„Uw wil geschiede op aarde” — Deel 8
Opdat zijn wil evenals in de hemel ook op aarde gedaan kon worden, gaf Jehovah God het menselijke geslacht in een heiligdom, namelijk, de hof van Eden of het Paradijs van Geneugte waarin Adam en Eva met hun God en hemelse Vader omgingen, een begin. In dit Paradijs-heiligdom veranderde een hemelse, geestelijke zoon van God, die opstandig was geworden, zich in Satan de Duivel, waarna hij, door van de slang gebruik te maken, de vrouw Eva tot zonde verleidde door haar van de verboden vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad te laten eten. Zij haalde op haar beurt haar man Adam ertoe over te eten en Gods wet opzettelijk te overtreden. Omdat het Edense Paradijs-heiligdom nu door hun tegenwoordigheid werd verontreinigd, daalde God tot het schuldige drietal af om de grote Slang, Satan de Duivel, tot de vernietiging te veroordelen, hetgeen door het zaad van Zijn vrouw ten uitvoer zou worden gebracht. Hij sprak ook het doodsoordeel over Adam en Eva uit en reinigde het Paradijs-heiligdom door het zondige paar eruit te verdrijven en elke poging om terug te keren en van de boom des levens te eten ten einde eeuwig op aarde te blijven leven, onmogelijk te maken.
23, 24. Waaruit bleek dat de zonde op Adams kinderen, die buiten Eden werden geboren, was overgegaan, en in welke twee opzichten was Kaïn een moordenaar?
23 Dat de zonde, tezamen met de ermee gepaard gaande veroordeling tot de dood, op Adams kinderen, die buiten het Paradijs-heiligdom werden geboren, is overgegaan, blijkt duidelijk uit wat er met zijn allereerste zoon, Kaïn, gebeurde. Deze werd een bebouwer van de vervloekte aardbodem buiten het Edense heiligdom, terwijl zijn jongere broer Abel een schaapherder werd. Kaïn en Abel brachten beiden offers aan God. Dichtbij het heiligdom van Eden, aan de oostelijke ingang waar de cherubs waren geplaatst om de wacht te houden, was redelijkerwijs de juiste plaats voor het brengen van deze offers. Zij brachten elk iets van de opbrengst van hun eigen soort van werk. Kaïn offerde produkten van het veld, terwijl Abel het leven van enkele van zijn schapen, eerstelingen, offerde, hun bloed op de grond uitgoot en de vette stukken ervan aan God aanbood.
24 Vervolgens gaf God te kennen dat er een levend slachtoffer gebracht moest worden en dat dit leven aan hem moest worden aangeboden opdat de zondige mensheid wederom in zijn gunst kon komen, vergiffenis kon ontvangen en van de zonde en de daarop staande straf, de dood, losgekocht kon worden. Abel genoot door het brengen van dierlijke slachtoffers Gods gunst, terwijl Kaïns onbloedige offer door God werd verworpen. Uit jaloezie vergoot Kaïn nu bloed, maar dit was het bloed van zijn rechtvaardige broer Abel, die Gods welbehagen had gewonnen door in geloof in God te offeren. Door op deze wijze bloed te vergieten, verontreinigde Kaïn de grond. Alhoewel hij niet terstond als een moordenaar ter dood werd gebracht, kwam hij onder Gods speciale vloek (Gen. 4:1-23; Hebr. 11:4). Hij was in twee opzichten een moordenaar, doordat hij zijn onschuldige broer haatte en doordat hij hem werkelijk ter dood bracht. Hij gaf er blijk van dat hij zijn oorsprong bij de Duivel vond en een kind des Duivels was (1 Joh. 3:8-12). Te bestemder tijd stierf Kaïn onder Gods vloek. Al zijn nakomelingen werden eveneens door de wereldomvattende vloed van Noachs tijd weggevaagd. — Gen. 4:16-24; 6:5-13.
25. Hoe komt het dat de dood via Noach en zijn gezin door de vloed heen tot op onze tijd is blijven bestaan, en welk voorbeeld werd er gesteld doordat Abels offer door God werd aanvaard?
