Onze lofgezangen universeel verenigen
1. Welke wereldse weg behoeft men niet te volgen om hem te leren loven?
VERONDERSTEL nu dat gij, na de voorgaande feiten over de belangrijkheid van het loven van God in dit einde der wereld te hebben overdacht, het ernstige verlangen koestert God te zoeken en te streven naar de redding en zegeningen die hij heeft beloofd. Wat zult gij dan doen? Zult gij op een religieuze hogeschool of een religieus seminarie gaan en met een moeilijke studie beginnen, die jaren tijd in beslag neemt, ten einde u er op voor te bereiden God op een dusdanige wijze te dienen, dat gij het zult verdienen door hem te worden gered? Moet gij eerst een diploma overleggen dat van een hoge opleiding op scholen van deze wereld getuigt, voordat gij er op kunt hopen Gods lof te belijden? Ware dit het geval, dan zouden niet vele mensen er op kunnen hopen dat zij zich geschikt kunnen maken voor de redding die door God is beloofd. En indien er slechts een paar bekwaam en geschikt zijn om Gods lof op de juiste wijze te zingen, hoe kunnen wij dan de volgende woorden van Jezus begrijpen: „En dit Evangelie des Koninkrijks zal in de gehele [bewoonde] wereld gepredikt worden tot een getuigenis allen volken; en dan zal het einde komen”? (Matth. 24:14, De Kath. Bijbel) Hoe zou juist gedurende dit geslacht aan alle volken zulk een getuigenis gegeven kunnen worden, zoals volgens Jezus’ woorden zou geschieden, indien er niet vele, vele mensen waren die Gods lof zongen? Neen, zulk een hoge wereldse opleiding is voor u niet noodzakelijk om God te dienen. Daarom is het mogelijk dat Jehova in deze laatste dagen uit alle natiën een „grote schaar” te voorschijn roept.
2, 3. Hoe werd dit door het voorbeeld van Jezus duidelijk gemaakt?
2 Wanneer wij het Bijbelse bericht raadplegen, zien wij dat Jezus zelf niet aan de voeten van Gamaliël, een Meester in de Rechten, in Jeruzalem had gestudeerd en evenmin staat er geschreven dat hij, als een eerste vereiste om te kunnen beginnen met het predikingswerk dat hem door God, zijn Vader, was opgedragen, een uitgebreide opleiding op de een of andere hogere school had genoten. Jehova God wist wat de mensen nodig hadden: zij hadden de waarheid over hem en zijn koninkrijk der redding nodig. Zij hadden deze boodschap in een zuivere, onvervalste vorm nodig, zonder wereldse verfraaiingen en niet verduisterd door de een of andere wijsheid van een mens. Toen Jezus daarom in de synagoge te Nazareth verscheen, stond hij bij het volk niet bekend als een geleerde doctor in de godgeleerdheid, noch als een doctor in de letteren, doch als een timmerman, de zoon van een timmerman. Dat weerhield Jezus er niet van zijn bedoeling bekend te maken, God te loven door een prediker van Jehova’s Woord te worden, of wel soms? Neen, zeer zeker niet, want hij nam de Heilige Schrift op en las zijn opdracht voor uit het boek van de profeet Jesaja: „De geest des Heren [Jehova’s] rust op Mij; want Hij heeft Mij gezalfd, om aan armen de blijde boodschap te brengen. Hij heeft Mij gezonden, om aan gevangenen verlossing, aan blinden genezing te verkondigen; om verdrukten in vrijheid te stellen, om aan te kondigen het genadejaar van den Heer [een tijdperk van aanneming bij de Heer].” — Luk. 4:16-21, Petr. Can. Vert., Diaglott.
3 Ja, het veroorzaakte een opschudding onder het volk toen Jezus dit deed, vooral daar zij wisten dat hij volgens de menselijke maatstaven van die tijd niet bekwaam was. „De Joden dan verbaasden zich en zeiden: Hoe is deze zo geleerd zonder onderricht te hebben ontvangen?” (Joh. 7:15, Nw. Vert.). Misschien had Jezus geen onderricht ontvangen in alle wijsheid van zijn tijd, doch wat hij wel had, was de waarheid, namelijk het Woord van God (Joh. 17:17). Hij wist dat de waarheid de mensen zou vrijmaken en hen in staat zou stellen in te stemmen met het loflied voor God, hetwelk tot redding zou leiden, en met deze waarheid uit Gods Woord had hij zijn hart gevuld (Joh. 8:32). Jezus kon zich er daarom niet van weerhouden datgene te doen wat, zoals hij wist, voor de mensheid van het grootste nut zou zijn en, wat nog belangrijker is, tot eeuwige eer van God en de rechtvaardiging van Jehova’s naam zou strekken. De wens God te loven, was gelijk een brandend vuur binnenin hem en hij kon niet zwijgen. Jeremia had hetzelfde gevoelen gehad, want hij zeide: „[Zijn woord wordt] in mijn hart als een brandend vuur, besloten in mijn gebeente: ik mat mij af om het uit te houden, maar ben er niet toe in staat” (Jer. 20:9, Leidse Vert., King James Vert.). Jezus deed geen poging zich van het loven te weerhouden. Er staat veelmeer van hem geschreven: „En het geschiedde daarna, dat hij het land doortrok van stad tot stad en van dorp tot dorp, terwijl hij overal de vreugdeboodschap verkondigde van het koninkrijk Gods; en met hem waren de twaalven.” — Luk. 8:1, Brouwer.
4. Hoe werd dit door het voorbeeld der apostelen duidelijk gemaakt?
4 En hoe stond het met de twaalven die met hem waren? Ook zij gingen God loven door zijn Woord te prediken en zijn goede werken bekend te maken. Zij zagen naar de van God afkomstige redding uit, precies zoals wij er in deze laatste dagen, nu ze zo nabij is, naar uitzien. Hoe bekwaamden zij zich voor het loven van God? Zij besteedden er geen jaren aan zich gereed te maken om anderen het glorierijke evangelie van het Koninkrijk te vertellen. Met uitzondering van Paulus waren zij geen mensen die een wereldse opleiding hadden genoten, maar toch hield dat hen er niet van terug met hun mond te belijden. Neem bijvoorbeeld Petrus en Johannes. Ofschoon zij volgens de maatstaven van die dagen onontwikkeld waren, loofden zij God bij het bekendmaken van zijn weg der redding zo machtig, dat zij onder de hoge autoriteiten van Jeruzalem grote verwondering veroorzaakten. „Zij nu, de vrijmoedigheid ziende van Petrus en Johannes, en bevindende, dat zij ongeleerde en onwetende menschen waren, verwonderden zich; en zij herkenden hen, dat zij met Jezus geweest waren” (Hand. 4:13, Voorhoeve). Ofschoon zij als ’ongeleerd en onwetend’ werden beschouwd, hadden zij een hart dat vervuld was van de wens God te loven wegens hetgeen zij van Jezus hadden vernomen. „Uit den overvloed des harten spreekt de mond”; daarom spraken zij woorden des lofs voor Jehova. Bij deze eerste Christenen sloten zich nog veel meer personen aan die de waarheid van hun lippen vernamen, en zij vormden een grote groep van evangeliepredikers. Zij bezaten een schat van kennis over God en zijn koninkrijk, en in het belang van het gehele volk brachten zij goede dingen voort. Want „een goed mens brengt uit zijn goeden schat goede dingen voort, en een slecht mens uit zijn bozen schat boze dingen. . . . want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden” (Matth. 12:34-37, Nw. Vert.). Zij stonden los van de religieuze schriftgeleerden en Farizeeën die door Jezus waren veroordeeld als mensen die het boze over het volk brachten. — Mattheüs 23.
5. Wat zijn de vereisten die iemand in staat stellen te prediken en te loven?
5 Dus noch een opleiding noch het ontbreken van een opleiding kan iemand er van weerhouden Gods lof te zingen, en evenmin wordt iemands bekwaamheid om te prediken bepaald door zijn sociale of financiële positie. Hij moet een oprecht hart hebben, dat naar waarheid en gerechtigheid verlangt. Dat wil niet zeggen, dat het tegenwoordig niet noodzakelijk is dat een mens Gods Woord bestudeert, want zoals de discipelen door Jezus moesten worden onderwezen, moeten wij tegenwoordig door de Bijbel worden onderwezen. Het zou onmogelijk zijn een mens te antwoorden over Gods werken en de hoop die gij op grond van Gods beloften hebt, indien gij u niet toelegde op een studie van hetgeen God over zich zelf heeft geschreven. Gij moet altijd bereid zijn een antwoord te geven over de hoop die gij hebt, ten einde in anderen geloof op te wekken (1 Petr. 3:15). Paulus vermaande Timotheüs over dit punt, zeggende: „Benaarstig u [studeer], om uzelven Gode beproefd voor te stellen, een arbeider, die niet beschaamd wordt, die het Woord der waarheid recht snijdt” (2 Tim. 2:15, King James Vert.). Timotheüs moest worden toegerust, en ook wij in deze tijd moeten worden toegerust.
6. Waarom is studie noodzakelijk?
6 De mond kan geen goede dingen van lof voor God spreken, indien het hart niet bereid is, uit zijn overvloed de boodschap te verstrekken. Daarom staat er geschreven: „Het hart des rechtvaardigen studeert om te antwoorden” (Spr. 15:28, King James Vert.). Studeer dus! Dat moet gij doen wanneer gij God op de juiste wijze wilt dienen, en terwijl gij leert, moet gij uw kennis aan het werk zetten door er met anderen over te spreken. Dit zal uw geloof, „een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet”, versterken, en gij zult beter in staat zijn tegenover anderen de goede werken van God te prijzen. Door een persoonlijke studie zult gij een inzicht in Gods almacht krijgen; gij zult iets vernemen over de wonderbaarlijke werken die hij in vroegere tijden in het belang van mensen van goede wil heeft gedaan, en gij zult zien wat hij voor deze tijd en voor de nieuwe wereld die thans nabij is belooft. Paulus zegt, dat „het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods” is (Rom. 10:17). Gij moet dus het Woord van God bestuderen, hetgeen alleen maar de bekwaamheid vereist te luisteren en iets in uw moedertaal te lezen.
