Ik was een bandiet
HET gebeurde op 1 mei 1947 op Sicilië. Zo’n 3000 mensen, onder wie vrouwen met baby’s, waren bijeengekomen op een bergpas voor de jaarlijkse viering van de dag van de arbeid. Zij waren zich niet bewust van het gevaar dat in de nabijgelegen heuvels schuilging. Misschien hebt u over de tragedie die volgde gelezen of er zelfs films over gezien. De slachtpartij werd het Bloedbad van Portella della Ginestra genoemd; er vielen 11 doden en 56 gewonden.
Hoewel ik part noch deel had aan die tragedie, behoorde ik wel tot de groep separatisten die ervoor verantwoordelijk was. Hun leider was Salvatore Giuliano, met wie ik was opgegroeid in het dorp Montelepre. Hij was slechts een jaar ouder dan ik. In 1942, toen ik negentien was, werd ik opgeroepen om in het leger te dienen terwijl de Tweede Wereldoorlog woedde. Eerder dat jaar was ik verliefd geraakt op Vita Motisi en met haar getrouwd. Uiteindelijk kregen wij drie zoons; de eerste werd in 1943 geboren.
Waarom ik een bandiet werd
In 1945, het jaar waarin er een eind kwam aan de Tweede Wereldoorlog, sloot ik me aan bij de westelijke divisie van het Vrijwilligersleger voor Siciliaanse Onafhankelijkheid (EVIS). Dit was de paramilitaire arm van de separatistische politieke partij die bekendstond als de Beweging voor de Onafhankelijkheid van Sicilië (MIS). Salvatore Giuliano, reeds voortvluchtig, was door de top van de EVIS en MIS aangewezen om het bevel over onze divisie te voeren.
Wij waren verenigd door onze liefde voor ons eiland Sicilië en voor ons volk. En wij waren kwaad om het ons aangedane onrecht. Dus maakte ik de zaak van de groep-Giuliano tot de mijne, namelijk aansluiting van Sicilië bij de Verenigde Staten van Amerika als 49ste staat. Was er reden om te geloven dat dit mogelijk was? Zeer zeker, want functionarissen van de MIS hadden ons verzekerd dat zij nauwe relaties onderhielden met Washington D.C. en dat de Amerikaanse president Harry S. Truman voorstander was van die aansluiting.
Banditisme
Het werk van mijn groep bestond voornamelijk uit het ontvoeren en vasthouden voor een losgeld van prominente personen. Op die manier kwamen wij aan geld voor de aankoop van onze benodigdheden. Geen van die ontvoerden, die wij „onze gasten” noemden, werd ooit een haar gekrenkt. Als zij werden vrijgelaten, gaven wij hun een kwitantie voor restitutie van het losgeld dat wij hadden ontvangen. Hun werd verteld dat de kwitantie gebruikt kon worden om hun geld terug te krijgen nadat wij de overwinning hadden behaald.
Ik heb aan zo’n twintig ontvoeringen meegedaan, evenals aan gewapende overvallen op barakken van de carabinieri, een nationale gemilitariseerde politiemacht. Ik ben echter blij te kunnen zeggen dat ik nooit iemand heb gedood. Onze separatistische aanvallen bereikten hun hoogtepunt in de onberaden actie bij het dorp Portella della Ginestra. Ze werd georganiseerd door een twaalftal mannen van de groep-Giuliano en was tegen de communistische partij gericht.
Hoewel het doden van gewone burgers — onder wie buren en aanhangers — niet met opzet was gebeurd, voelden mensen die ons hadden gesteund en zich door ons beschermd hadden gevoeld, zich door ons verraden. Van toen af was de jacht op de bandietenbende van Giuliano meedogenloos. Na tips aan de politie werden veel van mijn kameraden gevangengenomen. Op 19 maart 1950 liep ik in een val en werd gearresteerd. En die zomer werd Giuliano zelf gedood.