25 Tot aan de vloed van Noachs dagen bleek niet één van Adams afstammelingen in staat te zijn het Edense heiligdom binnen te dringen om daar bij de boom des levens te komen. God was van deze wijze om menselijke schepselen eeuwig leven in een Paradijs op aarde te laten verwerven, afgestapt. Op Gods bestemde tijd werd elk spoor van dat ergens nabij het Midden-Oosten gelegen Edense Paradijs-heiligdom door de Vloed uitgewist, waardoor de dood zelfs via Noach en zijn gezin, die de vloed overleefden, helemaal tot op deze tijd in het menselijke geslacht is blijven bestaan. Elk mysterie in verband met de dood en de oorzaak ervan wordt door de volgende korte uiteenzetting snel uit de weg geruimd: ’Door één mens is de zonde de wereld binnengekomen en door de zonde de dood, en de dood heeft zich aldus tot alle mensen uitgebreid omdat zij allen hadden gezondigd’ (Rom. 5:12). De wijze koning Salomo zei: „Er is immers geen mens die niet zondigt” (1 Kon. 8:46, NBG). Daarom ontvangen alle mensen het loon dat de zonde betaald, en wel de dood (Rom. 6:23). Doordat God Abels offer van schapen, hetwelk met bloedvergieten gepaard ging, aanvaardde, werd er een voorbeeld gesteld, omdat hierdoor wordt aangetoond op welke wijze de mensheid van de veroordeling tot de dood en van de dood zelf bevrijd moet worden, namelijk, door het offer van een aanvaardbaar leven hier op aarde. Abel had niet het recht om iets van de geofferde eerstelingen van zijn kudde in gemeenschap met God te eten, laat staan dat hij hun bloed mocht drinken. Waarom was Abels offer God dan welgevallig?
26. Met welke goddelijke wet was Abels offer in overeenstemming, en hoe werd er voor de mensheid een beter offer dan dat van Abel verschaft?
26 Hij had de wijze van offeren niet van Adam, maar door zijn geloof in God geleerd. Daarom was zijn offer in overeenstemming met Gods wetten die lang daarna werden bekendgemaakt: „Alleen vlees met zijn ziel — zijn bloed — moet gij niet eten” (Gen. 9:4). „Want de ziel van het vlees is in het bloed, en ík heb het u op het altaar gegeven om voor uw ziel verzoening te doen, want het bloed brengt verzoening tot stand wegens de ziel die zich erin bevindt” (Lev. 17:11). „Ja, bijna alles wordt volgens de Wet met bloed gereinigd, en indien er geen bloed wordt vergoten, geschiedt er geen vergeving” (Hebr. 9:22). Jehovah, die inzag dat de gerechtigheid ten opzichte van de stervende, zondige mensheid alleen door een slachtoffer van voldoende waarde en kracht aangewend kon worden, was eveneens liefderijk genoeg om het noodzakelijke slachtoffer te verschaffen. Hiervoor gaf hij zijn hemelse Zoon, zijn eerste en voornaamste schepping, die hij van de hemel uit naar de aarde heeft gezonden om de volmaakte man Jezus Christus te worden. Jezus’ slachtoffer kan datgene bewerken waartoe het eerste door de mens gebrachte slachtoffer, dat van Abel, niet in staat was. Het kan ons van overgeërfde zonde en veroordeling en van de daaruit voortvloeiende dood en het graf bevrijden. Daarom vestigt de bijbel onze aandacht op „Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en het bloed der besprenkeling, dat beter spreekt dan Abels bloed” (Hebr. 12:24). Abels bloed riep van de aardbodem tot God om wraak jegens de moordlustige broederhater, Kaïn. Jezus’ bloed roept van Gods altaar om goddelijke barmhartigheid jegens gehoorzame mannen en vrouwen des geloofs. — Gen. 4:10; Hebr. 13:10-12.
EEN TIJDELIJK STOFFELIJK HEILIGDOM
27. Waarom hebben mannen des geloofs, van Noach tot Job, slachtoffers gebracht, en wat werd voorschaduwd doordat Abraham Izak trachtte te offeren?
