Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1409-1410
  • Simeon

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Simeon
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • STAMGELEDEREN GESLONKEN
  • VERMELDING IN LATERE BIJBELSE GESCHIEDENIS
  • Simeon
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Zijn hartewens werd vervuld
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1994
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1966
  • Een bejaarde man wiens geloof werd beloond
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1409-1410

SIMEON

(Simeon) [verhoring].

1. De tweede van Jakobs twaalf zonen; zo genoemd omdat, zoals zijn moeder Lea zei: „Jehovah heeft geluisterd, want ik werd gehaat en daarom heeft hij mij ook deze gegeven.” — Gen. 29:32, 33; 35:23-26; 48:5; Ex. 1:1-4; 1 Kron. 2:1, 2.

Toen zijn vader Jakob bij Sichem gelegerd was, spreidde Simeon te zamen met zijn in leeftijd op hem volgende broer Levi een wraakgierige woede tentoon die in hardvochtigheid en wreedheid alle perken te buiten ging. Eigenmachtig, zonder medeweten of toestemming van hun vader, gingen zij ertoe over de eer van hun jongere zuster Dina te wreken door de Sichemieten af te slachten, waardoor zij de banvloek over de hele familie brachten. — Gen. 34:1-31.

Later was Simeon bij kwaaddoen betrokken doordat hij samen met zijn broers plannen smeedde om Jozef te doden (Gen. 37:12-28, 36). Of Simeon, als de op een na oudste, al dan niet de leiding had genomen bij deze aanslag op Jozefs leven, wordt niet vermeld. Toen Jozef jaren later als voedselbeheerder van Egypte zijn broers op de proef stelde, koos hij Simeon uit om geboeid en gevangengezet te worden totdat de andere broers Benjamin meebrachten naar Egypte. — Gen. 42:14-24, 34-36; 43:15, 23.

Toen Jakob kort voor zijn dood zijn zonen zegende, bracht hij in afkeurende bewoordingen in herinnering hoe Simeon en Levi zich vele jaren voordien in verband met de Sichemieten aan geweld schuldig hadden gemaakt (Gen. 49:5-7). Hiermee ontnam Jakob Simeon elke hoop die hij nog gehad mocht hebben het eerstgeboorterecht te ontvangen dat zijn oudste broer Ruben had verbeurd. Simeon kreeg zes zonen, van wie één bij een Kanaänitische vrouw. Zoals was voorzegd, grensde het aan Simeon toegewezen stamgebied niet aan dat van Levi, maar werden deze twee ’verstrooid’; het erfdeel van Simeon was zelfs in enclavesteden in het gebied van de stam Juda opgedeeld. — Gen. 46:10; Ex. 6:15; 1 Kron. 4:24; Joz. 19:1.

2. De stam van Israël die bestond uit de nakomelingen van Simeons zes zonen: Jemuël, Jamin, Ohad, Jachin, Zohar en Saul (Gen. 46:10; Ex. 6:15). Gedurende Israëls omzwerving in de wildernis was Simeon samen met Ruben en Gad aan de zuidkant van de tabernakel gelegerd, met Ruben aan het hoofd van de drie-stammenafdeling. Op hun tocht werd deze zelfde stammenindeling aangehouden. De overste van de stam Simeon was Selumiël, die zowel het kamp als het leger aanvoerde. — Num. 1:4, 6; 2:10-15; 10:18-20.

STAMGELEDEREN GESLONKEN

Ten tijde van de eerste volkstelling, die een jaar na de uittocht uit Egypte gehouden werd, telde de stam Simeon 59.300 fysiek sterke mannen van 20 jaar oud en daarboven die geschikt waren voor militaire dienst (Num. 1:1-3, 22, 23). Ongeveer 39 jaar later bracht de tweede volkstelling echter aan het licht dat de stam grote verliezen had geleden, want toen waren er nog slechts 22.200 weerbare mannen. Dit kwam neer op een afname van ruim 62 procent, veel meer dan bij een van de andere stammen. — Num. 26:1, 2, 12-14.

Mozes noemde bij zijn afscheidszegen over Israël Simeon niet met name. Dit wil niet zeggen dat de stam niet gezegend werd, want hij was inbegrepen bij de algemene zegen die Mozes tot slot uitsprak (Deut. 33:6-24, 29). Toen zij de Gerizim bereikten, werd Simeon als eerste genoemd onder de stammen die zich daar moesten opstellen in verband met de zegen die vanaf die berg werd uitgesproken. — Deut. 27:11, 12.

Bij de gebiedsverdeling in het Beloofde Land werd ongetwijfeld in aanmerking genomen dat de gelederen van Simeon zo sterk geslonken waren; de stam kreeg geen zelfstandig, aaneengesloten domein, maar daarentegen een gebied dat geheel door Juda’s grondgebied omgeven was. Op deze wijze werd Jakobs meer dan 200 jaar tevoren uitgesproken sterfbedprofetie vervuld (Num. 34:16-20; Joz. 19:1-9; vergelijk Genesis 49:5-7). Samen met Juda veroverde Simeon dit grondgebied op de Kanaänieten (Recht. 1:1-3, 17). Bovendien werden bepaalde enclavesteden die in Simeons erfdeel lagen, aan de stam Levi gegeven. — Joz. 21:4, 9, 10; 1 Kron. 6:64, 65.

VERMELDING IN LATERE BIJBELSE GESCHIEDENIS

In de latere geschiedenis van Israël werden de Simeonieten van tijd tot tijd genoemd — in de tijd van David (1 Kron. 4:24-31; 12:23, 25; 27:16), in de dagen van Asa (2 Kron. 15:8, 9) en in Josia’s tijd (2 Kron. 34:1-3, 6, 7). Het bericht over Josia’s hervormingen laat zien dat Simeon, hoewel geografisch op Juda’s grondgebied gelegen, zijn lot in politiek en religieus opzicht met dat van het noordelijke koninkrijk verbonden had. Het schijnt dat in de dagen van Hizkia 500 Simeonieten het overblijfsel van de Amalekieten neersloegen en zich in hun woongebied vestigden. — 1 Kron. 4:41-43.

In de profetische boeken Ezechiël en Openbaring wordt Simeons naam te zamen met andere van de stammen van Israël genoemd. De strook grondgebied die in Ezechiëls visioen van de verdeling van het Beloofde Land aan Simeon werd toegewezen, lag tussen het stuk land van Benjamin en dat van Issaschar, ten Z. van de „heilige bijdrage”. Maar de drie poorten die zich in de zuidelijke muur van de heilige stad bevonden, waren naar Simeon, Issaschar en Zebulon genoemd (Ezech. 48:21-25, 28, 33). In het in Openbaring hoofdstuk 7 opgetekende visioen van de 144.000 verzegelden wordt Simeon als zevende stam genoemd. — Openb. 7:7.

3. De rechtvaardige, eerbiedige oude man die in de tempel kwam op de dag dat Jozef en Maria het kind Jezus binnenbrachten. Van Godswege was aan Simeon geopenbaard dat hij vóór zijn dood de Christus zou zien. Daarom nam hij de baby in zijn armen, zegende Jehovah en zei onder de inwerking van de heilige geest tot de moeder van het kind: „Deze wordt gelegd tot de val en het wederom opstaan van velen in Israël.” Simeon profeteerde ook dat Maria wegens de uiterst smartelijke dood van deze zoon van haar intens verdriet zou lijden (alsof zij door een zwaard werd doorboord). — Luk. 2:22, 25-35.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen