Hoofdstuk 1
De bovenmenselijke Bron van heilige geest
1. Hoe kunnen wij zeggen dat in de Hof van Eden, toen man en vrouw elkaar voor het eerst zagen, heilige geest werkzaam was?
TOEN man en vrouw elkaar voor het eerst zagen, voelden zij een kracht — een aantrekkingskracht. Zij hadden elkaar onmiddellijk lief. Hoewel deze eerste man en eerste vrouw naakt, ongekleed, waren, waren zij heilig, dat wil zeggen, zij waren rein, vlekkeloos en volmaakt naar lichaam, geest en hart. Daarom schaamden zij zich niet voor elkaar en konden zij zich in een onbelemmerde verhouding tot hun Schepper, God, verheugen. Zij verheugden zich in deze kinderlijke verhouding tot Hem op een reine en heilige plaats. Het was een plaats van reine vreugde, en ze werd terecht de Hof van Eden of het Paradijs van Geneugte genoemd. Alles wat zij om zich heen zagen en waarmee zij te maken hadden, was gezond en goed voor hen. Heilige geest, Gods heilige werkzame kracht, was daar volledig in werking.
2. Hoe bleek de Bron van heilige geest bovenmenselijk te zijn?
2 De man en zijn vrouw, onze eerste ouders, waren aards, dat wil zeggen van de aarde, van de bestanddelen van de aarde. Maar hoe stond het met hun goddelijke Schepper? Hij moest bovenmenselijk zijn. Daar hij een hemels bestaan had, stond hij oneindig ver boven de mens. Ook wat intelligentie betreft, stond hij ver boven hem. Hij was, eenvoudig uitgedrukt, van een hogere natuur dan de mens. Daarom was hij voor de mens, wiens gezichtsvermogen begrensd is, onzichtbaar. Het spreekt dan ook vanzelf dat de eerste man en zijn vrouw hun Schepper, hun Levengever en hemelse Vader, nooit zagen. Wegens zijn bovenmenselijke, hemelse, onzichtbare bestaan was hij, zoals wij thans zouden zeggen, „geest”. En daar de Schepper evenals zijn schepsel, de mens, een Persoon is, kan hij ook als „een Geest” aangeduid worden. Hij is zelfs in een speciale zin De Geest. Hij is de onzichtbare Bron van heilige geest, want hij zelf is heilig.
3. Op welke werkzaamheid duidt Genesis 1:1?
3 Voordat hemel en aarde er waren, bestond en werkte dit geestelijke Wezen. Het heilige Boek dat ook het geschiedenisbericht over de tijd vóór de schepping van de mens bevat, begint met de treffende woorden: „In het begin schiep God de hemel en de aarde.” — Genesis, hoofdstuk 1, vers 1.
4, 5. Waarom hoeft God niet in een door mensen gemaakt gebouw op een bepaalde plaats op aarde aanbeden te worden?
4 Deze scheppende God is zelfs hoger dan de hemel, die hij schiep, en staat derhalve ook ver boven de aardse mens. Hij is in wezen, ofte wel in datgene wat hij is, geest. Duizenden jaren na de schepping van de mens vestigde de Stichter van het ware christendom de aandacht op dit feit. Bij een bron aan de voet van de berg Gerizim in het oude Samária zei hij tot een Samaritaanse vrouw: „God is een Geest, en wie hem aanbidden, moeten hem met geest en waarheid aanbidden” (Evangelie van Johannes, hoofdstuk 4, vers 24). De ware God behoeft niet in een door mensen gemaakt religieus gebouw op een speciale plaats op aarde aanbeden te worden, zelfs niet in Jeruzalem in het Midden-Oosten. Nog geen twintig jaar na de voorgaande verklaring stond een apostel van het christendom voor het Opperste Gerechtshof van de stad Athene — een stad waar veel tempels waren, die aan de goden en godinnen van de daar heersende religie gewijd waren. Hij zei:
5 „De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is, Hij die Heer is van hemel en aarde, woont niet in door handen gemaakte tempels en wordt ook niet door mensenhanden verzorgd, alsof hij iets nodig had, daar hij zelf aan allen leven en adem en alle dingen geeft. En hij heeft uit één mens elke natie van mensen gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen.” — Handelingen 17:24-27.
