Hoofdstuk 4
Hoe geloofwaardig is het „Oude Testament”?
In de volgende paar hoofdstukken zullen wij enkele van de beschuldigingen bespreken die door hedendaagse critici tegen de bijbel worden ingebracht. Sommigen beweren dat de bijbel zichzelf tegenspreekt en „onwetenschappelijk” is, en daar zal later op worden ingegaan. Maar beschouw eerst eens de vaak geuite beschuldiging dat de bijbel niets meer dan een verzameling mythen en legenden is. Berust deze kritiek op deugdelijke gronden? Laten wij om te beginnen de Hebreeuwse Geschriften, het zogenoemde Oude Testament, aan een onderzoek onderwerpen.
1, 2. Hoe verliep de belegering van Jericho, en welke vragen worden in verband daarmee opgeworpen?
EEN oude stad wordt belegerd. De aanvallers zijn in dichte drommen de Jordaan overgetrokken en hebben zich nu voor de hoge muren van de stad gelegerd. Maar wat een vreemde oorlogsstrategie wordt er gevolgd! Zes dagen lang is het binnenvallende leger elke dag éénmaal stilzwijgend rond de stad getrokken. Het enige geluid dat weerklonk, kwam van een meetrekkende groep priesters die voortdurend op de horens bliezen. Nu, op de zevende dag, marcheert het leger stilzwijgend zevenmaal om de stad heen. Plotseling blazen de priesters uit alle macht op hun horens. Het leger verbreekt zijn stilzwijgen door een luide strijdkreet aan te heffen, waarop de hoge stadsmuren in een stofwolk neerstorten en de stad onverdedigbaar is geworden. — Jozua 6:1-21.
2 Zo beschrijft het boek Jozua, het zesde boek van de Hebreeuwse Geschriften, de val van Jericho, die bijna 3500 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Maar is het werkelijk gebeurd? Veel geleerden die zich met hogere bijbelkritiek bezighouden, zullen die vraag vol overtuiging ontkennend beantwoorden.a Zij beweren dat het boek Jozua, evenals de voorgaande vijf boeken van de bijbel, uit legenden bestaat die vele eeuwen nadat de vermeende gebeurtenissen plaatsvonden, op schrift zijn gesteld. Veel archeologen zullen die vraag eveneens ontkennend beantwoorden. Volgens hen heeft Jericho ten tijde dat de Israëlieten het land Kanaän binnenkwamen, misschien zelfs niet eens bestaan.
3. Waarom is het belangrijk na te gaan of de bijbel al dan niet ware geschiedenis bevat?
3 Dit zijn ernstige beschuldigingen. Wanneer u de bijbel doorleest, zult u bemerken dat de leer van de bijbel nauw verweven is met de geschiedenis. God handelt met werkelijke mannen, vrouwen, families en natiën, en zijn geboden worden aan een historisch volk gegeven. Hedendaagse geleerden die de historiciteit van de bijbel in twijfel trekken, twijfelen eveneens aan de belangrijkheid en betrouwbaarheid van de erin vervatte boodschap. Als de bijbel werkelijk Gods Woord is, dan moet zijn geschiedenis betrouwbaar zijn en niet louter legenden en mythen bevatten. Hebben deze critici gronden om de historische betrouwbaarheid ervan te betwisten?
Hoe betrouwbaar is de hogere bijbelkritiek?
4-6. Wat zijn enkele door Wellhausen geopperde theorieën op het gebied van de hogere bijbelkritiek?
4 De hogere bijbelkritiek begon in alle ernst tijdens de achttiende en negentiende eeuw. In de tweede helft van de negentiende eeuw populariseerde de Duitse bijbelcriticus Julius Wellhausen de theorie dat de eerste zes boeken van de bijbel, Jozua meegerekend, in de vijfde eeuw v.G.T. — ongeveer duizend jaar na de beschreven gebeurtenissen — op schrift werden gesteld. Hij zei evenwel dat ze materiaal bevatten dat eerder opgetekend was.1 Deze theorie werd gepubliceerd in de elfde uitgave van de Encyclopædia Britannica, uitgegeven in 1911, waarin werd verklaard: „Genesis is een na-exilisch werk dat is samengesteld aan de hand van een na-exilische priesterbron (P) en niet-priesterlijke vroegere bronnen die in taal, stijl en religieuze visie aanzienlijk van P verschillen.”
