De grote strijd
Welke strijd? Welke invloed heeft hij op ons? Welke gevaren brengt hij mee? Hoe kunnen wij ons er voor beveiligen?
HEBT u wel eens opgemerkt hoe Johannes zowel in het begin van zijn evangelie als van zijn eerste brief onthult dat er een geweldige strijd wordt gevoerd tussen duisternis en licht? Verwijzend naar de bron van alle licht zegt hij: „God is licht en er is in het geheel geen duisternis in eendracht met hem” (1 Joh. 1:5). Vervolgens schrijft hij over het Woord, Gods Zoon, die in de wereld werd gezonden en het middelpunt van het conflict werd: „Het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft het niet overweldigd.” — Joh. 1:5.
Het betreft hier een strijdvraag die van universeel belang is en lang geleden tijdens het voormenselijke bestaan van Christus Jezus is gerezen. Er was nog een ander hemels schepsel bij betrokken, omdat dit schepsel de kostbare gave van een vrije wil — waardoor de met verstand begaafde schepping ver boven de dierlijke schepping wordt verheven — gebruikte, of eigenlijk misbruikte. Als overdekkende cherub was hem het toezicht in Eden gegeven en was hij op nog vele manieren speciaal begiftigd; hij zag nu de mogelijkheid de mens aan zich te onderwerpen, zodat ’s mensen dienst en aanbidding tot hem gericht zouden worden, ten koste van de loyaliteit en gehoorzaamheid jegens hun Schepper Jehovah. Hij speelde met dit idee, hetgeen hem er uiteindelijk toe bracht tegen de Allerhoogste in opstand te komen. Wat heeft dit echter te maken met een strijd tussen duisternis en licht? — Ezech. 28:13-17; Jak. 1:14.
God is de Schepper van het letterlijke of fysieke en het symbolische licht (2 Kor. 4:6). Licht wordt in de Schrift gebruikt als een symbool van de verlichting schenkende waarheid. Ja, „God is licht” en is „overvloedig in . . . waarheid” (1 Joh. 1:5; Ex. 34:6). In tegenstelling hiermee is duisternis een symbool van dwaling en leugen, waardoor verwarring, onwetendheid en verdorvenheid wordt veroorzaakt.
Ga in uw geest nog eens na hoe de strijd in Eden begon. God gaf verlichting en een duidelijk bevel met betrekking tot „de boom der kennis van goed en kwaad,” en zowel Adam als Eva wisten wat de consequenties zouden zijn wanneer zij dat bevel in de wind zouden slaan. Toen verscheen de vijand ten tonele, echter niet als een vijand, maar als een slimme, schrandere vriend, die zich via de slang tot hen richtte. Hij beloofde eveneens verlichting, terwijl hij bedektelijk te kennen gaf dat God hen iets had onthouden (Gen. 2:17; 3:5). Eva werd door des vijands arglistigheid verlokt en haar geest werd verdorven zodat die afweek van zijn vroegere oprechtheid en eerbaarheid. Zij was niet langer veilig en bewandelde niet de rechte weg in het licht van Gods gunst, maar werd de dupe van Satan en strompelde voort op een zijweg, naar „het land der duisternis en de schaduw des doods” (Job 10:21, Lu). Wij kunnen ons derhalve beveiligen wanneer wij te weten kunnen komen hoe Satan schepselen onder zijn macht tracht te brengen, zich daarbij ’in een engel des lichts veranderend.’ Zijn dienaren doen als bedrieglijke werkers precies hetzelfde. — 2 Kor. 11:3, 13-15.
Wij kunnen de strijd en de daarbij betrokken strijdvraag echter niet werkelijk naar waarde schatten wanneer wij de strijd louter individueel bezien. Vele maken die fout, en dat wil Satan nu juist. Zij denken dat God en Christus hun vrienden zijn die hen op het rechte pad trachten te houden, terwijl zij denken dat de Duivel er steeds op uit is hen nadeel te berokkenen, en zij geven hem de schuld voor elke rampspoed die hen treft en vragen zich af waarom God dit toch toelaat.
Jehovah God is de Soevereine Regeerder van het universum. Hij is de Maker van een universele organisatie, welke is samengesteld uit volmaakte hemelse schepselen, waarover hij het hoofd of de „echtgenoot” is en over welke organisatie in de Schrift wordt gesproken als Zion, een toegewijde en eerbare, op een vrouw gelijkende organisatie (Jes. 54:5). Satan staat echter ook niet alleen, maar hij is het hoofd van een machtige organisatie welke zich tegen Jehovah God kant, bestaande uit ’de regeringen, de autoriteiten, de wereldheersers dezer duisternis en de goddeloze geestelijke krachten in de hemelse gewesten.’ Hij is „de god van dit samenstel van dingen,” dat in de Schrift — Openbaring, de hoofdstukken zeventien en achttien — Babylon, de onreine vrouw en de onreine stad wordt genoemd (Ef. 6:12; 2 Kor. 4:4). Wij verruimen onze kijk dus, zodat wij gaan beseffen dat er twee grote organisaties in een machtige strijd zijn gewikkeld, terwijl elke zijde haar vertegenwoordigers, of „zaad,” hier op aarde heeft (Gen. 3:15). Waarover gaat de strijdvraag eigenlijk? Het is de voornaamste strijdvraag met betrekking tot de universele Soevereiniteit. Het gaat er echter niet eenvoudig om welke zijde machtiger is, ten slotte de ander zal verpletteren en het gehele universum zal overheersen, maar er zijn nog andere belangrijke factoren bij betrokken. Zoals in het boek Job wordt onthuld, daagde Satan God uit door bepaalde vragen te stellen, waardoor een strijdvraag ontstond of enigen van Gods schepselen hem loyaal toegewijd zouden blijven en hun rechtschapenheid onder beproeving onverbrekelijk zouden handhaven. Deze strijdvraag kon niet worden opgelost door slechts degene te vernietigen die het geschilpunt had opgeworpen. Daarom besloot God in zijn wijsheid de strijd tot een volledig, bevredigend einde te brengen. — Job 1:9-11.