27 Sedert Abel hebben mannen des geloofs die Gods welbehagen verwierven, slachtoffers gebracht. Omdat hiervoor bloed moest worden vergoten, betekende dit dat het leven van een slachtoffer werd uitgestort. Noach, Abraham, Izak, Jakob en Job waren niet van mening dat Jehovah een bloeddorstige God was, maar toonden dat zij de noodzaak van een slachtoffer duidelijk inzagen. Daarom naderden zij God geregeld met een slachtoffer. Deze mannen des geloofs waren Gods priesters voor hun familie en huisgezin. Op grond van zijn geloof in God en het geloof dat God zijn geofferde zoon uit de dood kon opwekken, was Abraham zelfs bereid zijn zoon Izak op een altaar op de berg Moria in Jeruzalem — waar thans de mohammedaanse moskee, de Rotskoepel, staat — als een menselijk slachtoffer te offeren. Aldus voerde hij een profetisch drama op waardoor werd aangetoond hoe de hemelse Vader zijn Zoon Jezus Christus zou offeren opdat de gelovigen uit alle geslachten en natiën der aarde zich in de hemelse Vader en in zijn geofferde Zoon, het beloofde Zaad, zouden kunnen zegenen. — Gen. 12:1-3; 22:1-18.
28. Door wie werd Abraham gezegend, en hadden hij of andere mannen des geloofs een tempelheiligdom?
28 Abraham werd door iemand gezegend die zowel koning als priester was, Melchizedek genaamd. „En Melchizédek, koning van Salem [het Jeruzalem uit de oudheid], haalde brood en wijn te voorschijn, en hij was priester van de Allerhoogste God. Toen zegende hij hem en zeide: ’Gezegend zij Abram van de Allerhoogste God, Voortbrenger van hemel en aarde, en gezegend zij de Allerhoogste God, die uw onderdrukkers in uw hand heeft overgegeven!’” (Gen. 14:18-20) Er is in de bijbel echter geen enkel bericht waaruit blijkt dat de koning-priester Melchizedek een tempelgebouw als een heiligdom tot zijn beschikking had alwaar hij offers aan de Allerhoogste God bracht. Dientengevolge bezat niemand van die mannen des geloofs uit de oudheid een tempelheiligdom.
29. Onder welke omstandigheden gaf Jehovah instructies om een heiligdom voor hem te bouwen, en waarom moest men dat oorspronkelijke heiligdom niet versmaden?
29 Toen Mozes als de afstammeling van Abraham in Egypte werd geboren, was dat land vol tempels die aan vele goden waren gewijd. Toch had Jehovah’s volk tot op die tijd geen tempelheiligdom dat aan hem was opgedragen. Egypte was er niet de plaats voor om er een tempel voor Jehovah te bouwen. De plaats voor zulk een heiligdom was het land waarheen God Abraham van Mesopotamië uit leidde en dat hij aan zijn afstammelingen beloofde te geven. Toen Mozes en zijn volk de slavernij in Egypte ver achter zich hadden gelaten en op weg naar het Beloofde Land waren, leidde Jehovah God hen naar de voet van de berg Sinaï, waar zij bijna een jaar lang zouden vertoeven. Op die plaats gaf hij Mozes instructies om het volk een heiligdom voor hem te laten bouwen. Daar zij op weg naar het Beloofde Land waren, moest het een draagbaar heiligdom zijn, een uit twee afdelingen bestaande tent welke door een voorhof was omgeven. Nadat Jehovah Mozes de Tien Geboden had gegeven, zei hij: „En zij moeten een heiligdom voor mij maken, daar ik in een tent in het midden van hen moet wonen. Overeenkomstig alles wat ik u als het patroon van de tabernakel en het patroon van al zijn toebehoren toon, zó zult gij het maken” (Ex. 25:8, 9). Niemand versmade die kleine tent of dat nietige heiligdom in de woestijn, want volgens de woorden van de geïnspireerde schrijver die dezelfde instructies van Jehovah aan Mozes aanhaalt en erover uitweidt, was dit heiligdom een afbeelding van hemelse dingen die voor ons in deze tijd geweldig veel waarde hebben en van het grootste belang zijn. — Hebr. 8:1-6.