7. Wat te doen, is, met het oog op de beperkte beschikbare tijd, derhalve noodzakelijk?
7 Doch gij zegt dat gij vijf of zes dagen per week acht uren per dag uw werk moet verrichten, met alleen de weekeinden en een paar avonden vrij voor werkzaamheden die gij zelf verkiest. Dat is waar, en het grootste gedeelte van de mensen in elke natie moet hetzelfde doen. Toch wordt tot hen en tot u het glorierijke evangelie van Christus gepredikt, en gij hebt dezelfde gelegenheid te luisteren, te geloven en God te loven wat tot redding leidt. God vergist zich niet wanneer hij het evangelie tot u en soortgelijke mensen in de gehele wereld laat prediken, want in de gehele wereld zijn mensen die God zullen loven en gered zullen worden. God weet dat gij met de problemen des levens te kampen hebt die alle mensen gemeen hebben, en dat gij in het zweet uws aangezichts aan de aarde uw levensonderhoud moet ontworstelen. Maar hij weet ook, dat gij voldoende tijd hebt om naar zijn boodschap te luisteren en in overeenstemming er mede te handelen door hem de lof te geven die hem toekomt, anders zou hij zich niet de moeite getroosten het evangelie te laten prediken. Daarom geeft hij aan de oprechten in deze boze wereld een goede raad, namelijk: „Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijzen, doch als wijzen, u de gelegenheid ten nutte makende [den tijd uitkopende], want de dagen zijn kwaad. Weest daarom niet onverstandig, doch tracht te verstaan, wat de wil des Heren is” (Ef. 5:15-17, Nw. Vert.). Het is mogelijk voor u elke week een beetje tijd aan een beschouwing van Gods Woord en de toepassing er van op de tegenwoordige tijden te besteden, en het is mogelijk dat gij wat tijd vrijhoudt voor het loven van God. Doch aan uw zijde moet er de wens en het besluit zijn door Gods genade de door hem goedgekeurde handelwijze te gaan volgen.
8. Hoe wordt bevestigd dat dit in de practijk mogelijk is?
8 De practische uitvoerbaarheid van dit besluit wordt bevestigd door het bericht van Jehova’s gezalfde getuigen en die grote schare mensen die thans op de gehele aarde tezamen met hen Jehova God loven. De meesten van deze mensen zijn precies als gij. Het zijn fabrieksarbeiders, boeren, vaklieden, kantoorbedienden, kooplieden, huisvrouwen — ja, zij komen uit alle rangen en standen der maatschappij. Velen van hen hebben gezinnen waarvoor zij moeten zorgen en zij werken voor hun dagelijkse brood. Zij hebben karweitjes voor het huisgezin te verrichten, zij worden nu en dan ziek, zij komen soms laat thuis van hun werk en zeer dikwijls zijn zij vermoeid van de lange uren waarin zij hebben moeten werken ten einde een redelijk geriefelijk bestaan te verwezenlijken. Alle problemen des levens die gij dagelijks onder ogen moet zien, moeten zij ook het hoofd bieden, en toch bestuderen zij Gods Woord ten einde een beter begrip te verkrijgen en zij besteden enige tijd aan het loven van Jehova. Zij zien uit naar de door God beloofde redding, met de daarmede gepaard gaande eeuwige zegeningen. Daarom zien zij in, dat men niet al zijn kracht moet besteden aan het zich verzekeren van geriefelijkheden in deze tegenwoordige boze wereld en evenmin dient men er naar te streven een schat te vergaderen als een bescherming tegen de toekomst. Terwijl zij voor hun dagelijkse brood werken, houden zij Jezus’ woorden in gedachten: „Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en de roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen; maar vergader u schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen” (Matth. 6:19, 20). Zij streven er naar deze schatten bij God in de hemel te vergaderen door hem hier op aarde te loven, en zij hebben de zekerheid dat zulk een hemelse schat hun in volle mate ter beschikking zal staan.
HOE GESCHIEDT DIT
9. Hoe toont het Jaarboek dat zijn getuigen dit in 1949 hebben gedaan?
9 Hoe loven Jehova’s getuigen en hun metgezellen God? Door het evangelie van het Koninkrijk te prediken. Wanneer wij het Jaarboek van 1950 naslaan, vinden wij een bericht over een grote wereldomvattende activiteit in het zingen van dit loflied voor God. Meer dan 317.000 verschillende personen hebben in 1949 ongeveer 53.700.000 uren aan de predikingsdienst besteed. Zij hebben in de huizen der mensen wekelijks meer dan 167.000 kosteloze Bijbelstudiën geleid, waarbij zij God loofden tegenover hen die er naar wilden luisteren. Bij het trekken van huis tot huis om de mensen aan te moedigen acht te slaan op de boodschap van het evangelie, hebben zij in de huizen der mensen meer dan 15.000.000 Bijbels, boeken en brochures in tientallen talen achtergelaten. Bovendien hebben de mensen die meer wilden weten over deze „tijd van het einde”, welke door een nieuwe wereld van gerechtigheid zal worden gevolgd, van hen meer dan 13.000.000 tijdschriften genomen, die het „goede nieuws” bevatten. Zij vonden het noodzakelijk, gedurende 1949 meer dan 174.000 openbare Bijbellezingen te houden en zij kondigden deze vergaderingen wijd en zijd aan. De belangstelling die aan de dag werd gelegd door de mensen die naar hen luisterden, dwong deze predikers gedurende het jaar meer dan 15.800.000 maal naar de huizen der mensen terug te keren om hen nogmaals te bezoeken. Al dit werk werd verricht in 104 verschillende natiën, koloniën, eilanden der zee en andere gebieden. Hoe hebben Jehova’s getuigen dit gedaan? Door te trekken ’van stad tot stad en van dorp tot dorp, terwijl zij overal de vreugdeboodschap verkondigden van het koninkrijk Gods’ evenals Jezus. En let er wel op, het grootste gedeelte van dit werk werd gedaan door mensen die een gezin, een baan en alle andere verantwoordelijkheden hebben te dragen die alle mensen gemeen hebben. Doch elke week houden zij wat tijd vrij voor het loven van God en zij trachten te worden „vervuld met vruchten der gerechtigheid, die door Jezus Christus zijn tot heerlijkheid en prijs van God”. — Fil. 1:11.