5 Wellhausen en zijn aanhangers bezagen alle in het vroegere gedeelte van de Hebreeuwse Geschriften opgetekende geschiedenis als „geen letterlijke geschiedenis, maar populaire overleveringen uit het verleden”.2 De vroegere verslagen werden als louter een weerspiegeling van de latere geschiedenis van Israël beschouwd. Er werd bijvoorbeeld gezegd dat de vijandschap tussen Jakob en Esau zich niet werkelijk had voorgedaan, maar de in later tijden bestaande vijandschap tussen de natiën Israël en Edom weerspiegelde.
6 In overeenstemming hiermee waren deze critici van mening dat Mozes nooit enig gebod had ontvangen om de ark van het verbond te vervaardigen en dat de tabernakel, het centrum van de Israëlitische aanbidding in de wildernis, nooit had bestaan. Zij geloofden ook dat het gezag van de Aäronitische priesterschap pas enkele jaren voor de verwoesting van Jeruzalem door de Babyloniërs — hetgeen volgens de critici aan het begin van de zesde eeuw v.G.T. plaatsvond — volledig gegrondvest was.3
7, 8. Welke „bewijzen” had Wellhausen voor zijn theorieën, en waren ze deugdelijk?
7 Welk „bewijs” hadden zij voor deze opvattingen? Geleerden die zich met hogere bijbelkritiek bezighouden, beweren dat zij de tekst van de vroege bijbelboeken in een aantal verschillende documenten kunnen verdelen. Hierbij gaan zij van de veronderstelling uit dat in het algemeen elk bijbelvers waarin uitsluitend het Hebreeuwse woord voor God (ʼElo·himʹ) wordt gebruikt, door één schrijver werd geschreven, terwijl elk vers waarin God bij zijn naam Jehovah wordt genoemd, door een ander geschreven moet zijn — alsof één schrijver niet beide termen kon gebruiken.4
8 Evenzo vat men een gebeurtenis die meer dan eens in een boek wordt vermeld, op als bewijs dat er meer dan één schrijver aan het werk is geweest, ook al treft men in oude Semitische literatuur andere soortgelijke voorbeelden van herhaling aan. Bovendien neemt men aan dat elke verandering in stijl op een verandering van schrijver duidt. Toch gebruiken ook schrijvers in levende moderne talen in diverse stadia van hun carrière, of wanneer zij een verschillend onderwerp behandelen, vaak verschillende schrijfstijlen.b
9-11. Wat zijn enkele opvallend zwakke punten van de moderne hogere kritiek?
9 Bestaat er enig werkelijk bewijs voor deze theorieën? Volstrekt niet. Eén commentator merkte op: „Kritiek is zelfs in het gunstigste geval speculatief en hypothetisch, iets wat altijd blootstaat aan wijziging of tegenbewijzen en door iets anders vervangen moet worden. Het is een intellectuele oefening, die onderhevig is aan alle twijfels en gissingen die onafscheidelijk aan zulke oefeningen verbonden zijn.”5 Vooral de hogere bijbelkritiek is uitermate „speculatief en hypothetisch”.
10 Gleason L. Archer jr. wijst op nog een leemte in de redenering van de hogere kritiek. Het probleem, zo zegt hij, is dat „de school van Wellhausen van de pure veronderstelling uitging (waar men nauwelijks moeite voor deed om die te bewijzen) dat Israëls religie net als elke andere religie van louter menselijke oorsprong was en dat ze als louter een produkt van evolutie verklaard moest worden”.6 Met andere woorden, Wellhausen en zijn aanhangers gingen van de veronderstelling uit dat de bijbel louter het woord van mensen was, en daar redeneerden zij vervolgens op door.
