OVEN
Een besloten ruimte die (door vuur of anderszins heet gemaakt) geschikt is om er voorwerpen in te smelten, te bakken, te roosteren, enzovoort. In de oudheid werden kalkovens gebruikt voor het branden van kalk, smeltovens voor het smelten van metalen, steenovens voor het bakken van stenen en pottenbakkersovens voor het bakken van aardewerk. — Zie ook KALKOVEN; SMELTOVEN.
Gezien de vooruitgang die men reeds voor de Vloed bij het smeden van koperen en ijzeren gereedschappen had gemaakt (Ge 4:22), werden er waarschijnlijk al vroeg in de menselijke geschiedenis ovens ontwikkeld. Hoewel ze niet rechtstreeks worden genoemd, zijn er aanwijzingen dat ze in Nimrods dagen werden gebruikt. Toen men na de Vloed op het punt stond in het land Sinear de stad Babel en haar toren te bouwen, zei men: „Komaan! Laten wij bakstenen maken en ze door verhitting bakken” (Ge 11:3). Oude Babylonische ruïnes onthullen dat er sedert oude tijden gebruik werd gemaakt van gebakken stenen. Deze duurzame gebakken stenen werden bij belangrijkere bouwwerken gebruikt voor beklede muren en geplaveide oppervlakken. Van sommige huizen die in Ur (Abrahams voormalige woonplaats) zijn opgegraven, waren de muren van de benedenverdieping van gebrande baksteen gebouwd, terwijl die van de eerste verdieping klaarblijkelijk van in de zon gedroogde bakstenen opgetrokken waren. Hoewel in de zon gedroogde bakstenen niet zo duurzaam waren als in de oven gebakken stenen, waren ze goedkoop, gemakkelijk te vervaardigen en voldeden ze goed in een droog klimaat. — Zie BAKSTEEN.
De weergave van 2 Samuël 12:31 volgens de Luther-vertaling wekt de indruk dat David Ammonitische gevangenen ’in tichelovens verbrandde’, maar door een correctie van één letter schijnt de betekenis van de Hebreeuwse tekst te zijn dat hij ze „dienst [liet] doen bij het maken van bakstenen”. — NW; zie ook LV; PC.
De Egyptische pottenbakkersovens zagen er uit als een kegelvormige schoorsteen, met een rooster tussen de stookplaats beneden en de eigenlijke oven boven. In deze ruimte werd het aardewerk geplaatst voordat het vuur werd ontstoken. De juiste methode om een oven te stoken was onder de Egyptische pottenbakkers een beroepsgeheim, en het vereiste heel wat vakmanschap om het voltooide produkt de gewenste eigenschappen mee te geven. De trek die ontstond door de lucht die van de stookplaats de ovenruimte binnenstroomde, trok de vlammen door de openingen in het rooster zodat ze in directe aanraking met het aardewerk konden komen alvorens boven in de oven te verdwijnen.
De Palestijnse ovens die men te Megiddo heeft gevonden, zijn U-vormig en hebben een afmeting van ongeveer 2,5 × 3 m. Bij dit type bevindt de stookplaats zich in de bocht van de oven. Klaarblijkelijk dreef de luchtstroom die onder de deur van de stookplaats binnenkwam, de vlammen door de beide ovenruimten en via de twee rookkanalen aan de achterzijde van de oven naar buiten.
De eigenlijke bakoven die door de Hebreeën en andere volken werd gebruikt, kwam in allerlei vormen voor (AFB.: Deel 2, blz. 952). In het Midden-Oosten gebruikt men thans nog behoorlijk grote ovens die bestaan uit een rond gat in de grond dat 1,5 tot 1,8 m diep is en een doorsnede van bijna 1 m heeft. In een oven van dit formaat kan een heel schaap geroosterd worden door het boven de verhitte stenen of de gloeiende kolen te hangen.
In bijbelse tijden gebruikte men als oven de bakschotel, die er waarschijnlijk net zo uitzag als die waarvan de boeren in Israël nu nog gebruik maken. Men plaatst een grote lemen schotel ondersteboven op kleine stenen, waarop het brood ligt. De schotel wordt verhit doordat men de eromheen en eroverheen gestapelde brandstof in brand steekt.
Elk Hebreeuws huisgezin had waarschijnlijk een draagbare bakkruik, zoals die in Israël nog steeds wordt gebruikt. Het was een grote aardewerken kruik, die ongeveer 90 cm hoog was, aan de bovenkant een opening had en naar beneden breder werd. Als brandstof gebruikte men hout of gras, dat binnen in de oven verbrand werd. De as werd verwijderd door een voor dat doel gemaakte opening. De kruik werd van boven afgesloten, en wanneer ze heet genoeg was, plakte men het deeg tegen de binnen- of de buitenwand. Het op deze wijze gebakken brood was zeer dun.
Archeologen hebben een groot aantal kuilovens opgegraven. Hierbij ging het blijkbaar om een verdere ontwikkeling van de bakkruik. Deze ovens, deels onder de grond en deels erboven, waren van leem gemaakt en rondom bepleisterd. Ze versmalden zich naar boven en de brandstof werd binnenin verbrand. Uit monumenten en schilderingen blijkt dat de Egyptenaren het deeg tegen de buitenwand van deze ovens plakten. Als brandstof hebben de Hebreeën, die zich van zulke ovens bedienden, misschien dorre takken of gras gebruikt. (Vgl. Mt 6:30.) In zo’n oven kon ook vlees worden geroosterd.
Het is interessant dat de bakovens die de boeren in Israël tegenwoordig gebruiken, maar weinig verschillen van de exemplaren die in oude ruïnes zijn gevonden of op Assyrische en Egyptische reliëfs en schilderingen staan afgebeeld. In het oude Chaldea stonden de ovens op de binnenplaatsen van de huizen, en thans zijn ze misschien nog te zien in bakhuisjes op het erf van woonhuizen, hoewel ovens ook ergens in het dorp in een groepje bij elkaar kunnen staan. Grote openbare ovens worden eveneens nog gebruikt.
In het land Egypte waren onder de Israëlieten en de Egyptenaren huishoudovens in gebruik. Bijgevolg kwamen tijdens de tweede plaag kikvorsen zelfs in hun bakovens en in hun baktroggen. — Ex 8:3.
„De Bakovenstoren” in Jeruzalem werd tijdens het herstel van de muren van de stad onder leiding van Nehemia gerestaureerd (Ne 3:11; 12:38). De oorsprong van de naam is onzeker, maar men neemt aan dat de toren zo werd genoemd omdat de beroepsbakkers hun ovens daar in de buurt hadden.
Figuurlijk gebruik. In Leviticus 26:26 wordt de oven genoemd in een zegswijze waardoor schaarsheid wordt aangeduid. Daar staat: „Wanneer ik [Jehovah] voor u de staven gebroken heb waaromheen ringvormige broden gestoken zijn, dan zullen werkelijk tien vrouwen in slechts één oven uw brood bakken en uw brood volgens gewicht teruggeven; en gij moet eten, maar gij zult niet verzadigd worden.” Onder normale omstandigheden had iedere vrouw voor het bakken dat zij elke dag deed een oven nodig. In Leviticus 26:26 werd echter vooruitgewezen naar een tijd waarin het voedsel zo schaars zou zijn dat tien vrouwen voor alles wat zij moesten bakken aan één oven voldoende zouden hebben. En in Hosea 7:4-7 worden overspelige Israëlieten met de oven van een bakker vergeleken — waarschijnlijk wegens hun brandende goddeloze begeerten.