10. Door welke handelwijze helpen zij de mensen te studeren? Op welke voorwaarden?
10 Jehova’s getuigen, die onder de leiding van het Wachttoren Genootschap werken, zijn er op voorbereid elke zoekende persoon bij zijn studie van de Bijbel te helpen. Zij hebben een systematische en geordende cursus in Bijbelse onderwerpen, die zo is opgesteld dat hij past in het drukbezette programma van de man of de vrouw die voor het dagelijkse brood moet werken. Deze cursus duurt één uur per week, en dat uur kunt gij zelf uitkiezen. In uw eigen huis kunt gij in een paar maanden tijds meer kennis van de Bijbel en de toepassing er van in deze tijd verkrijgen dan gij ooit hebt gedroomd in uw gehele leven te zullen verkrijgen. Wat kost het u? Absoluut niets, behalve uw tijd en de kleine inspanning die gij er aan geeft. Ja, Jehova’s getuigen, onder wie er velen zijn die de Bijbelse waarheden op precies dezelfde wijze hebben geleerd, zijn bereid een uur per week bij u thuis te komen en u te helpen begrijpen wat de Bijbel zegt en wat het tegenwoordig betekent, en voor deze dienst in verband met het bestuderen van de Bijbel zullen zij u geen cent in rekening brengen. Dit is in overeenstemming met de uitnodiging die God zelf iedereen laat toekomen: „Die het hoort, zegge: Kom! En die dorst heeft, kome, en die wil, neme het water des levens om niet” (Openb. 22:17). Toen Jezus de twaalven uitzond om te prediken: „Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen”, herinnerde hij hen er eveneens aan dat zij voor de goede waarheid die zij van hem hadden ontvangen, niets hadden betaald. „Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet.” Dit strekt tot lof voor God, aangezien het getuigt van een onzelfzuchtige toewijding die ten doel heeft anderen te helpen iets over Hem te vernemen. — Matth. 10:7, 8.
11. Wat voor kennis wordt aldus verkregen? Door welke studiemethode?
11 Wanneer gij een leerboek gebruikt dat door het Wachttoren Genootschap wordt verstrekt, dan begint gij de Bijbel te bestuderen volgens een methode waarbij onderwerp voor onderwerp wordt behandeld. Binnen een jaar zult gij vele onderwerpen hebben doorgenomen. Gij zult weten wie Jehova God in werkelijkheid is, waarom hij zijn Zoon Christus Jezus naar de aarde heeft gezonden en wat Jezus heeft gedaan, hoe een ongehoorzame cherub Satan de Duivel, Gods tegenstander, is geworden en waarom hij alle mensen tracht te verslinden. De hel, de „drieëenheid”, de wederkomst des Heren, de opstanding, het einde der wereld, de oordeelsdag, beelden, de sabbat, het gebed, het Koninkrijk, de „nieuwe aarde”, wijding — al deze en vele andere onderwerpen zult gij in een jaar tijds onderzoeken en gij zult begrijpen wat de Bijbel over al deze dingen te zeggen heeft. Hoeveel daarvan hebt gij in vele jaren door middel van de religie geleerd? Gij zult een goede fundamentele kennis hebben van hetgeen de Bijbel leert en gij zult de Bijbelteksten zelf uit uw eigen Bijbel hebben gelezen. Geen mens zal u met listig verzonnen fabels hebben misleid, doch gij zult het Woord der waarheid ’recht hebben gesneden’. Uw gehele kijk op de wereldtoestanden zal zich veranderen en gij zult een nieuwe hoop koesteren, omdat God u thans door middel van zijn Woord de reden voor de hedendaagse moeilijkheden heeft geopenbaard. Doch gij zult er niet mede tevreden zijn daar op te houden, want gij zult nog meer in kennis en begrip willen toenemen. Gij zult instemmen met de psalmist in zijn gebed tot God, dat luidde: „Onderricht mij, hoe ik naar uw bevelen moet leven, en ik zal uw wonderen vermelden.” — Ps. 119:27, Petr. Can. Vert.
