Zangvogels — Virtuositeit die het begrip te boven gaat
„VROEG in de morgen werd ik gewekt door geluiden die mij als stadsmens vreemd in de oren klonken. Vreemd maar lieflijk. Het was het gezang van vogels. Niet slechts van een of twee, maar van veel, heel veel vogels. Sommige dichtbij, andere verder weg, maar allemaal zongen ze. Terwijl ik in bed lag te luisteren, werd ik vervuld van ontzag. Ik stond op, liep naar het raam, opende het en liet me op mijn knieën zakken, met mijn ellebogen op de vensterbank. Veel dichterbij nu hoorde ik het volume aanzwellen totdat het leek of de hele lucht gevuld was met muziek. Die vele zangvogels, elk met hun eigen lied, vormden samen één groots, harmonieus koor. Ik lette niet op de kille lucht. Ik was compleet in vervoering.”
Dit was wat een man uit de stad New York ervoer toen hij vrienden in het Engelse North Yorkshire bezocht. Hun huis was omgeven door open velden en bosgebieden — en vogels. Toen hij die morgen zijn gastheer en gastvrouw begroette, was hij wild enthousiast. Zij legden hem uit dat hij zoëven kennis had gemaakt met het ’ochtendkoor’. Dit verschijnsel doet zich elk jaar voor, vanaf de lente tot midden in de zomer. Er bestaat ook een ’avondkoor’, ingetogener, maar nog steeds indrukwekkend. In veel delen der wereld worden deze uitvoeringen zeldzaam; in andere gebieden vinden ze helemaal niet meer plaats.
Er zijn zo’n 9000 soorten vogels bekend en ongeveer 5000 daarvan worden geclassificeerd als zangvogels, behorend tot de onderorde Oscines. Hoewel sommige vrouwtjes zingen, zijn het de mannetjes die ’s morgens en ’s avonds deze spectaculaire muziekuitvoeringen verzorgen. Naar verluidt zingen ze om hun territorium af te bakenen en vrouwtjes te lokken, maar het is ook heel goed mogelijk dat ze muziek maken plezierig vinden. Wanneer het gezamenlijke morgenlied aanzwelt tot zijn climax en dan dertig minuten lang onverminderd aanhoudt, schijnen de zangers beslist hoogtepunten van vreugde te bereiken.
Grote verscheidenheid in zang
De zang loopt uiteen van eenvoudig tot complex en rijk gevarieerd. De witkruingors schijnt tevreden met een eenvoudig lied dat hij eindeloos herhaalt. De zanggors heeft een groter repertoire, winterkoninkjes hebben honderden zangmotieven en spotlijsters kunnen uren doorgaan met hun melodieuze ontboezemingen. Wordt echter alleen gekeken naar het aantal zangmotieven, dan zijn er aan de bruine krombekspotlijster ruim 2000 toe te schrijven. Nachtegalen, lijsters, spotlijsters, vinken, roodborstjes, weidespreeuwen, merels, echte grasmussen, rode kardinalen, liervogels, Janfrederiks, veldleeuweriken en vele andere uit alle delen der aarde kunnen zich erop beroemen ware zangvirtuozen te zijn.
Behalve de primaire zang van het morgen- en avondlied, zingen vogels nog op andere tijden. Bijzonder interessant is de „fluister”-zang die zo zacht gezongen wordt dat ze enkele meters verder al niet meer te horen is en die bestaat uit fragmenten van de primaire zang met variaties en toevoegingen. Deze gedempte melodieën die zowel het mannetje als het vrouwtje vaak zingen als ze zitten te broeden of zich geborgen weten in de beslotenheid van dicht struikgewas, weerspiegelen wellicht een rustige tevredenheid.
Bij veel vogelsoorten zingen het mannetje en het vrouwtje duetten. Ze kunnen samen hetzelfde lied zingen, of elk een ander, of om beurten een gedeelte van hetzelfde lied. Ze zijn zo goed op elkaar afgestemd dat het lijkt of er maar één vogel aan het zingen is. Tussen het ophouden van de één en het beginnen van de ander liggen slechts luttele milliseconden. De enige manier om er zeker van te zijn dat het lied door twee vogels, en niet door één, wordt gezongen, is door tussen ze in te staan. De roodkeelwinterkoningen uit Zuid-Amerika zijn uitmuntende duettisten en volgens velen brengen ze de mooiste zang voort die daar in het oerwoud te horen is.
Schaamteloos plagiaat
Vocale mimicry, het nabootsen van geluiden, is voor verscheidene soorten een favoriete bezigheid. Voor ornithologen is het een raadselachtig verschijnsel dat geen enkel doel schijnt te dienen, al oppert een onderzoeker dat de vogels gewoon spelen. In Noord-Amerika munt de spotlijster erin uit. Zijn wetenschappelijke naam, Mimus polyglottos, betekent „veeltalige nabootser”. In slechts één uur zou een spotlijster naar verluidt 55 vogelsoorten hebben nagebootst.
Maar de spotlijster is niet de enige imitator. In Australië is het lied van de liervogel „een van de krachtigste en melodieuste van alle vogels”, maar „hij verrijkt zijn eigen lied met dat van bijna elke in de buurt levende soort”. Robert Burton schrijft in Vogelgedrag (bladzijde 130 en 131) over het imitatievermogen van prieelvogels, bosrietzangers en kanaries. Van Australische prieelvogels „wordt gemeld dat ze naast allerlei andere vogels katten, honden, bijlslagen, autoclaxons en het gezoem van een trillend ijzerdraadhek nabootsen. Van een prieelvogel wordt verteld dat hij een arend zo goed kon nadoen dat hij een kip en haar kuikens ertoe bracht ijlings dekking te zoeken.” Deze prieelvogels zongen beslist niet om met houthakkersbijlen te paren of een trillend ijzerdraadhek uit hun territorium te verjagen! Misschien vonden ze het gewoon leuk, net als de mensen die naar ze luisterden.
De in Europa voorkomende bosrietzanger ontleent zo veel aan andere vogels dat „de volle omvang van zijn plagiaat . . . pas door een in België verricht onderzoek aan het licht [kwam]. Uit analyse van sonagrammen bleek dat waarschijnlijk het hele repertoire uit nabootsingen bestaat. In de sonagrammen werd niet alleen de zang van bijna 100 Europese soorten herkend, maar ook van meer dan 100 Afrikaanse soorten, die de Bosrietzanger in zijn winterkwartieren kan horen.”
Kanaries „maken helemaal geen onderscheid en imiteren alles, waarom ze als kooivogels zo populair zijn. . . . Er is het beroemde geval uit het begin van deze eeuw van een Goudvink die men het Engelse volkslied had leren fluiten. Een Kanarie in de kamer ernaast leerde in de loop van een jaar de melodie ook, en als de Goudvink halverwege te lang aarzelde viel de Kanarie in en maakte het lied af.”
Elke soort heeft zo zijn voorkeur ten aanzien van het podium voor zijn voorstelling. Sommige zingen vanaf de grond, andere vanuit het topje van grashalmen, weer andere vanuit een hoge plaats met vrij zicht in een boomkruin. Spotlijsters zitten graag op zulke open, hoge plaatsen vanwaar ze af en toe drie tot zes meter omhoog de lucht in schieten om dan weer neer te strijken op hun uitkijkpost, terwijl ze onafgebroken zingen. Vogels die in het open veld nestelen, zingen vaak in de vlucht, hoog boven hun territorium. Dit is het geval met de veldleeuwerik, die door de dichter Shelley in zijn prachtige „Ode to a Skylark” [„Ode aan een veldleeuwerik”] wordt bezongen als een in den hoge vliegende „dartele geest” die zijn hart uitstort „in uitbundige melodieën vol spontane kunst”.
Het morgen- en avondlied wordt in de lente en vroege zomer ten gehore gebracht. Zelfs de bijbel geeft te kennen dat dit voor de vogels de speciale zangtijd is. Het Hooglied spreekt over de tijd dat de winter voorbij is, de tijd waarin de bloesems bloeien, de bomen vrucht zetten, de trekvogels zijn teruggekeerd uit hun overwinteringsgebied en „de zangtijd is aangebroken, en ’t gekir van den tortel wordt gehoord in ons land” (2:11, 12, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap). Veel vogels blijven echter ook na de lente en de zomer zingen, nadat de paarvorming en het nestelen achter de rug zijn.
