Ik was een aanbidder van een hindoegodin
Zoals verteld aan Ontwaakt!-correspondent in Guyana
KUNT u zich het tafereel voorstellen? Het ritmische geroffel op de met geitevel overspannen trommels scheen iedereen te dwingen zijn zondagse werkzaamheden in de steek te laten. Jong en oud was op de been en de dorpsstraten krioelden van de mensen. Zij wiegelden op de trommelslagen, terwijl zij met uitgerekte hals stonden te kijken om maar een glimpje van de voorbijtrekkende hindoegodin Kali op te vangen. Er was een witte haan gedood en de priester had het gutsende bloed opgedronken. En nu werden Kali en de haan naar de tempel gebracht, vergezeld van trommels en bont geklede mensen.
Na het tempelritueel begaf de mensenmenigte zich naar een dichtbij gelegen terrein, waar de priester zijn toverkrachten aanwendde terwijl twee andere jongens en ik doodstil in het midden stonden. Wij wachtten erop door de geest van Kali in bezit te worden genomen. Toen begonnen de twee andere jongens plotseling te beven en zich te kronkelen. Toen het getrommel een crescendo bereikte, begonnen zij in wilde overgave met hun lichaam te zwaaien. Zij schenen in trance te zijn. Ik was bang en verschool mij tussen de menigte totdat de processie naar de tempel terugkeerde. Die dag eiste Kali slechts twee mediums op. Ik had het derde moeten zijn.
Hoe ik hier terecht kwam? Welnu, na de afschaffing van de slavernij in Guyana in 1838, wierven de eigenaars van de suikerrietplantages mensen uit India om als contractarbeiders op de plantages te werken. Onder een dergelijke regeling kwamen mijn ouders, die in de deelstaat Madras aan de oostkust van India waren geboren, in de woelige jaren 1914–1918 naar het toenmalige Brits Guyana. Ik werd in 1925 geboren.
Ik was dus vanaf mijn geboorte blootgesteld aan de geloofsovertuiging en gewoonten van de religie die de bevolking van Madras beoefende. De aanbidding van Kali, de Hindoegodin der vernietiging, was bij de mensen van mijn dorp populair omdat zij aan Kali de macht toeschreven allerlei ziekten te kunnen genezen, met inbegrip van die welke door de artsen als ongeneeslijk werden beschreven. De dorpelingen geloofden dat Kali onvruchtbare vrouwen vruchtbaar kon maken en ook de macht bezat demonen uit aanbidders te drijven.
De ceremonie die ik zojuist beschreef, was beslist niet mijn eerste ondervinding met dergelijke riten. Toen ik drie jaar oud was, raakte ik bij mijn eerste Kaliceremonie betrokken.
Het was de gewoonte dat van jongens op jonge leeftijd de oren werden doorboord en het hoofd volkomen kaal werd geschoren. De haardos werd dan aan Kali opgedragen. Als ik in Albion, een dorp aan de monding van de Corantijn, rondholde, wekte ik geen nieuwsgierigheid onder mede-Oostindiërs. En zelfs Europese plantage-eigenaars toonden geen verbazing, want zij waren tegen die tijd al van dit Hindoegebruik op de hoogte.
Mijn vader verwierf in de streek grote vermaardheid als beeldsnijder, en tot voor enkele jaren stond er als bewijs van zijn kundigheid een enorm beeld van Kali in het dorp. De door mijn vader gesneden godin droeg een fonkelende kroon. In haar rechterhand was een drietandige vork en de linkerhand omvatte het gevest van een kort zwaard. Haar benen waren gekruist op de wijze waarop Hindoes mediteren.
Vanaf mijn jongensjaren hielp ik mijn vader natuurlijk met het snijden van de beelden en naarmate ik ouder werd, groeide mijn kunstvaardigheid. Ik werd volkomen meegesleept door de aanbidding van Kali.
Ik vind een antwoord op mijn vraag
Wegens onderworpenheid aan mijn ouders en door de sfeer bij ons thuis en in onze gemeenschap, stond ik onafgebroken in de dienst van Kali. Toen ik echter een jongeman werd, vroeg ik mij nu en dan af of deze vorm van aanbidding wel juist was in de ogen van de Oppermachtige God. Ik vroeg mijn vader hier soms zelfs naar. Hij probeerde zijn godsdienstige activiteiten altijd te rechtvaardigen door te verklaren dat zijn ouders dezelfde religie hadden en dat hij geen andere vorm van aanbidding kende dan die welke zijn voorouders in India beoefenden.
Mijn vader hield vol dat ik, als ik voorspoed in het leven wilde hebben, een aanbidder van Kali moest blijven en mij aan deze religie moest houden. Naarmate ik echter ouder werd, ging ik hoofdzakelijk naar Kalidiensten omdat het een familieformaliteit en -traditie was.
Mijn vraag bleef onbeantwoord: was deze vorm van aanbidding juist in de ogen van de Oppermachtige God? Zou ik mijn hele leven een aanbidder van Kali blijven? Een eenvoudige uitnodiging hielp mij de antwoorden te vinden.