30. Hoe lang heeft dat tent-heiligdom zijn doel gediend, en hoe ontstond de goddelijke gedachte om een heiligdom op een vaste plaats te bouwen?
30 Nadat dit tent-heiligdom in de lente van het jaar 1512 voor de christelijke jaartelling werd opgericht, bleef het nog eeuwenlang nadat Jehovah de natie Israël uit de oudheid in het Beloofde Land, in het belangrijke Midden-Oosten, had doen wonen, Jehovah’s plaats van samenkomst met hen. In dit land, dat als het ware een brug tussen Europa, Azië en Afrika vormde werd de natie Israël een koninkrijk. Hun tweede koning was de getrouwe David. In 1069 v. Chr. veroverde David de berg Zion, de citadel van Jeruzalem, en maakte die tot zijn hoofdstad. Daar liet hij de heilige ark des verbonds met de zich daarin bevindende tafelen waarop de Tien Geboden stonden, in de nabijheid van zijn paleis in een tent onderbrengen welke aan de hoede van getrouwe levieten, die de assistenten van de priesters waren, werd toevertrouwd. Nu kwam bij koning David de goddelijke gedachte op om voor Jehovah een tempel van hout, steen en kostbare metalen te bouwen die een vaste standplaats had. Hij legde de zaak aan God voor.
31. Waarom kreeg David niet de eer om het heiligdom waarvoor hij het plan had geopperd, te bouwen?
31 Omdat koning David behalve een koning, ook een krijgsman was die door Jehovah God als diens oordeelsvoltrekker was gebruikt om het bloed van zijn vijanden te vergieten, begunstigde God David niet met het voorrecht de tempel in Jeruzalem te bouwen. God vereerde David echter met iets wat veel grootser was dan het bouwen van een heiligdom van vergankelijke materialen voor zijn heilige naam.
32, 33. Welk verbond sloot Jehovah nu uit waardering met David?
32 Daar David zich liefderijk voor het bouwen van een werelds stoffelijk huis ter ere van God had geïnteresseerd, sloot Jehovah met David een verbond om een huis voor hem te bouwen. Neen, niet een paleis, maar een koninklijk huis of een lijn van koningen, allen opvolgers en afstammelingen van hem, totdat de eeuwige Koning van het huis van David zou komen. God zei:
33 „Jehovah heeft u gezegd dat hij een huis voor u zal maken. Wanneer uw dagen vervuld zijn en gij met uw voorvaderen moet nederliggen, zal ik stellig uw zaad na u verwekken, dat uit uw binnenste delen zal komen, en ik zal zijn koninkrijk stellig stevig bevestigen. Hij zal een huis voor mijn naam bouwen, en ik zal de troon van zijn koninkrijk stellig voor eeuwig stevig bevestigen. . . . En uw huis en koninkrijk zullen beslist voor eeuwig standvastig voor u zijn; uw troon zal voor eeuwig stevig worden bevestigd.” — 2 Sam. 7:1-16.
34. Waarom kan dit met David gesloten verbond niet onvervuld voorbijgaan?
34 Dit was het verbond dat met David voor het koninkrijk werd gesloten en waaraan Jehovah een eed verbond. Kunnen de zon en de maan voorbijgaan en ophouden de mensen op deze aarde te beschijnen? Evenmin kan dit met David gesloten verbond voor het koninkrijk voorbijgaan. God, die zijn heilige eed niet kan verbreken, zal zijn verbond met David nimmer ontheiligen. In onze tijd gaat het tot zijn rechtvaardiging op machtige wijze in vervulling. — Ps. 89:27-38.
35. Tot welk werk moedigde David zijn onderdanen derhalve aan, en hoe toonde God dat hij de nieuwe tempel die voor zijn aanbidding was gebouwd, had aanvaard?