11 In 1909 merkte The Jewish Encyclopedia nog twee zwakke punten in de Wellhausense theorie op: „De argumenten waarmee Wellhausen de hele groep contemporaine bijbelcritici bijna volledig heeft gefascineerd, zijn gebaseerd op twee veronderstellingen: ten eerste dat het ritueel omvangrijker wordt naarmate de religie zich ontwikkelt; ten tweede dat oudere bronnen zich noodzakelijkerwijs met de vroegere stadia van de rituele ontwikkeling bezighouden. De eerstgenoemde veronderstelling strookt niet met het bewijsmateriaal dat door primitieve culturen geleverd wordt, en de laatstgenoemde vindt geen ondersteuning in het bewijsmateriaal dat afkomstig is van rituele codes zoals die van India.”
12. Hoe doorstaat de moderne hogere kritiek de toets van de archeologie?
12 Bestaat er een manier om de hogere kritiek te toetsen, teneinde te zien of haar theorieën al dan niet juist zijn? The Jewish Encyclopedia vervolgde met te zeggen: „Wellhausens zienswijzen berusten bijna uitsluitend op een letterlijke analyse en zullen aangevuld moeten worden met een onderzoek vanuit het gezichtspunt van de institutionele archeologie.” Heeft de archeologie met het verstrijken der jaren Wellhausens theorieën bevestigd? The New Encyclopædia Britannica antwoordt: „De archeologische kritiek heeft dikwijls de betrouwbaarheid van de typisch historische details van zelfs de oudste perioden [van de bijbelse geschiedenis] gestaafd en de theorie weersproken dat de Pentateuchverslagen [de historische berichten in de vroegste boeken van de bijbel] louter de weerspiegeling van een veel latere periode zijn.”
13, 14. Waarom wordt Wellhausens hogere kritiek, in weerwil van haar wankele grondslag, nog steeds wijd en zijd aanvaard?
13 Hoe komt het dat de hogere kritiek, als ze toch zo zwak staat, thans onder intellectuelen zo populair is? Omdat ze hun dingen vertelt die zij graag horen. Een negentiende-eeuwse geleerde verklaarde: „Persoonlijk heb ik dit boek over Wellhausens theorie meer op prijs gesteld dan enig ander boek, want mijns inziens scheen eindelijk het dringende probleem inzake de geschiedenis van het Oude Testament te zijn opgelost op een wijze die strookte met het beginsel van de menselijke evolutie, dat ik genoodzaakt ben op de geschiedenis van alle religie toe te passen.”7 Kennelijk stemde de hogere kritiek in met zijn vooroordelen als evolutionist. En de twee theorieën dienen inderdaad een soortgelijk doel. Evenals evolutie de noodzaak zou wegnemen in een Schepper te geloven, zou Wellhausens hogere kritiek betekenen dat men niet hoeft te geloven dat de bijbel door God geïnspireerd werd.
14 In deze rationalistische twintigste eeuw lijkt de veronderstelling dat de bijbel niet het woord van God maar van mensen is, voor intellectuelen geloofwaardig.c Zij vinden het veel gemakkelijker te geloven dat profetieën geschreven werden nadat ze vervuld waren dan ze als waarachtig te aanvaarden. Zij geven er de voorkeur aan de bijbelse verslagen over wonderen weg te redeneren als mythen, legenden of volksverhalen, in plaats van de mogelijkheid te beschouwen dat zulke wonderen werkelijk gebeurd zijn. Maar zo’n zienswijze getuigt van vooringenomenheid en biedt geen deugdelijke reden om de waarachtigheid van de bijbel te verwerpen. De hogere kritiek vertoont ernstige leemten, en haar aanval op de bijbel is er niet in geslaagd te bewijzen dat de bijbel niet het Woord van God is.
Ondersteunt de archeologie de bijbel?
15, 16. Het bestaan van welke in de bijbel genoemde heerser uit de oudheid werd door de archeologie bevestigd?
15 De archeologie is een studieterrein dat op een veel hechtere grondslag rust dan de hogere kritiek. Archeologen hebben door te midden van de overblijfselen van vroegere beschavingen te graven, ons begrip van het leven in de oudheid in velerlei opzicht vergroot. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het archeologische bericht herhaaldelijk overeenstemt met wat wij in de bijbel lezen. Soms heeft de archeologie de bijbel zelfs tegenover zijn critici gerechtvaardigd.
