De andere vragen beantwoord
Het antwoord op de vraag hoe wij hier zijn gekomen, is bepalend voor de antwoorden op de andere vragen: Waarom zijn wij hier? Wat is onze bestemming? Heeft ons leven zin?
IN DE aard der zaak verloopt evolutie volstrekt willekeurig, zonder specifiek voornemen of doel. Als wij zijn ontstaan uit evolutie, zijn wij hier zonder enige reden, hebben wij geen bestemming en heeft ons leven geen zin.
Gelukkig voor ons is evolutie niet waar. Het proces is nooit begonnen, laat staan dat wij eruit voortgekomen zouden zijn. Het wetenschappelijke bewijs is eensluidend: Een levende cel, propvol met duizenden doelmatige functies, kan niet voortgekomen zijn uit ongeleide, toevallige veranderingen. Dit wordt heel duidelijk wanneer het gezonde verstand het wint van de verlangens van evolutionisten. Het is zoals Francis Crick zei: „Een eerlijk man, gewapend met alle kennis die nu ter beschikking staat, zou slechts kunnen stellen dat het ontstaan van het leven op het moment in zekere zin een wonder lijkt te zijn.” En professor H. S. Lipson, een staflid van de Royal Society, zei met enige tegenzin: „Wij moeten verder gaan dan dit en toegeven dat de enige aanvaardbare verklaring schepping is.”
Dergelijke eerlijke uitspraken van de zijde van evolutionisten zijn echter zeldzaam. De gebruikelijke benadering is dogmatisme, zoals: ’De evolutie is een feit. Ze hoeft niet langer bewezen te worden. Geen competent geleerde twijfelt eraan. Alle ontwikkelde mensen geloven erin. Slechts onwetende personen verwerpen evolutie.’ Tijdens een uitzending van de Amerikaanse televisiemaatschappij NOVA zei Stephen Jay Gould dat de wetenschap „vaak een weerspiegeling vormt van de goeddeels onbewuste vooringenomenheid van degenen die het werk verrichten”. Twee minuten later toonde hij zijn eigen vooringenomenheid door te zeggen dat Darwin meer had gedaan dan enig ander om „evolutie te staven als een vaststaand feit”.
Darwin geloofde dat het leven ’oorspronkelijk door de Schepper in een paar vormen is ingeblazen of misschien maar in een’. Dat geloof in evolutie door overgeërfde geleidelijke veranderingen staat op instorten. Het fossielenverslag waarop hij zich verliet voor bewijzen, heeft hem in de steek gelaten. Gould zelf heeft al deze stellingen van Darwin verlaten omdat ze niet op feiten gebaseerd zijn. Om de theorie te redden is Gould van geleidelijke veranderingen overgestapt op grote snelle sprongen die van de ene levensvorm tot de andere moeten voeren. Hiervoor is geen enkele basis. Het is een willekeurige manoeuvre om de fossiele tussenvormen die in het fossielenverslag ontbreken, overbodig te maken. Niet alleen wordt de evolutietheorie niet door de wetenschap bewezen, ze wordt door de wetenschap zelfs weerlegd.
De intimiderende propaganda waarmee evolutionaire geschriften doorspekt zijn, is dus een laatste redmiddel. Door zulke tactieken brengen evolutionisten miljoenen gehersenspoelde bekeerlingen bijeen in de tenten van hun opwekkingsbijeenkomsten. Bij gebrek aan ondersteunende feiten nemen zij hun toevlucht tot hetzelfde tirannieke gebruik van gezag als de wanhopige Farizeeën tegen Jezus gebruikten:
„Toen de tempelbewakers bij de leidende priesters en de farizeeërs terugkwamen, vroegen die: ’En? Waarom hebben jullie hem niet meegebracht?’ ’Het is buitengewoon wat die man zegt,’ antwoordden ze. ’Zoiets hebben we nog nooit gehoord.’ ’Heeft hij jullie soms ook al weten om te praten?’ vroegen de farizeeërs. ’Zegt het je niets dat niemand van de Hoge Raad en geen enkele farizeeër gelooft dat hij de Christus is?!’” Toen iemand uit hun eigen gelederen protesteerde, dreven zij de spot met hem: „Kom jij soms ook uit Galilea?” (Johannes 7:45-52, Het Levende Woord) Op overeenkomstige wijze wordt elke geleerde die de evolutie verwerpt, door hedendaagse evolutionisten als incompetent gebrandmerkt en wordt hij overladen met bijtende spot als hij het waagt zich voor schepping uit te spreken!