6. Hoe gaf de bouwer van de eerste tempel in Jeruzalem te kennen dat hij met dit feit omtrent de aanbidding van God bekend was?
6 Dit feit omtrent de ware God, die een bovenmenselijke, bovenaardse Geest is, was de bouwer van de eerste tempel in Jeruzalem in het Midden-Oosten reeds meer dan duizend jaar eerder bekend. Toen deze toenmalige koning van Jeruzalem de tempel inwijdde die hij voor Gods naam had gebouwd, zei hij in gebed tot God: „Maar zal God waarlijk op aarde wonen? Zie! De hemel, ja, de hemel der hemelen, kan u niet bevatten; hoeveel minder dan dit huis dat ik gebouwd heb!” — 1 Koningen 8:27.
GOD — DE BRON VAN ALLE ENERGIE
7. In welk opzicht kan zelfs de „hemel der hemelen” God niet bevatten?
7 De man die de bovenstaande woorden sprak — Salomo, de zoon van koning David — was de wijste geleerde van zijn tijd. Toen hij zei dat zelfs de hemel der hemelen de God voor wie hij een tempel had gebouwd, niet kon bevatten, uitte hij een wetenschappelijke waarheid. Onze aarde is slechts een nietig deel van het universum, welks grenzen de geleerden niet eens met hun sterkste telescopen kunnen waarnemen. Toch kan dit tot dusver nog ongemeten universum de ware God niet bevatten. Hij is niet aan deze grenzen gebonden en wordt er ook niet door beperkt. Hij kan de grenzen van het huidige universum, zowel het zichtbare als het tot dusver nog niet zichtbare, overschrijden. Hij kan zich daarbuiten begeven en buiten de bestaande grenzen nog andere dingen scheppen en aldus het universum uitbreiden, in de eindeloze ruimte. Wat betekent dat?
8. Wat kunnen wij over het bestaan van de Schepper zeggen, en waarom is niets voor Hem onmogelijk?
8 Het betekent dat God noch aan tijd noch aan ruimte gebonden is. Zijn leven reikt in het eindeloze verleden, en het strekt zich ook onbegrensd in de toekomst uit. Tot deze God, voor wie er geen grenzen zijn, zei Mozes, de belangrijkste wetgever uit voorchristelijke tijden: „Ja, van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd zijt gij God” (Psalm 90:2). Deze God leeft eeuwig, en hij zal ermee voortgaan buiten het huidige universum scheppend werkzaam te zijn en het aldus uitbreiden. Dit betekent dat hij de onuitputtelijke Bron van alle energie is. Alles in het universum bestaat uit gebundelde energiedeeltjes, die van hem uitgaan. Deze zijn in grote en kleine massa’s bijeengebracht. De twintigste-eeuwse geleerde Albert Einstein werkte de volgende formule daarvoor uit: Energie is massa maal het kwadraat van de lichtsnelheid (of: E = mc2). Geen wonder dat voor deze Bron van alle energie niets onmogelijk is.
9, 10. In welke zin leidt God het heerleger der sterren „naar het getal” uit, zonder dat één eraan „ontbreekt”?
9 Beschouw bijvoorbeeld eens de bijna ongelofelijke bewering die Hij omtrent zichzelf doet, terwijl hij ons aanspoort bij nacht onze ogen naar de hemel op te heffen en de sterren te bewonderen. Hij zegt: „Heft uw ogen naar omhoog en ziet. Wie heeft deze dingen geschapen? Het is Degene die het heerleger daarvan zelfs naar het getal uitleidt, ze alle zelfs bij name roept. Vanwege de overvloed van dynamische energie, en omdat hij sterk is in kracht, ontbreekt er niet één aan.” — Jesaja 40:26.