16 Volgens het boek Daniël bijvoorbeeld was de laatste heerser in Babylon voordat dit rijk door de Perzen werd veroverd, een zoon genaamd Belsazar (Daniël 5:1-30). Aangezien er buiten de bijbel geen melding gemaakt scheen te worden van Belsazar, werd de beschuldiging geuit dat de bijbel onjuist was en dat deze man nooit had bestaan. Maar tijdens de negentiende eeuw werden er in enkele ruïnes in Zuid-Irak verscheidene kleine spijkerschriftcylinders gevonden. Daarop bleek onder meer een gebed voor de gezondheid van de oudste zoon van Nabonidus, de koning van Babylon, te staan. De naam van deze zoon? Belsazar.
17. Hoe kunnen wij verklaren dat de bijbel Belsazar een koning noemt, terwijl de meeste inscripties hem een prins noemen?
17 Er was dus een Belsazar! Maar was hij koning toen Babylon viel? De meeste nadien gevonden documenten duidden hem aan als de zoon van de koning, de kroonprins. Maar een spijkerschriftdocument beschreven als het „Nabonidusgedicht” wierp meer licht op Belsazars ware positie. Daarin stond: „Hij [Nabonidus] gaf het leger in handen van de erfzoon, zijn eerstgeborene, de troepen van alom stelde hij onder diens bevel. Hij legde de macht uit zijn handen en gaf die ander de koningsheerschappij.”8 Het koningschap werd dus aan Belsazar toevertrouwd. Dat maakte hem beslist in alle opzichten een koning!d Deze relatie tussen Belsazar en zijn vader, Nabonidus, verklaart waarom Belsazar tijdens het bewuste laatste feestmaal in Babylon aanbood Daniël tot de derde heerser in het koninkrijk te maken (Daniël 5:16). Aangezien Nabonidus de eerste heerser was, was Belsazar zelf slechts de tweede heerser van Babylon.
Ander ondersteunend bewijsmateriaal
18. Welke informatie verschaft de archeologie ter bevestiging van de vrede en voorspoed waardoor Davids regering werd gekenmerkt?
18 Ja, veel archeologische ontdekkingen hebben de historische nauwkeurigheid van de bijbel aangetoond. De bijbel bericht bijvoorbeeld dat nadat koning Salomo het koningschap van zijn vader, David, had overgenomen, Israël grote voorspoed genoot. Wij lezen: „Juda en Israël waren talrijk, zo talrijk als de zandkorrels die aan de zee zijn, terwijl zij aten en dronken en zich verheugden” (1 Koningen 4:20). Ter ondersteuning van deze bewering lezen wij: „Het archeologische bewijsmateriaal onthult dat er gedurende en na de tiende eeuw v. Chr., toen de door David bewerkstelligde vrede en voorspoed het mogelijk maakte vele nieuwe steden te bouwen, in Juda een bevolkingsexplosie was.”10
19. Welke aanvullende informatie biedt de archeologie betreffende de oorlogvoering tussen Israël en Moab?
19 Later werden Israël en Juda twee natiën, en Israël veroverde het naburige land Moab. Eens kwam Moab, onder koning Mesa, in opstand, waarop Israël zich met Juda en het naburige koninkrijk Edom verbond om tegen Moab te strijden (2 Koningen 3:4-27). Het is opmerkelijk dat er in 1868 in Jordanië een stèle (een stenen plaat met inscriptie) werd ontdekt waarop in de Moabitische taal Mesa’s eigen verslag van dit conflict stond.
20. Wat vertelt de archeologie ons over de vernietiging van Israël door de Assyriërs?
20 Voorts stond God in het jaar 740 v.G.T. toe dat het opstandige noordelijke koninkrijk Israël door de Assyriërs werd vernietigd (2 Koningen 17:6-18). Sprekend over het bijbelse verslag van deze gebeurtenis, merkt de archeologe Kathleen Kenyon op: „Men zou het vermoeden kunnen hebben dat veel hiervan een hyperbool is.” Maar is dat zo? Zij voegt eraan toe: „Hetgeen door het archeologische bewijsmateriaal over de val van het koninkrijk Israël wordt onthuld, is bijna nog levendiger dan het bijbelse verslag erover. . . . De volledige vernietiging van de Israëlitische steden Samária en Hazor, en de ermee gepaard gaande verwoesting van Megiddo, vormt het op feiten berustende archeologische bewijs dat de [bijbel]schrijver niet overdreef.”11
