94 O God van wraak, Jehovah,+
God van wraak, straal toch!
2 Sta op, Rechter van de aarde.+
Geef de hoogmoedigen hun verdiende loon.+
3 Hoelang zullen de slechten, o Jehovah,
hoelang zullen de slechten nog blijven juichen?+
4 Ze kramen van alles uit en hebben een grote mond,
alle boosdoeners scheppen op over zichzelf.
5 Ze verpletteren uw volk, o Jehovah,+
en onderdrukken uw erfdeel.
6 Ze doden de weduwe en de vreemdeling,
vaderloze kinderen vermoorden ze.
7 ‘Jah ziet het niet’, zeggen ze.+
‘De God van Jakob heeft er geen aandacht voor.’+
8 Begrijp dit toch, domme mensen.
Zullen jullie ooit inzicht krijgen, dwazen?+
9 Hij heeft het oor gemaakt — kan hij niet horen?
Hij heeft het oog gevormd — kan hij niet zien?+
10 Hij corrigeert de volken — kan hij niet terechtwijzen?+
Hij is het die de mensen kennis bijbrengt!+
11 Jehovah kent de gedachten van mensen,
hij weet dat ze niet meer dan een ademtocht zijn.+
12 Gelukkig de mens die door u wordt gecorrigeerd, o Jah,+
en uit uw wet wordt onderwezen.+
13 Het geeft hem rust in tijden van ellende,
totdat er een kuil wordt gegraven voor de slechten.+
14 Want Jehovah zal zijn volk niet verlaten,+
hij laat zijn erfdeel niet in de steek.+
15 Het oordeel zal weer rechtvaardig zijn
en alle oprechten van hart sluiten zich aan.
16 Wie zal voor mij opstaan tegen de slechten?
Wie zal voor mij opkomen tegen de boosdoeners?
17 Als Jehovah niet mijn helper was geweest,
zou ik al snel zijn omgekomen.+
18 Als ik zei: ‘Mijn voet glijdt weg’,
bleef uw loyale liefde mij steunen, Jehovah.+
19 Als ik door zorgen werd overstelpt,
troostte en kalmeerde u mij.+
20 Kunt u bondgenoot zijn van een verdorven troon,
die onheil sticht in naam van de wet?+
21 Ze doen boosaardige aanvallen op de rechtvaardige+
en veroordelen de onschuldige ter dood.+
22 Maar Jehovah wordt een veilige toevlucht voor mij,
mijn God is de rots waar ik schuil.+
23 Hij zal hun slechte daden op hen verhalen.+
Met hun eigen kwaad zal hij hun het zwijgen opleggen.
Jehovah, onze God, zal hun het zwijgen opleggen.+