Gevangengezet en veroordeeld
In een gevangenis in Palermo, waar ik in afwachting van mijn berechting gevangenzat, had ik het er moeilijk mee van mijn jonge vrouw en drie zoontjes gescheiden te zijn. Maar de wens om te vechten voor wat naar mijn mening juist was, behoedde mij voor totale wanhoop. Om de tijd te doden begon ik te lezen. Eén boek riep bij mij de wens op de bijbel te lezen. Het was een autobiografie van Silvio Pellico, een Italiaan die in de negentiende eeuw gevangen had gezeten om politieke redenen.
Pellico schreef dat hij in de gevangenis altijd een woordenboek en een bijbel bij zich had. Hoewel mijn familie en ik rooms-katholiek waren, wist ik echt niets van de bijbel af. Dus verzocht ik de autoriteiten om een exemplaar. Mij werd verteld dat de bijbel verboden was, maar ik kreeg wel een exemplaar van de Evangeliën van Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes. Later slaagde ik erin een exemplaar van de hele bijbel te bemachtigen, die ik nog steeds bewaar als een kostbaar aandenken.
Uiteindelijk begon in 1951 mijn proces in Viterbo bij Rome. Het duurde dertien maanden. Ik werd tot tweemaal levenslang plus 302 jaar veroordeeld! Dat betekende dat ik nooit levend uit de gevangenis zou komen.
Kennismaking met bijbelse waarheden
Toen ik in de gevangenis van Palermo terugkwam, werd ik in een afdeling gezet waar een lid van onze groep die een neef van Giuliano was, eveneens gevangenzat. Hij was drie jaar voor mij gearresteerd. Eerder had hij in de gevangenis een van Jehovah’s Getuigen uit Zwitserland ontmoet, die hem had verteld over prachtige bijbelse beloften. De man was samen met een mede-Getuige uit Palermo gearresteerd terwijl hij het goede nieuws van Gods koninkrijk predikte (Mattheüs 24:14). Later werd mij verteld dat op zijn arrestatie was aangedrongen door leden van de geestelijkheid.
Ondanks mijn onwettige activiteiten geloofde ik in God en in de kerkelijke leer. Dus was ik geschokt toen ik hoorde dat de verering van zogenaamde heiligen onschriftuurlijk is en dat een van de Tien Geboden het gebruik van beelden bij de aanbidding verbiedt (Exodus 20:3, 4). Ik abonneerde mij op De Wachttoren en Ontwaakt!, die mij zeer dierbaar werden. Ik begreep niet alles wat ik las, maar hoe meer ik las hoe meer ik de behoefte voelde te ontsnappen, niet uit de letterlijke gevangenis, maar uit de gevangenis van religieuze leugens en geestelijke blindheid.
Na verloop van tijd besefte ik dat ik, om God te behagen, mijn oude persoonlijkheid af moest leggen en een nieuwe aan moest doen — een die zachtmoedig was en op die van Christus Jezus leek (Efeziërs 4:20-24). Mijn verandering voltrok zich geleidelijk. Toch begon ik bijna onmiddellijk van alles voor mijn medegevangenen te doen, en ik probeerde met hen te praten over de geweldige dingen die ik leerde. Zo brak er in 1953 een vreugdevolle periode voor mij aan. Maar er waren wel obstakels.
Tegenstand van de aalmoezenier
Zes maanden nadat ik mij op De Wachttoren en Ontwaakt! had geabonneerd, hield de bezorging ervan op. Ik ging naar de censor die de correspondentie van de gevangenen controleerde en bracht de zaak onder zijn aandacht. Hij vertelde me dat het de gevangenisaalmoezenier was die voor stopzetting van de bezorging had gezorgd.