Op een zondagmiddag in 1946 moedigde een van Jehovah’s christelijke getuigen mij aan naar een van hun vergaderingen in hun Koninkrijkszaal te komen. Ik was nieuwsgierig en besloot te gaan om te weten te komen wat hun geloof inhield. Stelt u zich mijn verbazing voor toen ik bij het betreden van het gebouw ontdekte dat er geen beelden te zien waren.
De Getuige die mij had uitgenodigd, herkende mij en kwam dadelijk op mij af om mij te verwelkomen. Wij zaten tijdens het programma naast elkaar. Ik luisterde aandachtig, daar de spreker het onderwerp behandelde wie hemels leven zouden krijgen. Wat ik hoorde, was nieuw voor mij en ik wilde meer weten. Tijdens deze toespraak kwam ik bijvoorbeeld te weten dat er slechts 144.000 personen naar de hemel zouden gaan.
Wat ik vernam, verschilde van mijn geloofsovertuiging. Ik geloofde dat men door een reeks reïncarnaties naar de hemel ging. Na de lezing vroeg ik dus de Getuige mij uit te leggen wat de bijbel hier nog meer over te zeggen had. Hij sprak af mij thuis bijbelstudie te zullen geven. Ik stemde hier gretig in toe. De dingen die ik uit de bijbel leerde, waren redelijk en mettertijd veranderde mijn nieuwsgierigheid naar de bijbel in geloof in de bijbel.
De Getuige was vasthoudend en bleef mij voor de vergaderingen uitnodigen, en toen ik erheen ging, begon mijn geloof te groeien. Ik leerde dat God persoonlijk degenen uitkiest die naar de hemel gaan en dat dit via een opstanding tot geestelijk leven op basis van het loskoopoffer van Jezus Christus, Gods Zoon, gebeurt. Ik was vooral enthousiast toen ik te weten kwam dat er, behalve de 144.000 die voor hemels leven waren bestemd, een „grote schare” van alle soorten van mensen zou zijn die zich hier op deze aarde in eindeloos leven en geluk zou verheugen. Dit lokte mij geweldig aan. — Openb. 7:4, 9; 21:3, 4.
Met het verstrijken van de tijd kwam ik te weten dat de naam van de ware Almachtige God Jehovah is. Ik vernam uit de bijbel dat de Almachtige God beeldenaanbidding afkeurt. De bijbel is duidelijk: „Ik ben Jehovah. Dat is mijn naam; en aan niemand anders zal ik mijn eigen heerlijkheid geven, noch mijn lof aan gehouwen beelden.” „Kindertjes, wacht u voor de afgoden” (Jes. 42:8; 1 Joh. 5:21). De vraag die mij lang had beziggehouden, was beantwoord: Het was in de ogen van de Oppermachtige God niet juist dat ik de godin Kali, die een afgod was, aanbad.
Bijbelse waarheden met anderen delen
Af en toe trachtte ik mijn vader de vele prachtige dingen te vertellen die ik uit de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! en verschillende bijbelse studiehulpmiddelen die door het Wachttorengenootschap werden uitgegeven, leerde. Mijn vader kwam er echter woedend tegen in opstand. Hij dreigde zelfs vaak mij lichamelijk letsel toe te brengen. Nu en dan bekoelde mijn vaders haat tegen mijn nieuwe vorm van aanbidding en las hij enkele tijdschriften van het Genootschap. Ik begon te hopen dat hij de ware aanbidding zou aannemen doch mijn hoop werd later volkomen de bodem ingeslagen toen hij een waarzegger werd en nog dieper in occulte praktijken ging graven — dingen die door Gods Woord de bijbel worden veroordeeld (Deut. 18:10-12; Gal. 5:19-21). Mijn vader vroeg mij zelfs aan enkele van deze activiteiten mee te doen, maar ik weigerde en trok mij in een andere kamer terug, of ging helemaal het huis uit.
Door mijn huisbijbelstudie en door vergaderingen te bezoeken en met anderen over deze waarheden te spreken, nam ik in geloof en bijbelkennis toe, zodat ik besloot mijn opdracht aan de enige ware God op de districtsvergadering van Jehovah’s getuigen die in 1954 in Georgetown werd gehouden, door de waterdoop te symboliseren.
Ik was ondertussen getrouwd en mijn vrouw ging met mij mee naar die vergadering. Zij was bewogen door de lezing van de president van het Wachttorengenootschap, die toen het land bezocht. Zij was ook onder de indruk van de liefde en eenheid die er onder de Getuigen heersten. Bij onze thuiskomst begon zij dus de bijbel te onderzoeken. Al gauw had zij zich in de ware aanbidding bij mij aangesloten en hielp zij anderen de boodschap van de bijbel te leren kennen. Ik achtte het een zegen toen ook zij later haar leven aan de ware God Jehovah opdroeg.
Ik ondervind stellig veel zegeningen terwijl ik anderen help de ware God te leren kennen. Mijn oudste dochter besteedt al haar tijd aan het prediken van Gods waarheid uit de bijbel en ik heb prachtige voorrechten in een gemeente hier in Guyana. Wat ben ik dankbaar dat ik de ware aanbidding van Jehovah heb gevonden en dat ik geen aanbidder van Kali meer ben.