Schepping is veel wetenschappelijker dan evolutie. Schepping biedt een verklaring voor het doelbewuste ontwerp dat wij in de hemel en op aarde, in planten en dieren, in ons eigen lichaam en in ons verbazingwekkende brein zien. De informatie die het DNA bevat, legt er beslist getuigenis van af dat er een ontzag inboezemende intelligentie aan het werk is geweest. Einstein heeft nooit van de God van de christelijke religies gehouden, maar hij was diep onder de indruk van „de harmonie van natuurwetten, waaruit een intelligentie spreekt van zo’n hoge orde dat in vergelijking daarmee al het systematisch denken en handelen van menselijke wezens een volkomen onbetekenende afspiegeling is”.
Schepping opent tevens de weg tot het beantwoorden van de fundamentele vragen.
Waarom zijn wij hier?
Jehovah vertelde de reden toen hij het eerste mensenpaar schiep. „Laten wij de mens maken naar ons beeld,” zei God tot de Logos (die later als Jezus naar de aarde kwam), „overeenkomstig onze gelijkenis, en laten zij de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en de huisdieren en de gehele aarde en al het zich bewegende gedierte dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid hebben.” God maakte ook een tuin in Eden en „nam . . . de mens en plaatste hem in de tuin van Eden om die te bebouwen en er zorg voor te dragen”. Bovendien gaf hij het eerste paar in Eden de opdracht: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde.” — Genesis 1:26, 28; 2:8, 15.
Als nakomelingen van Adam en Eva zijn wij hier om de aarde te bevolken, ervoor te zorgen en haar te bebouwen en om een liefdevol beheer over de erop aanwezige planten en dieren uit te oefenen. God heeft ons hiervoor toegerust doordat wij naar zijn gelijkenis zijn gemaakt — niet naar enig uiterlijk kenmerk, maar doordat wij zijn begiftigd met enkele van zijn eigenschappen, zoals liefde, wijsheid, macht, rechtvaardigheid en een verlangen om nuttig werk te verrichten en het gevoel te hebben iets te presteren. Het is die gelijkenis met God die ons doet verschillen van alle dieren en ons ertoe brengt na te denken over fundamentele vragen die in geen ander aards schepsel ooit zullen opkomen.
Atheïsten beweren echter dat wij niet naar Gods beeld zijn geschapen maar dat wij God naar ons beeld hebben geschapen. Dat is niet zo. De goden die de mensen hebben geschapen zijn gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van de zon, de maan, sterren, bomen, donder, bliksem, bergen, dieren, heersers, geld, seks, hun buik en wat de mens verder ook maar wenste te vergoddelijken (Romeinen 1:25; Filippenzen 3:19). Het beeld van de mens vormt geen evenwichtige weerspiegeling van Gods eigenschappen. In plaats daarvan wordt er bij ons in onze gevallen staat op aangedrongen zijn beeld beter te gaan weerspiegelen (Kolossenzen 3:9, 10). Evolutie biedt geen verklaring voor de kloof die gaapt tussen mens en dier, en zou evenmin onze innerlijke drang tot het stellen van fundamentele vragen kunnen voortbrengen of deze drang als iets nuttigs in stand houden. Dat wij naar Gods beeld en gelijkenis zijn geschapen, biedt wel die verklaring.
Wat is onze bestemming?
Geen enkel dier stelt deze vraag. Dieren hebben geen bewust besef van tijd, niet van verleden en niet van toekomst. Maar de mens wel. God maakte dit extra onderscheid tussen mens en dier, zoals wordt gezegd in Prediker 3:11: „Hij heeft ook eeuwigheid in de harten van mensen gelegd” (New International Version). De mens is zich daarom bewust van de millennia die zijn voorbijgegaan en weet dat de tijd in de toekomst zal blijven verstrijken. Hij blijft er niet onverschillig onder. Wat gebeurt er met hem wanneer hij sterft? Heeft hij een onsterfelijke ziel die verder zal leven? Zal hij terechtkomen in hemelse zaligheid of in de pijnigingen van de hel of zal hij in de vergetelheid van het graf terechtkomen? Of zal zijn ziel misschien verhuizen naar een ander leven?