12. Welk een invloed heeft zulk een verworven en gewaardeerde kennis op ons?
12 Gij zult bemerken dat gij u er niet van kunt weerhouden, anderen het goede nieuws te vertellen dat gij hebt vernomen. Het vervult uw hart en brandt binnenin u, en het schenkt u grote vreugde met uw vrienden en buren over de waarheid te spreken. Het is inderdaad „zaliger te geven, dan te ontvangen” en daarom zult gij het voorbeeld van Christus Jezus willen volgen en in het openbaar willen vertellen dat „het koninkrijk is nabij gekomen”. Gij zult u, zelfs met hetgeen gij als uw beperkte kennis beschouwt, gelijk de profeet Jesaja voelen, die zeide: „De Here GOD heeft mij een tong om te onderwijzen gegeven” (Jes. 50:4, Een Amer. Vert.). Gij zult anderen willen onderwijzen, zodat zij God ook kunnen loven. De profeet Zacharia wist van te voren wat gij en anderen gelijk gij in deze laatste dagen zouden doen, en daarom verklaarde hij: „Dit zijn de dingen, die gij doen zult: spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste” (Zach. 8:16). En dat zult gij doen, daar gij met zekerheid weet, dat dit de goedgekeurde weg is om God te loven en dat gij zijn gunst en zegen geniet. Gij beantwoordt nu actief aan het voornaamste doel van het Christendom, hetwelk bestaat in het getuigenisgeven ten gunste van Jehova en zijn koninkrijk onder Jezus, de Messias. Wegens uw pas verworven kennis over God en het koninkrijk onder zijn Christus, ’zal uw hart zich verblijden, en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen’. — Joh. 16:22.
IN NUTTIGE GEMEENSCHAP
13. Waarom komt op ons de verantwoordelijkheid te rusten ons met anderen te verenigen?
13 Er zijn nog meer verantwoordelijkheden die komen te rusten op hen die het op zich nemen Gods naam te loven. Persoonlijk heeft iedereen tegenover God de plicht zijn tong te gebruiken om tegenover anderen Gods lof te zingen. Aangezien de nieuwe verkondiger van het Koninkrijk nu een deel is van Gods familie, het „uitverkoren volk”, waarop Jehova zijn geest legt en dat Hij in hun trouwe dienst voor Hem zegent, moet hij zich niet afgescheiden houden van anderen die God op soortgelijke wijze aanbidden. In de dagen van Christus Jezus en de apostelen verbreidde de waarheid zich als gevolg van hun prediking, over een uitgestrekt terrein van de toen bekende wereld. Vele mensen hoorden, geloofden en stemden in met het lofgezang voor God, precies als tegenwoordig. Omdat deze gelovigen zich in een wereld bevonden die over het algemeen vijandig tegenover de waarheid stond, werden zij, op grond van hun gemeenschappelijke geloof en vertrouwen, natuurlijk tot elkander getrokken. Daardoor zien wij dat de eerste Christenen zich hadden verenigd in groepen, die in de Bijbel „gemeenten” of „kerken” worden genoemd. — Openb. 1:4; 1 Kor. 16:1, Petr. Can. Vert.
14. Hoe werd deze noodzakelijkheid zich te verenigen in de eerste gemeente aangetoond?
14 Het blijkt dat deze mensen die destijds God loofden, tezamen deze „gemeenten” of groepen vormden, en de „gemeenten” stonden in contact met het hoofdkwartier in Jeruzalem, waar velen van de apostelen en oudere broeders waren. Op gelijke wijze staan thans alle getuigen van Jehova over de gehele wereld, doordat zij zijn verbonden met de plaatselijke groepen, in contact met het centrale hoofdkwartier. Deze gemeenschap is voor de enkeling zeer nuttig en wordt door God gezegend, want wij lezen over de bediening van Paulus en Timotheüs: „Toen zij nu de steden doorreisden, gaven zij hun ter onderhouding de verordeningen over, die door de apostelen en oudsten te Jeruzalem vastgesteld waren. De gemeenten dan werden bevestigd in het geloof, en namen dagelijks toe in getal” (Hand. 16:4, 5, Syn. Vert.). Bovendien achtte God het raadzaam dat gehele brieven van de Griekse Geschriften aan verscheidene kerken of gemeenten werden gericht, waarin instructies, vermaningen en terechtwijzingen voor de gehele groep van aanbidders stonden. Aldus ontvingen de gemeenten de aanmoediging en hulp die het hoofdkwartier kon bieden, en dit versterkte hen in het geloof en droeg er toe bij een toename onder de verenigde lofzangers te bevorderen.
15. Waarom kunnen wij het ons niet veroorloven dit bijeenkomen te veronachtzamen?
15 Wat in de dagen der apostelen gold, geldt in deze tijd, nu wij de dag van de benauwdheid van Armageddon snel zien naderen, in nog sterkere mate. Niemand die God thans op een aanvaardbare wijze wenst te dienen, kan het zich veroorloven de opdracht in Hebreeën 10:25 (Een Amer. Vert.) te negeren: „Laten wij het bijeenkomen niet veronachtzamen, gelijk sommigen doen, doch laten wij elkander aanmoedigen, des te meer, wanneer gij kunt zien dat de grote Dag naderbij komt.” Het behaagt God wanneer wij bijeenkomen voor een gezamenlijke studie van zijn Woord en om gemeenschappelijk in de velddienst werkzaam te zijn, en zijn zegen wordt gezien in de grote toename in het aantal personen die hem in elke natie loven. Wij kunnen het ons niet veroorloven weg te blijven van de vergaderingen van Jehova’s getuigen, waar onze broeders en zusters instructies ontvangen en plannen opstellen voor hun georganiseerde lofgezang. Duidelijk rust Gods gunst op de groepsactiviteit en de regelingen voor de wekelijkse Wachttoren-studie, dienstvergadering en cursus in de Theocratische bediening, welke over de gehele aarde in de plaatselijke Koninkrijkszalen van Jehova’s getuigen worden gehouden. Een ieder is er verantwoordelijk voor in het algemene belang van de gemeente en voor zijn eigen geestelijke welzijn iets tot het welslagen dezer vergaderingen bij te dragen. Het veronachtzamen van deze werkzaamheden der gemeente, wanneer wij er gebruik van kunnen maken, duidt op een gebrek aan waardering voor de regeling die God heeft getroffen om ons te helpen het loven van hem vol te houden, hetgeen ons redding verzekert. Zulk een veronachtzaming kan tot ergere versmadingen van onze zijde leiden en wij kunnen dan ten slotte onze plaats in de rijen der lofzangers verliezen.