21. Welke bijzonderheden omtrent de onderwerping van Juda door de Babyloniërs worden door de archeologie verschaft?
21 Weer later vertelt de bijbel ons dat Jeruzalem ten tijde van koning Jojachin door de Babyloniërs belegerd en overwonnen werd. Deze gebeurtenis wordt vermeld in de Babylonische Kroniek, een door archeologen ontdekt spijkerschrifttablet. Daarop lezen wij: „De koning van Akkad [Babylon] . . . belegerde de stad Juda (iahudu) en de koning nam de stad in op de tweede dag van de maand Addaru.”12 Jojachin werd naar Babylon gevoerd en gevangengezet. Maar volgens de bijbel werd hij later uit de gevangenis ontslagen en werd hem een voedselrantsoen toegewezen (2 Koningen 24:8-15; 25:27-30). Dit wordt door in Babylon gevonden administratieve documenten gestaafd, die onder meer melding maken van de rantsoenen die gegeven werden aan „Jaukîn, koning van Juda”.13
22, 23. Welke relatie bestaat er in het algemeen tussen de archeologie en de historische verslagen van de bijbel?
22 Over de relatie tussen de archeologie en de historische verslagen van de bijbel merkte professor David Noel Freedman op: „In het algemeen staaft de archeologie echter de historische deugdelijkheid van het bijbelse verslag. Het globale chronologische schema vanaf de patriarchen tot de tijd van het N[ieuwe] T[estament] sluit aan bij archeologische gegevens. . . . Toekomstige ontdekkingen zullen waarschijnlijk de huidige bescheiden visie bevestigen dat de bijbelse overlevering geworteld is in de geschiedenis, en getrouw is doorgegeven, zij het dan niet geschiedenis in de kritische of wetenschappelijke zin.”
23 Vervolgens zegt hij over de pogingen van de critici om de bijbel in diskrediet te brengen: „De pogingen die door hedendaagse geleerden zijn gedaan om de bijbelse geschiedenis te reconstrueren — b.v. Wellhausens opvatting dat het patriarchale tijdperk een weerspiegeling van de gesplitste monarchie was; of de verwerping van de historiciteit van Mozes en de exodus en de daaruit voortvloeiende herstructurering van de Israëlitische geschiedenis door Noth en zijn aanhangers — zijn door zowel de archeologische gegevens als het bijbelse verslag tenietgedaan.”14
De val van Jericho
24. Welke inlichtingen geeft de bijbel ons over de val van Jericho?
24 Wil dit zeggen dat de archeologie in alle gevallen met de bijbel overeenstemt? Nee, soms is er geen overeenstemming. Eén zo’n geval is de in het begin van dit hoofdstuk beschreven dramatische verovering van Jericho. Volgens de bijbel was Jericho de eerste stad die door Jozua werd veroverd toen hij de Israëlieten aanvoerde bij de intocht in het land Kanaän. De bijbelse chronologie geeft te kennen dat de stad viel in de eerste helft van de vijftiende eeuw v.G.T. Na de verovering werd Jericho volledig met vuur verbrand en bleef toen honderden jaren onbewoond. — Jozua 6:1-26; 1 Koningen 16:34.
25, 26. Tot welke twee verschillende conclusies zijn archeologen gekomen als gevolg van de opgravingen die zij te Jericho hebben verricht?