10 Astronomen kunnen thans zelfs met behulp van hun sterkste telescopen het getal der sterren die zij binnen hun gezichtsbereik kunnen brengen, slechts schatten. Met de Schepper van de hemel en de aarde is het anders gesteld. „Hij telt het getal der sterren; hij noemt ze alle bij hun naam” (Psalm 147:4). Hij vergelijkt alle sterren des hemels met een reusachtig leger. Hij kent precies het getal van dit leger. Hij kent elk lid van zijn leger bij naam. Hij kan uit het geheugen een appèl houden. Wanneer hij de namen afroept, blijft niet één lid van dit sterrenleger in gebreke te antwoorden. Elk antwoordt op zijn naam en legt rekenschap van zijn werkzaamheid af. Elk vervult het doel waarvoor het geschapen is. Geen ontbreekt eraan.
11. Hoe komt het dat de Schepper niet vermoeid raakt en niet zal toelaten dat het universum tot stilstand komt of ineenstort?
11 De „overvloed van dynamische energie” die God bezit, is onmetelijk. Ze is onuitputtelijk. Wanneer wij denken aan de energie die in de zon van ons zonnestelsel voorhanden is — een vuurbal van kernexplosies, die op de explosies van waterstofbommen gelijken — kunnen wij ons slechts verbazen. En wanneer wij dan aan de talloze miljarden sterren denken, waarvan vele groter zijn dan onze zon, krijgen wij enig idee van de hoeveelheid van God uitgaande dynamische energie die in de huidige sterrenhemel voorhanden is. En toch is God niet aan het einde van zijn kracht. In volledige overeenstemming met de feiten kan derhalve gezegd worden: „Hij geeft de vermoeide kracht, en degene zonder dynamische energie schenkt hij volledige sterkte in overvloed” (Jesaja 40:29). Hij zal nooit toelaten dat ons uitdijende universum tot stilstand komt of ineenstort. Het zal voor eeuwig blijven bestaan om het doel te vervullen waarvoor het werd geschapen. Met poëtische woorden zei in de oudheid een waarnemer van de sterren: „De hemelen maken de heerlijkheid van God bekend; en het uitspansel vertelt het werk van zijn handen. De ene dag na de andere dag doet spraak opwellen, en de ene nacht na de andere nacht spreidt kennis ten toon.” — Psalm 19:1, 2.
12. Waarom zijn de mensen die God en de verantwoordelijkheid die zij ten opzichte van Hem hebben, negeren, niet te verontschuldigen?
12 Gelukkig is God voor de mensen onzichtbaar. Desondanks geeft hij ons zoveel bewijzen voor zijn bestaan dat de mensen die zijn bestaan en hun verantwoordelijkheid ten opzichte van hem negeren, zonder verontschuldiging zijn. „Want”, zo schreef een bijbelschrijver, „zijn onzichtbare hoedanigheden worden van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn, ja, zijn eeuwige kracht en Godheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn; want, hoewel zij God kenden, hebben zij hem niet als God verheerlijkt” (Romeinen 1:20, 21). Met het oog op alle bewijzen kunnen zij niet overtuigend beweren dat God niet bestaat, en evenmin kunnen zij beweren dat ’God dood is’. God leeft nog steeds, en zijn dynamische energie en zijn volmaakte geheugen stellen hem in staat zijn voornemen, dat hij reeds zesduizend jaar geleden verkondigd of bekendgemaakt heeft, ten uitvoer te brengen. Hoe blij kunnen wij daarover zijn!
13. Waarvan, behalve van dynamische energie, is God nog meer de Bron, en waarom?
13 Wij sluiten ons niet bij de hedendaagse geleerden aan, die loochenen dat God de Bron van alle thans werkzame energie is. Wij weten dat hij ook de Bron is van nog iets anders wat door geleerden wordt geloochend, terwijl zij er niets van weten. Wat dan wel? „Geest.” En waarom zou God niet de Bron van geest zijn? „God is een Geest”, of: „God is geest”, zoals Jezus Christus het negentien eeuwen geleden zei. — Johannes 4:24, NW; Willibrordvertaling.
