ en jullie zullen in haar* gesmolten worden.+ 22 Zoals zilver in een smeltoven wordt gesmolten, zo zullen jullie in haar worden gesmolten. En jullie zullen moeten weten dat ikzelf, Jehovah, mijn woede over jullie heb uitgestort.”’
23 Het woord van Jehovah kwam opnieuw tot mij: 24 ‘Mensenzoon, zeg tegen haar: “Je bent een land dat niet zal worden gereinigd, waarop geen regen valt op de dag van verontwaardiging. 25 Je profeten hebben in je midden samengespannen,+ als een brullende leeuw die prooi verscheurt.+ Ze verslinden mensen.* Ze roven schatten en kostbare dingen. Ze hebben in jou velen tot weduwen gemaakt. 26 Je priesters overtreden mijn wet+ en blijven mijn heilige plaatsen ontwijden.+ Ze maken geen onderscheid tussen wat heilig is en wat niet heilig is,+ ze maken niet bekend wat onrein is en wat rein is.+ Ze weigeren mijn sabbatten te houden en ik word bij hen ontheiligd. 27 De leiders in je midden zijn als wolven die prooi verscheuren. Ze vergieten bloed en doden mensen* om oneerlijke winst te maken.+ 28 Maar je profeten hebben hun daden met witkalk bepleisterd. Ze zien valse visioenen en doen leugenachtige voorspellingen.+ Ze zeggen: ‘Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah’, terwijl Jehovah zelf niet heeft gesproken. 29 Het volk van het land heeft afgezet en geroofd.+ Ze hebben de behoeftigen en de armen slecht behandeld. De vreemdelingen hebben ze afgezet en het recht ontzegd.”
30 “Ik zocht onder hen een man die de stenen muur zou herstellen of die voor mijn ogen op de bres zou staan voor het land zodat het niet zou worden vernietigd,+ maar ik vond niemand. 31 Dus zal ik mijn verontwaardiging over ze uitstorten en ze uitroeien met het vuur van mijn woede. Ik zal ze de consequenties van hun daden* laten dragen”, verklaart de Soevereine Heer Jehovah.’