25 Voor de Tweede Wereldoorlog werd de plaats waar naar men aannam Jericho had gelegen, door professor John Garstang blootgelegd. Hij bemerkte dat hij te doen had met een zeer oude stad, die vele malen verwoest en herbouwd was. Garstang ontdekte dat tijdens een van deze verwoestingen de muren als door een aardbeving ingestort waren en de stad volledig met vuur verbrand was. Volgens Garstang had dit omstreeks 1400 v.G.T. plaatsgevonden, wat niet zoveel verschilt van de datum die in de bijbel voor de vernietiging van Jericho door Jozua te kennen wordt gegeven.15
26 Na de oorlog werden de opgravingen te Jericho door de archeologe Kathleen Kenyon voortgezet. Zij kwam tot de conclusie dat de ingestorte muren die Garstang had geïdentificeerd, uit een honderden jaren vroegere tijd dateerden dan hij dacht. Wel stelde zij vast dat er een grote vernietiging van Jericho moest hebben plaatsgevonden in de zestiende eeuw v.G.T., maar zei dat er zich gedurende de vijftiende eeuw — toen volgens de bijbel Jozua het land binnenviel — geen stad op de plek van Jericho bevond. Vervolgens vermeldt zij mogelijke aanwijzingen voor nog een vernietiging die in 1325 v.G.T. aldaar plaatsgevonden zou kunnen hebben en oppert de gedachte: „Als de vernietiging van Jericho in verband gebracht moet worden met een invasie onder leiding van Jozua, dan is dit [laatstgenoemde datum] de datum die de archeologie te kennen geeft.”16
27. Waarom dienen verschillen tussen de archeologie en de bijbel ons niet overmatig te verontrusten?
27 Betekent dit dat de bijbel het bij het verkeerde eind heeft? Volstrekt niet. Wij moeten bedenken dat hoewel de archeologie ons een kijkje in het verleden geeft, dit niet altijd een zuivere kijk is. Soms is het beeld beslist troebel. Zoals één commentator opmerkte: „Het archeologische bewijsmateriaal is helaas fragmentarisch en daarom beperkt.”17 Dit geldt vooral voor de vroegere perioden van de Israëlitische geschiedenis, aangezien het archeologische bewijsmateriaal niet duidelijk is. Ja, het bewijsmateriaal is zelfs nog minder duidelijk te Jericho, want de plek is ernstig door erosie aangetast.
De beperkingen van de archeologie
28, 29. Wat zijn enkele beperkingen van de archeologie die door geleerden zijn toegegeven?
28 Archeologen zelf geven de beperkingen van hun wetenschap toe. Yohanan Aharoni bijvoorbeeld legt uit: „Wanneer het op historische of historisch-geografische interpretatie aankomt, stapt de archeoloog uit het rijk der exacte wetenschappen en moet hij zich verlaten op waardeoordelen en hypothesen om een uitgebreid historisch beeld te krijgen.”18 Met betrekking tot de datums die aan diverse ontdekkingen worden toegeschreven, voegt hij eraan toe: „Wij moeten daarom altijd bedenken dat niet alle datums absoluut zijn en dat ze in afwisselende mate twijfelachtig zijn”, hoewel hij van mening is dat de hedendaagse archeologen meer vertrouwen in hun dateringen kunnen hebben dan in het verleden het geval was.19
29 In The World of the Old Testament wordt de vraag gesteld: „Hoe objectief of werkelijk wetenschappelijk is de archeologische methode?” Dan volgt het antwoord: „Archeologen zijn objectiever bij het blootleggen van de feiten dan bij het interpreteren ervan. Maar hun menselijke vooroordelen zullen ook van invloed zijn op de methoden waarvan zij zich bij het ’graven’ bedienen. Zij kunnen niet vermijden dat zij bij het doorgraven van de aardlagen hun bewijsmateriaal vernietigen, zodat zij hun ’experiment’ nooit kunnen toetsen door het te herhalen. Dit maakt de archeologie tot iets unieks onder de wetenschappen. Bovendien maakt het de archeologische verslaggeving tot een uiterst veeleisende taak vol valkuilen.”20
30. Hoe bezien bijbelonderzoekers de archeologie?
30 De archeologie kan dus zeer nuttig zijn, maar is net als elke menselijke krachtsinspanning feilbaar. Hoewel wij archeologische theorieën met belangstelling beschouwen, dienen wij ze nooit als onomstotelijke waarheid te bezien. Als archeologen hun vondsten interpreteren op een wijze die in tegenspraak is met de bijbel, dient men niet automatisch aan te nemen dat de bijbel het bij het verkeerde eind heeft en de archeologen het bij het rechte eind hebben. Zoals iedereen weet, zijn hun interpretaties aan verandering onderhevig.