14. Wat wordt met „heilige geest” bedoeld, en wie geeft hem?
14 Van God gaat een onzichtbare werkzame kracht uit, door middel waarvan hij zijn wil tot stand brengt. Dit is niet slechts een invloed, zoals deze door een mens op grond van zijn sterke persoonlijkheid op anderen wordt uitgeoefend. Het is een kracht die werkzaam is, en ze gaat van God uit, die heilig, dat wil zeggen absoluut rein en rechtvaardig is. Hij zendt deze kracht uit om iets te volbrengen wat heilig is. Daarom wordt ze terecht als „heilige geest” aangeduid. En zo wordt ze ook in Gods geschreven Woord genoemd. Jezus Christus erkende God als de Bron van heilige geest. Dit blijkt uit wat hij tot aardse vaders van zijn tijd zei: „Als daarom gij, ofschoon gij boos zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan de Vader in de hemel heilige geest geven aan hen die hem erom vragen!” — Lukas 11:13.
15. Welke geest zouden wij, evenals koning David, graag ten aanzien van ons werkzaam zien worden?
15 Een koninklijke voorvader van Christus erkende God eveneens als de Bron van heilige geest. Dat blijkt uit de woorden die hij sprak toen hij aan God zijn overtredingen beleed, om vergiffenis smeekte en zei: „Werp mij niet weg van voor uw aangezicht; en uw heilige geest, o neem die niet van mij weg” (Psalm 51:11). Verstoken te zijn van heilige geest zou voor koning David ook betekenen, afgesneden te zijn van de Bron ervan. Dat kon slechts zeer ernstige, ja rampspoedige gevolgen voor hem hebben. Als wij in deze tijd geloven dat God bestaat en de Bron van heilige geest is, dan zal hij het ons ook mogelijk maken heilige geest te ontvangen wanneer wij hem erom vragen. Is het niet ons aller wens dat deze kracht ook ten aanzien van ons werkzaam wordt? Zo ja, dan zal God door bemiddeling van ons veel goeds kunnen bewerken en ons in deze zeer onheilige wereld heilig kunnen houden.
EEN KRACHT, GEEN PERSOON
16. Waaruit blijkt dat het Hebreeuwse woord voor „geest” zeer beschrijvend is?
16 Het woord dat in de Heilige Schrift gebruikt wordt om deze onzichtbare werkzame kracht van God aan te duiden, is passend, want het is zeer beschrijvend. In het eerste boek van de bijbel wordt deze kracht roeach genoemd. In de eerste Griekse vertaling van het eerste bijbelboek wordt ze als pneuma aangeduid. Daar het Hebreeuwse woord roeach de gedachte van actie en beweging inhoudt, is het door Nederlandse vertalers met „blazen, adem, stormwind, wind, werkzame kracht”, alsook met „geest” weergegeven. Het verband waarin het Hebreeuwse woord verschijnt, helpt de vertaler vast te stellen of hij het met „geest” of anders dient weer te geven.
17. Wat zegt een katholieke vertaling in Genesis 1:2 in plaats van „de Geest Gods”, en wat blijkt daaruit met betrekking tot het woord roeach?
17 Zo komt bijvoorbeeld het woord roeach in het tweede vers van de Heilige Schrift voor het eerst voor. Hoe dient het woord op deze plaats vertaald te worden? Welnu, de bekende Statenvertaling geeft Genesis 1:1, 2 als volgt weer: „In den beginne schiep God den hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.” Maar in het Oude Testament (Deel I) dat in 1966 door de Katholieke Bijbelstichting werd uitgegeven, staat: „In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte, en een hevige wind joeg de wateren op.” Hier wordt in plaats van het woord „Geest” het woord „wind” gebruikt, en de uitdrukking „de Geest Gods” wordt met „een hevige wind” weergegeven. Uit de laatstgenoemde weergave blijkt derhalve dat met het woord roeach iets onzichtbaars bedoeld wordt dat in beweging of in werking is.