Ik vroeg om een onderhoud met de aalmoezenier. Tijdens ons gesprek liet ik hem het beetje dat ik uit de bijbel wist zien, waaronder schriftplaatsen als Exodus 20:3, 4 en Jesaja 44:14-17 over het gebruik van beelden bij de aanbidding. Ook las ik hem Jezus’ in Mattheüs 23:8, 9 opgetekende woorden voor ’niemand op aarde onze vader te noemen’. Beledigd antwoordde hij dat ik de bijbel niet kon begrijpen omdat ik een onwetend mens was.
Het was maar goed dat ik mijn persoonlijkheid al aan het veranderen was — anders weet ik niet wat ik gedaan zou hebben. Nu bleef ik kalm en antwoordde: „Ja, dat is waar; ik ben onwetend. Maar u hebt gestudeerd en u hebt niets gedaan om mij bijbelse waarheden bij te brengen.” De aalmoezenier antwoordde dat ik om de lectuur van Jehovah’s Getuigen te ontvangen, bij het Ministerie van Justitie een verzoek moest indienen het katholieke geloof vaarwel te mogen zeggen. Dat deed ik onmiddellijk, maar het verzoek werd niet ingewilligd. Later slaagde ik er evenwel in mij als een van Jehovah’s Getuigen te laten registreren, zodat ik de tijdschriften weer kon ontvangen. Maar ik moest zeer vasthoudend zijn.
Een Koninkrijkszaal in de gevangenis
Al enige tijd had ik de directeur van de gevangenis om een baan gevraagd, opdat ik geld kon verdienen om naar mijn gezin te sturen. Hij zei dan altijd dat als hij mij een baan gaf, hij anderen ook een baan moest geven, en dat ging niet. Maar op de ochtend van 5 augustus 1955 bracht de directeur mij goed nieuws — ik zou als kantoorbediende in de gevangenis gaan werken.
Door mijn werk wist ik het respect van de gevangenisdirecteur te winnen en hij was zo vriendelijk mij toestemming te geven voor het gebruik van een magazijn als vergaderplaats voor bijbelstudie. Zo maakte ik in 1956 van hout van afgedankte archiefkasten banken voor wat beschouwd kon worden als een Koninkrijkszaal, zoals vergaderplaatsen van Jehovah’s Getuigen worden genoemd. Ik kwam daar elke zondag met andere gedetineerden bijeen en wij bereikten een maximumaantal aanwezigen van 25 voor onze bijbelbesprekingen.
Na verloop van tijd kwam de aalmoezenier achter die vergaderingen en hij was woedend. Het gevolg was dat ik in de zomer van 1957 van Palermo werd overgeplaatst naar de penitentiaire inrichting van Porto Azzurro op het eiland Elba. Die gevangenis had een verschrikkelijke reputatie.
In de gevangenis gedoopt
Toen ik daar aankwam, kreeg ik achttien dagen eenzame opsluiting. Ik mocht er niet eens mijn bijbel houden. Later schreef ik opnieuw aan het Ministerie van Justitie met het verzoek het katholieke geloof vaarwel te mogen zeggen. Deze keer riep ik echter de hulp in van het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Rome. Na tien maanden kwam het langverbeide antwoord. Het Ministerie erkende mijn verandering van godsdienst! Dat betekende niet alleen dat ik een bijbel, de tijdschriften en andere bijbelse lectuur mocht hebben, maar ook dat ik geregeld bezocht mocht worden door een bedienaar van Jehovah’s Getuigen.
Mijn vreugde kende geen grenzen toen ik voor het eerst werd bezocht door Giuseppe Romano, die op het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Italië werkte. Met toestemming van de gevangenisautoriteiten werden er regelingen getroffen dat ik eindelijk mijn opdracht aan Jehovah kon symboliseren door de waterdoop. Op 4 oktober 1958 doopte broeder Romano mij, evenals een andere gedetineerde, in het bijzijn van de gevangenisdirecteur, de brigadier en andere functionarissen, in de grote kuip die voor het besproeien van de gevangenistuin werd gebruikt.