31. Welke nieuwe gedachte is er onlangs geopperd met betrekking tot de val van Jericho?
31 Het is interessant op te merken dat professor John J. Bimson in 1981 opnieuw een onderzoek naar de vernietiging van Jericho instelde. Hij bestudeerde nauwkeurig de vurige vernietiging van Jericho die — volgens Kathleen Kenyon — in het midden van de zestiende eeuw v.G.T. had plaatsgevonden. Volgens hem paste niet alleen die vernietiging in het bijbelse verslag van Jozua’s vernietiging van de stad, maar komt ook het archeologische beeld van Kanaän in zijn geheel volmaakt overeen met de bijbelse beschrijving van Kanaän toen de Israëlieten het land binnenvielen. Hij wijst er derhalve op dat de archeologische datering onjuist is en oppert dat deze vernietiging in werkelijkheid in het midden van de vijftiende eeuw v.G.T., tijdens het leven van Jozua, heeft plaatsgevonden.21
De bijbel, een boek van ware geschiedenis
32. Welke neiging is er onder sommige geleerden waargenomen?
32 Dit illustreert het feit dat archeologen het onderling vaak oneens zijn. Het wekt dan ook geen verbazing dat sommigen het niet met de bijbel eens zijn en anderen wel. Niettemin zijn sommige geleerden de historiciteit van de bijbel in het algemeen, zij het niet in elk detail, gaan respecteren. William Foxwell Albright gaf één denkwijze weer toen hij schreef: „Er is een algemene terugkeer tot het besef dat de religieuze geschiedenis van Israël, zowel globaal genomen als in feitendetails, nauwkeurig is. . . . Kortom, wij kunnen de bijbel nu weer van begin tot eind als een authentiek document van religieuze geschiedenis beschouwen.”22
33, 34. Hoe leveren de Hebreeuwse Geschriften zelf het bewijs dat ze historisch nauwkeurig zijn?
33 De bijbel draagt trouwens zelf het stempel van nauwkeurige geschiedenis. Gebeurtenissen worden, in tegenstelling tot die van de meeste oude mythen en legenden, in verband gebracht met specifieke tijden en datums. Vele in de bijbel opgetekende gebeurtenissen worden gestaafd door inscripties die uit die tijden dateren. Wanneer er een verschil bestaat tussen de bijbel en de een of andere oude inscriptie, kan de tegenstrijdigheid vaak toegeschreven worden aan het feit dat heersers uit de oudheid hun eigen nederlagen liever verzwegen en hun successen graag ophemelden.
34 Ja, veel van die oude inscripties zijn niet zozeer geschiedenis als wel officiële propaganda. De bijbelschrijvers daarentegen leggen een uitzonderlijke eerlijkheid aan de dag. Grote figuren als Mozes en Aäron komen voor het voetlicht met al hun zwakke en sterke punten. Zelfs de tekortkomingen van de grote koning David worden niet verheeld. De gebreken van de natie in haar geheel worden herhaaldelijk aan de kaak gesteld. Deze openhartigheid beveelt de Hebreeuwse Geschriften als waarachtig en betrouwbaar aan en verleent gewicht aan de woorden van Jezus, die in gebed tot God zei: „Uw woord is waarheid.” — Johannes 17:17.
35. Waarin zijn rationalistische denkers niet geslaagd, en waarnaar kijken bijbelonderzoekers om de inspiratie van de bijbel te bewijzen?
35 Albright zei verder nog: „In elk geval torent de bijbel wat de inhoud betreft uit boven alle vroegere religieuze literatuur; en hij torent net zo indrukwekkend uit boven alle daaropvolgende literatuur wat de rechtstreekse eenvoud van zijn boodschap en de katholiciteit [allesomvattende reikwijdte] van zijn aantrekkingskracht op mensen uit alle landen en tijden betreft.”23 Deze ’boven alles uittorenende boodschap’, en niet het getuigenis van geleerden, vormt het bewijs voor de inspiratie van de bijbel, zoals wij in latere hoofdstukken zullen zien. Laten wij hier echter opmerken dat hedendaagse rationalistische denkers er niet in zijn geslaagd te bewijzen dat de Hebreeuwse Geschriften geen ware geschiedenis bevatten, terwijl deze geschriften zelf elk bewijs leveren dat ze nauwkeurig zijn. Kan hetzelfde gezegd worden van de christelijke Griekse Geschriften, het „Nieuwe Testament”? Dat zullen wij in het volgende hoofdstuk beschouwen.