De mens ziet beslist niet graag de gedachte onder de ogen dat hij er niet meer zal zijn. Hij vindt het verschrikkelijk om zich te moeten voorstellen dat de tijd eindeloos zal voortgaan zonder hem, dat de aarde zal blijven draaien en de mensen zullen voortleven zonder hem, terwijl hij veroordeeld is tot eeuwige vergetelheid. Om deze onaanvaardbare gedachte te ontlopen, klemt hij zich vast aan het idee van een onsterfelijke ziel — een leerstelling die nergens in de bijbel wordt geleerd. — Ezechiël 18:4.
De bijbel zegt wel dat de mens bij zijn dood tot stof terugkeert. „Op die dag vergaan zijn gedachten.” Hij is „zich van helemaal niets bewust” (Psalm 146:4; Prediker 9:5). Maar voor miljarden zal er een opstanding zijn: „Het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen.” Degenen die dan God en hun naaste liefhebben, zullen de woorden van de Koning Jezus Christus horen: „Beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid.” — Johannes 5:28, 29; Matthéüs 25:34.
Van het begin af aan was het Jehovah’s voornemen dat de menselijke familie voor eeuwig in een paradijs op aarde zou vertoeven. Nu nadert voor de gehoorzame mensheid de tijd om dat Koninkrijk te beërven. Dat wordt beschreven in Openbaring 21:3, 4: „Zie! De tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volken zijn. En God zelf zal bij hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.”
Dat is de bestemming van de gehoorzame mensheid. Maar de onverbeterlijke goddelozen zullen voor eeuwig gaan slapen. „Nog maar een korte tijd”, schrijft de psalmist, „en de goddeloze zal er niet meer zijn; en gij zult stellig acht geven op zijn plaats, en hij zal er niet zijn. De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde bezitten, en zij zullen inderdaad hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede.” — Psalm 37:10, 11; Romeinen 6:23.
Heeft ons leven zin?
Er zijn miljarden sterrenstelsels in het universum en in elk sterrenstelsel miljarden sterren. In vergelijking met de uitgestrektheid van het heelal is het zonnestelsel niet meer dan een stipje, en wordt de aarde helemaal microscopisch klein. De vijf miljard mensen op aarde schrompelen weg tot minder dan niets. Maar niet alleen onze nietigheid in het heelal geeft ons het gevoel onbelangrijk te zijn. Ook ons snel voorbijgaande bestaan in de aeonen van tijd geeft ons het gevoel dat ons leven geen zin heeft. Niettemin eist onze geest een reden voor ons bestaan. Wij werden zo geschapen.
Wij mogen dan minder dan microscopisch lijken in dit uitgestrekte universum, en het mag dan lijken alsof ons bestaan slechts een vluchtig moment is in de eindeloze stroom des tijds, toch is onze positie op aarde uniek, en zijn onze levens betrokken bij de belangrijkste strijdvraag in het hele universum. Niet alleen heeft Jehovah God, de Schepper van het universum, ons op de aarde geplaatst, hij heeft ons ook werk te doen gegeven: De aarde vullen, er zorg voor dragen, liefdevol opzicht uitoefenen over de daarop levende planten en dieren. En wat nog betekenisvoller is — wij mogen een aandeel hebben aan de bekendmaking van Jehovah’s koninkrijk in handen van Christus, welk koninkrijk de aarde van slechtheid zal reinigen, Gods naam en Woord zal rechtvaardigen en de demonische heerschappij van de aarde zal verwijderen.
Levens die hieraan worden besteed, zijn zinvol. Ze zullen nooit eindigen. Gods volk is als de oogappel van zijn oog (Deuteronomium 32:10). Zij hebben rust, want de fundamentele vragen diep binnenin hen zijn beantwoord.