Volgens een schrijver is veel omtrent de vogelzang onduidelijk en is „het grootste raadsel . . . wel waarom deze ingewikkelde klankenstromen eigenlijk in de loop van de evolutie ontstaan zijn”, gezien het feit dat het repertoire zo „onnodig uitvoerig lijkt voor welk doel dan ook”. Misschien zou hij in aanmerking moeten nemen dat deze „ingewikkelde klankenstromen” niet in de loop van de evolutie ontstaan zijn, maar dat Jehovah God, die zich om mussen en op hun nest zittende moedervogels bekommert, vogels bij de schepping met deze muzikale gaven begiftigde (Deuteronomium 22:6, 7; Mattheüs 10:29). Wellicht is een van de ’doeleinden’ vreugde aan de vogels te schenken. Spotlijsters en sommige andere vogels zingen vaak tot laat in de nacht. Wie zegt dat dit niet tot hun eigen — en ons — genoegen is?
Hoe ze het doen is nog steeds een raadsel
Het „grootste raadsel” is wellicht niet waarom ze zo’n ingewikkelde zang hebben, maar hoe ze zo kunnen zingen. Er bestonden verschillende theorieën over, maar zelfs nu, na intensief wetenschappelijk onderzoek, is men het nog niet met elkaar eens. Het stemorgaan van vogels heet de syrinx — een benige, doosvormige resonantieruimte met elastische, door speciale spieren gecontroleerde membranen. De syrinx varieert per soort aanzienlijk, maar is bij de zangvogels het ingewikkeldst. Hij bevindt zich in het onderste deel van de trachea, of luchtpijp, en er zijn twee afzonderlijke geluidsbronnen in. Elke geluidsbron heeft zijn eigen groep zenuwen, spieren en membranen, en dat is de reden waarom wel wordt gezegd dat zangvogels ’twee stemmen’ hebben. Door de spierspanning op de membranen te variëren en de luchtdruk te veranderen, kan de vogel volume en toonhoogte wijzigen. Vogels met de meeste syrinxspieren kunnen de grootste rijkdom aan verschillende complexe zangpatronen en roepgeluiden voortbrengen. De begaafdste onder deze gevederde zangers hebben zeven tot negen paar syrinxspieren.
Robert Burton laat in zijn boek Vogelgedrag zien waarom de zangprestaties van vogels ons begrip te boven gaan: „De stemvorming bereikt een hoogtepunt bij soorten zoals de Kleine Karekiet en de Bruine Krombeklijster, die tweestemmig zingen doordat er uit de twee helften van de syrinx op hetzelfde moment verschillende tonen komen. Op een punt in zijn zang produceert de Bruine Krombeklijster zelfs vier verschillende geluiden tegelijk, maar hoe hij dat presteert weet men niet.”
Gedurende de afgelopen twintig jaar werd in de algemeen aanvaarde theorie over de wijze waarop vogels zingen alleen uitgegaan van de syrinx. De kwaliteit en variaties in de vogelzang zouden naar verluidt volledig toe te schrijven zijn aan hun ’twee stemmen’, die, omdat ze elk onafhankelijk van de ander functioneren, gelijktijdig twee niet met elkaar verband houdende tonen kunnen produceren. Komend uit de syrinx, moeten de twee tonen eerst de hele luchtpijp door voor ze de bek verlaten. Bij de klankvorming werd echter geen rol toebedacht aan de luchtpijp en de resonanties daarin.
De laatste jaren heeft een nieuwe theorie opgeld gedaan als gevolg van intensief wetenschappelijk onderzoek. Daarin wordt uitgegaan van een „coöperatieve koppeling tussen de twee syrinxbronnen” en de actieve rol van de trachea als resonantie- of zangkanaal. Het beeld dat zo ontstaat, behelst een „nauwe samenwerking tussen gebeurtenissen in de syrinx en configuraties van het zangkanaal. Deze samenwerking is erop gericht een voortdurend opnieuw bijstellen van resonanties te bewerken — wat vaak met grote snelheid en precisie moet gebeuren — om te passen bij het veranderende patroon van de door de syrinx voortgebrachte tonen.” Wordt elke „stem” afzonderlijk beluisterd, dan zijn enkele in het uiteindelijke lied voorkomende tonen niet te horen.
Vogels kunnen hun klankfilter veranderen, en het vermogen dit te doen wordt door Stephen Nowicki besproken in een artikel in Nature: „Een vogel zou zijn klankfilter op verscheidene manieren kunnen aanpassen: bijvoorbeeld door de lengte van de luchtpijp te variëren, door de larynx [het bovenste strottehoofd] te vernauwen of door zijn keel en bek te laten meetrillen. Het zou goed kunnen dat zulke configuratieveranderingen corresponderen met de kopbewegingen die veelal bij zingende vogels te zien zijn.” Nowicki komt tot de slotsom: „In tegenstelling tot wat voorgaande theorieën leerden, moet de zang van vogels worden bezien als het gecoördineerde resultaat van verscheidene, harmonisch samenwerkende motorische systemen.”
Onderzoekers maken onderscheid tussen de vogelstem en de door zangvogels geproduceerde heldere fluittonen. N. H. Fletcher schrijft in de Journal of Theoretical Biology dat de zuivere fluittonen in het vogellied niet voortgebracht schijnen te worden door trillende membranen in de syrinx, maar via een geheel ander mechanisme, misschien „langs zuiver aërodynamische weg, zonder hulp van mechanisch bewegende oppervlakken”. Deze lieflijke, klare tonen die in het lied van sommige virtuozen voorkomen, gaan ons begrip nog steeds te boven.
Jeffrey Cynx van het Rockefeller University Field Center komt met dit interessante nieuwtje: „Lezers kunnen het prachtig vinden of zich vernederd voelen bij de ontdekking dat de meesters van de absolute toonhoogte onder de zangvogels te vinden zijn. . . . Mijn collega’s en ik hebben een aantal soorten zangvogels getest op hun waarnemingsvermogen voor absolute toonhoogten en ontdekt dat dit vermogen algemeen aanwezig is.”
Prachtig voor hen en voor ons
„Als wetenschapsmensen die het gedrag van dieren bestuderen,” zo schreven Stephen Nowicki en Peter Marler in Music Perception, „gaan wij vaak zo op in de functionele en evolutionaire betekenis van de vogelzang als een communicatiesignaal, dat wij voorbijgaan aan de krachtige esthetische gevoelens die er voor ons in besloten liggen als een soort natuurlijke muziek.” Vervolgens herinnerden zij zich dat sommige geleerden in de jaren twintig en daarna „opperden dat het vogellied bezien moet worden als primitieve kunst, prachtig vanuit het standpunt van zowel de vogel als van ons”.
De fluisterzang van de moedervogel op haar nest, de duetten van de roodkeelwinterkoningen diep in het oerwoud, de uitbundige melodieën vol spontane kunst van de veldleeuwerik, de prieelvogel die het geluid van een arend zo goed nadoet dat een kip en haar kuikens ijlings dekking zoeken, de ontboezemingen van de spotlijster in de kleine uurtjes, en als climax van dit alles het grootse ochtendkoor dat de hele lucht vult met muziek! Ja, dit is beslist niet in cijfers en sonagrammen vast te leggen. Misschien gaan de prestaties van de vogels ons begrip te boven waar het erom gaat hoe ze het precies doen, maar dat raadsel zou onze waardering voor die wonderbaarlijke virtuozen onder de zangvogels en voor hun Schepper alleen nog maar moeten verdiepen!
[Illustraties op blz. 16, 17]
Rechts boven beginnend, met de klok mee: Doornastrild, satijnvogel, zanggors, bont elfje, oostelijke weidespreeuw
[Verantwoording]
Philip Green
[Verantwoording]
Philip Green
[Verantwoording]
J. P. Myers/VIREO/H. Armstrong Roberts
[Verantwoording]
Philip Green
[Verantwoording]
T. Ulrich/H. Armstrong Roberts
[Illustratieverantwoording op blz. 15]
Paul A. Berquist