[Voetnoten]
a „Hogere kritiek” (of „de historisch-kritische methode”) is een term die wordt gebruikt om de studie van de bijbel te beschrijven die ten doel heeft bepaalde details zoals auteurschap, bronnenmateriaal en datum van compositie van elk boek na te gaan.
b De Engelse dichter John Milton bijvoorbeeld schreef zijn verheven epische gedicht „Paradise Lost” in een heel andere stijl dan zijn gedicht „L’Allegro”. En zijn politieke pamfletten werden in weer een andere stijl geschreven.
c De meeste intellectuelen in deze tijd hellen over tot het rationalisme. Volgens het woordenboek betekent rationalisme het „zich verlaten op de rede als de basis voor het vaststellen van wat religieuze waarheid is”. Rationalisten trachten alles in menselijke termen te verklaren, in plaats van de mogelijkheid van goddelijk optreden in aanmerking te nemen.
d Interessant is dat een in de jaren ’70 in Noord-Syrië gevonden standbeeld van een oude heerser liet zien dat het niet vreemd was een heerser als koning aan te duiden wanneer hij, strikt gesproken, een lagere titel had. Het standbeeld was van een heerser van Gozan en was beschreven in het Assyrisch en het Aramees. De Assyrische inscriptie noemde de man stadhouder van Gozan, maar de parallelle Aramese inscriptie noemde hem koning.9 Het zou dus niet zonder precedent zijn dat Belsazar in de officiële Babylonische inscripties als kroonprins wordt aangeduid, terwijl hij in het Aramese geschrift van Daniël koning wordt genoemd.
[Inzet op blz. 53]
In tegenstelling tot oude wereldlijke geschiedverhalen vermeldt de bijbel eerlijk de menselijke tekortkomingen van gerespecteerde figuren als Mozes en David
[Kader op blz. 44]
De waarde van de archeologie
„De archeologie verschaft een verzameling van oude gereedschappen en vaten, muren en gebouwen, wapens en decoraties. De meeste hiervan kunnen chronologisch gerangschikt worden alsook betrouwbaar geïdentificeerd worden met passende termen en contexten die in de bijbel zijn vervat. In deze zin bewaart de bijbel nauwkeurig in geschreven vorm zijn oude cultuurmilieu. De details van bijbelse verhalen zijn niet aan de fantasie van een schrijver ontsproten, maar zijn veeleer authentieke weerspiegelingen van de wereld waarin de geboekstaafde gebeurtenissen, van het aardse tot het miraculeuze, hebben plaatsgevonden.” — The Archaeological Encyclopedia of the Holy Land.
[Kader op blz. 50]
Wat de archeologie wel en niet kan
„De archeologie bevestigt noch de juistheid noch de onjuistheid van de bijbel in afdoende termen, maar ze vervult andere, heel belangrijke functies. Ze haalt tot op zekere hoogte de materiële wereld terug die door de bijbel wordt voorondersteld. Als wij bijvoorbeeld te weten komen van welke materialen een huis werd gebouwd, of hoe een ’hoge plaats’ eruitzag, wordt ons begrip van de tekst ten zeerste vergroot. Ten tweede vult ze het historische bericht aan. De Moabitische Steen bijvoorbeeld geeft de andere versie van het verhaal dat in 2 Koningen 3:4 e.v. wordt behandeld. . . . Ten derde onthult ze hoe de naburen van het oude Israël leefden en dachten — hetgeen op zichzelf interessant is en bovendien licht werpt op de gedachtenwereld waarin de denkwijze van het oude Israël zich ontwikkelde.” — Ebla — A Revelation in Archaeology.
[Illustratie op blz. 41]
Milton schreef in verschillende stijlen, niet slechts in één stijl. Geloven bijbelcritici dat zijn werk het produkt van een aantal verschillende schrijvers is?
[Illustratie op blz. 45]
Het „Nabonidusgedicht” vermeldt dat Nabonidus het koningschap aan zijn eerstgeborene toevertrouwde
[Illustratie op blz. 46]
De Moabitische Steen geeft koning Mesa’s versie van het conflict tussen Moab en Israël
[Illustratie op blz. 47]
Officiële Babylonische annalen staven het bijbelse verslag over de val van Jeruzalem