Hoewel ik bijna altijd De Wachttoren met andere gedetineerden kon bestuderen, moest ik de jaarlijkse herdenking van Christus’ dood altijd alleen vieren in mijn cel, omdat die viering na zonsondergang plaatsvindt. Ik sloot dan mijn ogen en bad, mij voorstellend dat ik met andere Getuigen bijeen was.
Het maken van discipelen in de gevangenis
In 1968 werd ik overgeplaatst naar de gevangenis in Fossombrone in de provincie Pesaro. Daar boekte ik goede resultaten met het spreken met anderen over bijbelse waarheden. Ik werkte op de ziekenafdeling, waar het niet moeilijk was gelegenheden te vinden om getuigenis te geven. Het was vooral een genoegen de vorderingen te zien van één gedetineerde, Emanuele Altavilla. Na twee maanden studeren besefte hij dat hij de raad in Handelingen 19:19 moest toepassen en zijn boek over magische kunsten moest vernietigen. Later is Emanuele een van Jehovah’s Getuigen geworden.
Het jaar daarop werd ik overgeplaatst naar de gevangenis op het eiland Procida in de Golf van Napels, net tegenover de gelijknamige stad. Wegens goed gedrag werd ik opnieuw aan de ziekenafdeling toegewezen. Daar ontmoette ik Mario Moreno, een gedetineerde die overtuigd katholiek was. Ook hij had een verantwoordelijke positie, want hij werkte op de boekhoudafdeling.
Op een avond vroeg Mario me iets te lezen en ik gaf hem het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt.a Hij besefte onmiddellijk het belang van wat hij las en wij begonnen een bijbelstudie. Mario stopte met het roken van zijn drie pakjes sigaretten per dag. Bovendien besefte hij dat hij eerlijk moest zijn, zelfs bij het doen van de boekhouding in de gevangenis. Hij begon getuigenis te geven aan zijn verloofde en ook zij aanvaardde de bijbelse leer. Kort daarna trouwden zij daar in de gevangenis. Op een congres in Napels in 1975 werd Mario’s vrouw gedoopt. Haar blijdschap was groot toen zij hoorde dat haar man diezelfde dag in de gevangenis was gedoopt!
Ik mocht wekelijks gesprekken voeren met Getuigen die mij op Procida kwamen bezoeken. Ook kreeg ik toestemming om maaltijden klaar te maken, die ik samen met hen in de bezoekerszaal gebruikte. Tot tien mochten er per keer komen. Als er reizende opzieners van Jehovah’s Getuigen op bezoek kwamen, kreeg ik toestemming om hun diavoorstellingen te vertonen. Eenmaal had ik het genoegen de Wachttoren-studie te leiden tijdens het bezoek van veertien Getuigen. De autoriteiten schenen mij volkomen te vertrouwen. Op vaste dagen ging ik tegen de avond van cel tot cel prediken.
In 1974, na 24 jaar in diverse gevangenissen gezeten te hebben, kreeg ik bezoek van een rechter die mij aanmoedigde een verzoek tot gratie in te dienen. Dat leek mij niet juist omdat ik daarmee zou toegeven bij het bloedbad van Portella della Ginestra betrokken te zijn geweest, en daar had ik niet aan meegedaan.
Vreugdevolle gebeurtenissen
In 1975 voorzag een nieuwe wet in het verlenen van toestemming voor tijdelijk verlof uit de gevangenis. Zo was ik in de gelegenheid om in de stad Napels mijn eerste congres van Jehovah’s Getuigen bij te wonen. Ik genoot van vijf onvergetelijke dagen, waarop ik meer christelijke broeders en zusters ontmoette dan ik ooit had gezien.
Wat mij bijzonder verheugde, was om eindelijk, na al die jaren, met mijn gezin herenigd te zijn. Mijn vrouw, Vita, was mij trouw gebleven en mijn zoons waren nu jonge mannen van in de twintig en dertig.