18. Hoe blijkt uit de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift dat niet een persoon — „de Geest” genaamd — over de wateren zweefde?
18 In de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift wordt eveneens van het standpunt uitgegaan dat met roeach een onzichtbare, in werking zijnde kracht bedoeld wordt, en derhalve wordt Genesis 1:1, 2 daarin als volgt weergegeven: „In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu bleek vormloos en woest te zijn en er lag duisternis op het oppervlak van de waterdiepte; en Gods werkzame kracht bewoog zich heen en weer over de oppervlakte van de wateren.” Uit deze vertaling, alsook uit die van de Katholieke Bijbelstichting, blijkt derhalve duidelijk dat niet een persoon — „de Geest” genaamd — onzichtbaar over de wateren zweefde die de aardbol bedekten. Het was veeleer de onpersoonlijke werkzame kracht van God die zich heen en weer bewoog over de onverlichte oppervlakte van de wateren.
19. Bewoog Gods geest of werkzame kracht zich nutteloos over de wateren?
19 Hoe de onzichtbare werkzame kracht van God zich manifesteerde, weten wij niet; in het oorspronkelijke verslag worden geen nadere bijzonderheden daarover gegeven. Het is echter zeker dat Gods werkzame kracht zich niet nutteloos, niet zonder positieve uitwerking, heen en weer bewoog. Mogelijk bewerkte ze dat het kosmische stof dat de aarde wellicht omgaf en dat verhinderde dat het zonlicht de oppervlakte van de waterdiepte die de aarde omhulde, bereikte, werd verwijderd.a
20. Wat ondernam God om het onze aardse voorouders mogelijk te maken daglicht te hebben en te zien?
20 Hoe dan ook, nadat Gods werkzame kracht zich gedurende een onbepaalde tijd over de oppervlakte van de waterdiepte had bewogen, volgde het goddelijke gebod: „Nu zei God: ’Er kome licht.’ Toen kwam er licht. Daarna zag God dat het licht goed was, en God bracht een scheiding teweeg tussen het licht en de duisternis. En God noemde het licht voortaan Dag, maar de duisternis noemde hij Nacht. En het werd avond en het werd morgen: een eerste dag” (Genesis 1:3-5). Daar God heilig is, was zijn werkzame kracht of zijn geest in goede zin, voor een goed doel, werkzaam. Ze bleek „heilige geest” te zijn. God gebruikte ze overeenkomstig zijn voornemen, om het onze eerste ouders mogelijk te maken daglicht te hebben en te zien.
21. Waarom dienen wij, met het oog op de wijze waarop God zijn heilige geest heeft gebruikt, dezelfde houding te hebben als de schrijver van Psalm 143:10?
21 Vanaf het begin heeft God zijn werkzame kracht tot nut van de mens gebruikt. Door dit besef voelen wij ons tot de hemelse Bron van heilige geest aangetrokken. Het bijbelse bericht, dat toont hoe deze kracht in de loop van vele duizenden jaren werkzaam is geweest, laat zien dat God ze altijd op een heilige wijze heeft gebruikt. Ze heeft steeds Gods rechtvaardige voornemen gediend. Nooit dienen wij ons tegen deze onzichtbare werkzame kracht van de Almachtige God te verzetten. Wij dienen veeleer dezelfde houding te hebben als de bijbelschrijver die tot hem zei: „Leer mij uw wil te doen, want gij zijt mijn God, uw geest is goed; moge die mij geleiden in het land der oprechtheid.” — Psalm 143:10.
[Voetnoten]
a Zie Genesis 8:1, waar het Hebreeuwse woord roeach niet met „geest”, maar met „wind” wordt vertaald.
[Paginagrote illustratie op blz. 4]