De laatste overwinning is verzekerd. Ondertussen is de strijd nog steeds aan de gang en wij dienen bijzonder waakzaam te zijn. Waarom?
HET HOOGTEPUNT BEREIKT — „STA OP, SCHIJN”!
Aan de hand van alle schriftuurlijke bewijzen weten wij dat wij in de voorzegde kritieke „laatste dagen” leven (2 Tim. 3:1). Thans zijn de natiën, zowel de grote natiën als de kleinste eilanden en volken, stellig blind voor de werkelijke strijdvraag, bekommerd als ze zijn om hun eigen zelfzuchtige belangen en vervuld met de geest van nationale soevereiniteit en zelfbeschikking.
Hoe kunnen wij in zulk een atmosfeer leven en toch nog van het leven genieten, zonder de feiten te negeren en te weigeren lastig gevallen te worden, een egocentrische en verharde geestesgesteldheid aankwekend? Dit laatste wil de vijand nu precies. Dat is een der voornaamste dreigende gevaren; het heeft reeds velen in zo’n apathische geestesgesteldheid gebracht. Hoe kunnen wij ons beveiligen? Alleen door zorgvuldig acht te slaan op Gods Woord en te leren hoe wij de situatie moeten bekijken zoals God die beziet. Dan zullen wij ’niet door Satan worden achterhaald, want zijn bedoelingen zijn ons niet onbekend,’ wanneer wij tenminste waakzaam blijven (2 Kor. 2:11). Laten wij daarom nog eens enkele der belangrijkste punten van Jesaja’s profetie herhalen, vanaf hoofdstuk 59 vers 20 tot hoofdstuk 60 vers 5.
Merk op dat in het begin het voornaamste thema Jehovah’s tedere mededogen ten aanzien van de ware geestelijke Israëlieten is, over wie wordt gesproken als vertoevend „in Jakob,” wiens naam later in Israël werd veranderd, hoe hij hen reinigt van alle goddeloosheid en in zijn organisatie, Zion, brengt en ten slotte zijn verbond nakomt, door zijn geest op hen te leggen en zijn woord, of boodschap, in hun mond te leggen. Wanneer zij vervolgens volledig zijn toegerust, komt het verheugende bevel: „Sta op, schijn; want uw licht is gekomen, en de heerlijkheid van Jehovah is over u opgegaan” (AS). Wat een hechte positie neemt Jehovah’s organisatie hierdoor in; ze is gelijk de stad Zion uit de oudheid, welke op een heuvel was gebouwd en de stralen van de opkomende zon opving, die — vertegenwoordigd door Christus Jezus, de koning der nieuwe wereld — opgaat terwijl er ’genezing onder haar vleugelen is, en gij zult uitgaan en [van vreugde] springen als kalveren uit de stal’! (Mal. 4:2, NBG; Ro). Geen terughouding! Geen verberging van het licht! Niet alleen de geestelijke Israëlieten bevinden zich in deze belangrijke positie, maar hun intieme metgezellen ook, de „andere schapen,” het „kroost van uw kroost,” die eveneens met Jehovah’s geest en woord worden toegerust. „Duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën,” dat wil zeggen, Satans organisatie en haar slaven, maar alhoewel zij dreigen en vervolgen, kunnen zij het licht niet ’overweldigen’ (Joh. 1:5). In plaats daarvan luidt Jehovah’s verzekering: „Gij zult de wettelozen vertreden, want tot as zullen zij zijn onder uw voetzolen, op de dag waarop ik werk met gevolg.” — Mal. 4:3, Ro.
Met welk gevolg? Gegarandeerde voorspoed en vrede voor hen die opstaan en in Zion schijnen. Zij blijven Zion binnenstromen „als een wolk,” en „als duiven naar hun til,” om Jesaja’s illustratie te gebruiken, in wiens land men wel ziet dat de duiven er in dichte zwermen gelijk een wolk vliegen. Zij leren snel de grondbeginselen der waarheid kennen en vernemen hoe zij de glorierijke waarheid van Gods koninkrijk ’gelijk spiegels dienen te weerkaatsen.’ Dit is een reusachtige aanmoediging voor hen die reeds actief in Zion werkzaam zijn en ons wordt verteld juist daarnaar uit te zien: „Hef uw ogen op en zie rondom: zij allen verzamelen zich, komen tot u.” — Jes. 60:4, NBG.
Jehovah en zijn organisatie onder Christus Jezus zijn onze onbeperkte toewijding en dienst stellig waard.