16. Hoe moeten wij onze verantwoordelijkheid dragen? Met wie zullen wij ons vergelijken?
16 Wanneer wij met een gemeente samenwerken en met elkander het predikingswerk in het veld verrichten, ’zal iedereen zijn eigen lading verantwoordelijkheid moeten dragen’ (Gal. 6:5, Eng. Vert. v. Moffatt). Dat wil zeggen: iedere verkondiger van de Koninkrijksboodschap is voor het werk dat hij in en met de gemeente wel of niet verricht, rechtstreeks tegenover de Grote Rechter verantwoordelijk. God eist van een ieder een „redelijke eredienst”, die de enkeling volgens een geschikt schema moet verrichten. Indien hij, door Gods genade, in staat is veel in de Koninkrijksdienst te doen, zal hij er niet toe overgaan het bericht van zijn werk te vergelijken met dat van een ander die misschien minder kan doen, en dit aan te grijpen als een gelegenheid te midden van zijn broeders en zusters te pochen. Hij zal beseffen dat ’een iegelijk zijn eigen werk behoort te beproeven, en dan zal alle bevrediging die hij heeft, met betrekking tot zich zelf zijn en niet in vergelijking met iemand anders’ (Gal. 6:4, Een Amer. Vert.). Wanneer gij u met anderen moet vergelijken, neem dan Jezus als uw maatstaf en zie hoe gij overeenkomt met zijn voorbeeld. Dat zal elke geest tot wedijver uit de gemeente verdrijven en tevens het daaruit voortvloeiende gevoel van neerslachtigheid, minderwaardigheid of ontmoediging, hetwelk gauw hen overvalt die om de een of andere reden minder dienst kunnen verrichten dan anderen. Wilt gij dat uw dienst u werkelijk bevredigt, dan moet gij de geestelijke raad opvolgen die Paulus aan de Kolossenzen gaf, namelijk: „Wat gij ook doet, doe uw werk van ganser harte, als iets wat voor de Heer wordt gedaan en niet voor mensen. Want gij weet dat gij van de Heer als beloning het erfdeel zult ontvangen. . . . De mens die zich schuldig maakt aan een kwaad, zal bemerken dat het kwaad hem wordt terugbetaald.” — Kol. 3:23-25, Eng. Vert. v. Weymouth (vijfde editie); 1 Kor. 10:31.
17. Hoe kunnen wij elkanders lasten dragen, en die der zwakken?
17 Hoewel een ieder voor God zijn eigen last moet dragen, heeft hij tegelijkertijd een verantwoordelijkheid te dragen tegenover anderen in de gemeente die hetzelfde geloof hebben en die er eveneens naar streven God te loven. Paulus duidt hierop, wanneer hij zegt: „Draagt elkanders lasten, en vervult alzo de wet van Christus.” Dit toont aan dat wij, terwijl wij zelf God loven, niet mogen nalaten te denken aan hen die tezamen met ons aan de wedloop des geloofs meedoen. Wanneer wij aan de rechtvaardiging van Jehova’s naam en zijn universele souvereiniteit in onze gedachten de eerste plaats toekennen, dan zullen wij inzien dat de getrouwe, bestendige dienst van onze medewerkers evenveel tot de eer van Jehova’s naam zal bijdragen als onze eigen belijdenis des lofs. Een misstap van een van allen zal daarentegen smaad brengen op Gods zaak. Wanneer wij dus sterk zijn in de Heer en in de kracht zijner macht en onze eigen lasten goed dragen, waartoe wij misschien ook in stoffelijk opzicht beter in de gelegenheid zijn, moeten wij ons van een plicht kwijten tegenover hen die het wellicht moeilijker hebben om met ons in Gods dienst vol te houden. Daar wij sterk zijn, kunnen wij niet ongeduldig worden met degenen onder ons die zwak zijn en evenmin kunnen wij hen ter zijde schuiven alsof zij in Gods regeling van weinig belang zijn. Wanneer wij dit doen, handelen wij rechtstreeks in strijd met de instructie welke de Heer door middel van de apostel Paulus heeft gegeven, die zegt: „Wij die sterk zijn, behoren de lasten te dragen die de zwakken voor zich zelf en voor ons maken. Wij moeten niet ons zelf behagen; een ieder van ons moet zijn naaste behagen, hem goed doende door zijn geloof op te bouwen. Christus heeft stellig niet zich zelf behaagd, doch, gelijk geschreven is: De smaadheden van hen die U smaden, zijn op mij gevallen. _ Al dergelijke woorden werden vroeger tot onze onderwijzing geschreven.” — Rom. 15:1-4, Moffatt.
ONS GEMEENSCHAPPELIJKE LOFGEZANG VERGEMAKKELIJKEN
18. Door welke geest moeten wij bij onze bijeenkomsten worden geleid? Op welke wijze?
18 Dit betekent in werkelijkheid dat wij ons, wanneer wij als een groepje van Gods volk bijeenkomen, niet moeten laten leiden door de maatstaven of de geest waardoor diegenen zich laten leiden die buiten het geloof in de wereld staan. De wereld handelt volgens het beginsel der zelfzucht, en een mens wordt toegejuicht wegens zijn prestaties, ongeacht wie hij daarbij kwetst of benadeelt. „De best toegeruste blijft leven” is het motto dezer boze wereld, en in hun strijd om op de bovenste sport van de ladder te komen, bijten en verslinden mensen van de wereld elkander derhalve, zij kibbelen en strijden en zij geven zich over aan gekrakeel en bittere wedijver. Dikwijls nemen zij het standpunt in: „het doel heiligt de middelen”, en als een stoomwals gaan zij over alles heen wat hun in de weg komt. Zo is het onder Gods volk echter niet, want zij weten dat zij die dergelijke dingen doen, het koninkrijk Gods niet zullen beërven (Gal. 5:21). Een ieder die Jehova tracht te loven, moet door de geest van God worden geleid. „Dit bedoel ik: wandelt in den geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees. Want het begeren van het vlees gaat in tegen den geest en dat van den geest tegen het vlees — want deze staan tegenover elkander — zodat gij niet doet, wat gij maar wenst” (Gal. 5:16, 17, Nw. Vert.). Daar Gods dienaren door de geest van God worden geleid, moeten zij in hun samenzijn door de geest wandelen en de vruchten van de geest voortbrengen. „Maar de vrucht van den geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Tegen zodanige mensen is de wet niet [Tegen zulke dingen is er geen wet]” (Gal. 5:22, 23, Nw. Vert., Syn. Vert.). Er is geen wet die een Christen verbiedt, zeer overvloedig te zijn in deze goede vruchten van de geest, en wanneer hij dat doet, is hij een zegen voor hen met wie hij omgaat. Dat betekent dat wij niet zedeloos zullen handelen, ons niet zullen bedrinken, en ons niet bovenmatig zullen overgeven aan genoegens, zoals de wereld in het algemeen. Nuchter zullen wij aan de geestelijke dingen het eerst aandacht schenken.
19. Waarom moeten wij niet prikkelbaar, lichtgeraakt en snel geneigd zijn „iemand iets betaald te zetten”?
19 Wanneer wij naar de leiding van Gods geest zien, zullen wij ons in gezelschap van Gods volk niet gedragen alsof wij een „kruidje-roer-mij-niet” zijn. Het is niet goed, zo prikkelbaar en lichtgeraakt te zijn, dat wij elke opmerking of uitlating opvatten als een aanval op ons en trachten het de ander „betaald te zetten”. Wij moeten niet toelaten dat er zich binnenin ons een vooroordeel vormt tegen een andere broeder of zuster in de groepsorganisatie, zodat wij niet tot haar kunnen spreken of hem niet kunnen horen spreken, zonder uit ons evenwicht te geraken en dusdanig tegen hem te worden ingenomen, dat wij onze geest sluiten voor de goede dingen uit Gods Woord die hij de gemeente wellicht mededeelt met betrekking tot onze gemeenschappelijke dienst. Dit zal er toe kunnen leiden dat onze geest wordt verbitterd en onze gedachten worden verwrongen, en doordat de geest daardoor van streek is, zal het ons onmogelijk zijn voordeel te trekken van het vergaderingbezoek. In plaats dat onze geest op de belangrijke dingen van Gods dienst is geconcentreerd, vergeten wij de gezamenlijke dienst en geven toe aan persoonlijke, zelfzuchtige neigingen. Er bestaat ook gevaar dat deze houding, als een kankergezwel, anderen in de gemeente aantast en aldus aan meer personen dan onszelf geestelijke schade wordt toegebracht. Wij moeten trachten zulke onvolmaakte neigingen tegen te gaan door liefde en verdraagzaamheid aan de dag te leggen.
20. Waarom zullen wij ons niet verkneuteren over hen die een misstap hebben gedaan, doch hen trachten te helpen?
20 Wanneer wij door Gods geest worden geleid, zullen wij nimmer verwaand, hoogmoedig en trots worden en denken dat wij zoveel vorderingen hebben gemaakt, dat wij op het punt zijn gekomen waar het voor ons onmogelijk is een overtreding te begaan of door de tegenstander te worden overmeesterd. „Die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle” (1 Kor. 10:12). Wanneer wij beseffen dat wij allen aan verleidingen blootstaan, zullen wij geen innerlijke voldoening hebben over een misstap van een andere broeder in de gemeente. Wanneer wij liefdevol en vriendelijk zijn en zelfbeheersing bezitten, zullen wij er naar verlangen die broeder uit zijn ongelukkige toestand te helpen. Wij zullen de last die hij heeft te dragen, niet verzwaren door naar anderen in de gemeente te gaan en hun in het oor te fluisteren wat voor moeilijkheden hij precies heeft en waarin hij een fout heeft begaan, tenminste, wij zullen dit niet doen wanneer wij hem liefhebben en hem als een van Gods „schapen” wensen te helpen. Wij zullen trachten ons in zijn toestand te verplaatsen en dan zullen wij tegenover hem op dezelfde wijze handelen als wij behandeld zouden wensen te worden indien wij dezelfde fout hadden gemaakt. Dit is de kern van de raad van de apostel in Galaten 6:1 (Nw. Vert.): „Zelfs indien iemand op een misstap betrapt wordt, helpt gij, die geestelijk zijt, hem terecht in een geest van zachtmoedigheid, ziende op uzelf; gij mocht ook eens in verzoeking komen.”