Het jaar daarop — waarin ik een aantal keren met verlof was geweest — werd mij geadviseerd een verzoek om vrijlating uit de gevangenis in te dienen. In het rapport van de reclasseringsambtenaar over mij deed hij de aanbeveling mijn verzoek in te willigen. Hij schreef: „Niemand zal willen tegenspreken dat Mannino, vergeleken bij de bloeddorstige knaap die Giuliano’s bevelen opvolgde, nu een ander mens is; hij is onherkenbaar veranderd.”
Na enige tijd vroegen de gevangenisautoriteiten van Procida gratie voor mij aan. Uiteindelijk werd die gratie verleend en op 28 december 1978 werd ik uit de gevangenis vrijgelaten. Wat heerlijk om na meer dan 28 jaar opsluiting vrij man te zijn!
De enige hoop op gerechtigheid
Als ontvoerder onder bevel van Salvatore Giuliano had ik gevochten voor wat naar ik geloofde mijn familie en mijn landgenoten ware vrijheid zou brengen. Uit de bijbel leerde ik evenwel dat ongeacht hoe oprecht mensen zijn, zij nooit de gerechtigheid tot stand kunnen brengen waarnaar ik als jongere zo intens verlangde. Gelukkig heeft bijbelkennis mij geholpen in te zien dat alleen Gods koninkrijk in de handen van zijn Zoon, Jezus Christus, de bevrijding van onrecht kan brengen die zo hard nodig is. — Jesaja 9:6, 7; Daniël 2:44; Mattheüs 6:9, 10; Openbaring 21:3, 4.
Veel kranten schreven over de verandering in mijn persoonlijkheid, waarvoor die bijbelkennis verantwoordelijk was. Zo citeerde de Paese Sera de volgende woorden van de gevangenbewaarder van Procida: „Als alle gevangenen zoals Franck waren, zouden de gevangenissen verdwijnen; zijn gedrag is onberispelijk geweest, hij heeft nooit ruzie gezocht en hij heeft nooit ook maar de lichtste reprimande gekregen.” In een andere krant, Avvenire, stond: „Hij is een modelgevangene, uitzonderlijk. Zijn resocialisatie overtreft alle verwachtingen. Hij heeft respect voor de regels en de gevangenisautoriteiten en is buitengewoon geestelijk ingesteld.”
Een voldoening schenkend leven
Sinds 1984 dien ik in een gemeente van Jehovah’s Getuigen als ouderling en pionier, zoals volle-tijdpredikers worden genoemd. In 1990 belde een bewaarder met wie ik vijftien jaar daarvoor bijbelkennis had gedeeld, mij op om mij te vertellen dat hij en zijn hele gezin Jehovah’s Getuigen waren geworden.
Maar mijn gelukkigste ervaring kwam in juli 1995. In dat jaar smaakte ik de grote vreugde aanwezig te zijn bij de doop van mijn lieve vrouw, Vita. Na al die jaren had zij de bijbelse leer aanvaard. Misschien zullen mijn drie zoons, die op het moment mijn geloof niet delen, op een dag ook aanvaarden wat ik uit het Woord van God heb geleerd.
Mijn ervaringen met het onderwijzen van bijbelse waarheden aan anderen zijn een ongeëvenaarde bron van blijdschap voor me geweest. Wat heeft het mij een voldoening geschonken de kennis te verwerven die tot eeuwig leven leidt en die met oprechten van hart te kunnen delen! — Johannes 17:3. — Verteld door Franck Mannino.
[Voetnoten]
a Uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
[Illustratie op blz. 18]
De bergpas op Sicilië waar het bloedbad plaatsvond
[Illustratie op blz. 19]
Toen wij trouwden, in 1942
[Illustratie op blz. 21]
Vaak deelde ik bijbelse waarheden met bewaarders
[Illustratie op blz. 23]
Met mijn vrouw