21. Hoe vermijden wij het een groep in beroering te brengen omdat ons persoonlijk onrecht is aangedaan?
21 Veronderstel eens dat een broeder ons, misschien argeloos, het een of andere onrecht aandoet. Wat zullen wij dan doen? Zullen wij een wrok blijven koesteren en een koppige houding aannemen, terwijl wij wachten totdat hij geslagen en berouwvol aan onze voeten komt liggen? Zullen wij er op staan dat hij zich in het openbaar verontschuldigt voordat wij een stap tot verzoening trachten te doen? Neen, wij kunnen naar hem toe gaan en de aangelegenheid in alle stilte tot een oplossing brengen, de ruchtbaarheid die hem in verlegenheid zou kunnen brengen, vermijdend. In een geest van zachtmoedigheid zullen wij naar hem toe gaan op de wijze die Jezus heeft voorgeschreven en wij zullen trachten de zaak met zo min mogelijk opschudding tot een oplossing te brengen. Wanneer hij niet naar ons wil luisteren, kunnen wij de zaak aan de vertegenwoordigende leden der gemeente voorleggen, zodat zij degene die ons onrecht heeft aangedaan, rustig en in een geest van zachtmoedigheid, daarover kunnen onderhouden (Matth. 18:15-17). Wij moeten niet het algemene welzijn van de gemeente uit het oog verliezen en bij onze pogingen het een of andere geschil tot een oplossing te brengen, dienen wij het eerst van alles aan de vrede en eenheid van de groep te denken, zodat Gods dienst der lofprijzing niet wordt benadeeld. Op deze wijze trachten wij Gods organisatie te beschermen en tegelijkertijd blijven wij onze broeders en zusters trouw en prediken wij niet alleen tot anderen buiten de organisatie ten einde nieuwen in de schaapskooi Gods te brengen. Dit alles legt ons een last op, doch wij moeten gewillig zijn die last te dragen ten einde anderen met hun lading te helpen.
22. Waarom dienen wij barmhartig te zijn en tevens de barmhartigheid van anderen niet te misbruiken?
22 Wij moeten er aan denken, dat Jezus zich zelf niet spaarde, maar ’zijn leven aflegde voor zijn vrienden’. Hij wandelde stellig door de geest van God, toen hij onzelfzuchtig onze grote zondenlast op zich nam, terwijl hij tegelijkertijd de smaadheden droeg die op God waren gevallen. In het belang van ons weerspiegelde hij de grote barmhartigheid die God zelf oefent, en daarom loofde hij Jehova God. Wij moeten gewillig zijn, tegenover onze broeders en zusters die fouten en vergissingen maken, dezelfde barmhartigheid te betonen. Vergeet niet de goddelijke wet: „Gezegend zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid worden betoond!” (Matth. 5:7, Een Amer. Vert.) Nu of later zullen wij ook eens fouten maken en wij zullen vergiffenis wensen te ontvangen er terechtgeholpen willen worden „in een geest van zachtmoedigheid”. Doch wij moeten altijd trachten van een verbetering blijk te geven, anders is zulk een barmhartigheid aan ons verspild.
23. Waarom moeten wij God gedurende deze tussentijd voor Armageddon loven?
23 Tegenwoordig moeten wij allen die door Gods barmhartigheid en goedertierenheid de waarheid hebben gehoord, voortdurend beseffen dat Jehova deze korte tussentijd tussen het op de troon plaatsen van zijn Koning en de gewelddadige losbarsting van Armageddon heeft gegeven, opdat „dit Evangelie van het Koninkrijk” kan worden gepredikt. Er zijn reeds zes en dertig jaren verstreken en de gelegenheid God te loven gaat met elk volgende jaar steeds verder voorbij. Dringend wordt ons met steeds toenemende kracht het bevel gegeven: „Looft den Heer. Looft den Heer in zijn heiligdom! Looft Hem in het uitspansel van zijn heerlijkheid! Looft Hem om zijn machtige daden! Looft Hem naar zijn menigvuldige grootheid! . . . Al wat adem heeft, love den Heer!” (Ps. 150:1-6, Belg. Prof. Bijbel) Dit is geen plaatselijke oproep tot het loven van God; het is een universele oproep aan de gehele schepping, in te stemmen in het loflied voor Jehova. Alle mensen die Jehova kennen, moeten hem nu loven, zodat anderen van goede wil een maximum aan gelegenheid wordt geboden, hem te leren kennen en hem eveneens te loven. Elk beschikbare instrument moet worden gebruikt om Jehova’s heerlijkheden te verkondigen. Niemand moet zich onttrekken aan zijn voorrecht mee te zingen in het „Halleluja”-koor, want de enige schepselen die tot in alle eeuwigheid zullen blijven leven, zullen die zijn welke in deze „dag Jehova’s” en in eeuwigheid na het verschrikkelijke hoogtepunt er van Jehova onophoudelijk loven.