35 David moedigde zijn onderdanen met de volgende woorden aan om zijn opvolger Salomo bij het bouwen van een luisterrijke tempel voor Jehovah op de berg Moria te ondersteunen: „Zet nu uw hart en uw ziel erop om naar Jehovah uw God te vragen, en staat op en bouwt het heiligdom van Jehovah, De ware God, om de ark van het verbond van Jehovah en de heilige gereedschappen van De ware God naar het huis dat voor Jehovah’s naam wordt gebouwd, te brengen” (1 Kron. 22:19). Met gereedgemaakt materiaal begon koning Salomo deze ontzag-inboezemende tempel, die overeenkomstig de huidige geldswaarde miljarden guldens zou kosten, in het vierde jaar van zijn regering te bouwen, terwijl hij hem in het elfde jaar van zijn vredige regering voltooide. Nadat de heilige ark van zijn verbond in het heilige der heiligen van deze tempel was gebracht, manifesteerde Jehovah dat hij dit heiligdom voor zijn aanbidding had aanvaard door het tempelheiligdom met een wonderbaarlijke wolk van heerlijkheid te vervullen, vervolgens een wonderbaarlijk vuur van de hemel te zenden om het vuur op het tempelaltaar in de voorhof te ontsteken en de eerste dierlijke slachtoffers die erop werden gebracht, te verteren. De toeziende aanbidders, die van ontzag vervuld op het tempelplaveisel neerknielden, „wierpen zich neer en dankten Jehovah, ’want hij is goed, want zijn liefderijke goedgunstigheid duurt tot in eeuwigheid’.” — 2 Kron. 5:4-14; 7:1-3.
36, 37. (a) Door welk besluit en welk toegestane gedrag van de zijde der heidenen wordt aangetoond of deze tempel Jehovah’s ware heiligdom was? (b) Welk klaaglied over de heilige stad hief Jeremia ten tijde van haar verwoesting aan?
36 Bij deze inwijding van de tempel zond koning Salomo een gebed op waarin hij al zijn toehoorders in herinnering bracht dat deze grote tempel, hoe prachtig ook, niet het ware heiligdom van de God des hemels was: „Zou God dan waarlijk bij de mensen op aarde wonen? Zie, de hemel, zelfs de hemel der hemelen, kan U niet bevatten, hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb!” (2 Kron. 6:18, NBG) Indien dit zijn ware heiligdom geweest zou zijn, waarom zou Jehovah er dan later toe hebben besloten het wegens de ontrouwe, afvallige Israëlieten, die het verontreinigden en met hun afschuwelijke, verfoeilijke en walglijke praktijken vervulden, te vernietigen? Waarom zou hij, met het schijnbare verlies van zijn prestige onder de natiën der wereld, de heidense aanbidders van de valse goden van Babylon hebben toegestaan het land gelijk brullende leeuwen binnen te stormen, geen respect te tonen voor hen die op vormelijke wijze in de tempel aanbaden, de priesters te doden, de tempel van al zijn kostbaarheden te beroven en hem tot de grond toe te verbranden? In 607 v. Chr. vernietigden de legers van Babylon onder leiding van koning Nebukadnezar de beroemde heilige stad Jeruzalem en de tempel die eens door Jehovah was geheiligd. Alle schatten en heilige vaten van de tempel voerden zij weg, behalve de heilige ark des verbonds, die was verdwenen en zodoende aan de hebzuchtige handen der heidenen was ontgaan (2 Kon. 25:8-21; 2 Kron. 36:17-21). Jeremia, die door Jehovah was gebruikt om dit alles te profeteren, treurde over de heilige stad, de dochter van Jeruzalem (Zion) en hief tegenover God het volgende klaaglied aan:
37 „De tegenstander heeft zijn hand naar al haar begeerlijkheden uitgestrekt. Want zij heeft gezien hoe natiën, die gij had geboden dat ze de u toebehorende gemeente niet dienden te betreden, haar heiligdom zijn binnengekomen. Jehovah heeft zijn altaar verworpen. Hij heeft zijn heiligdom versmaad. De muren van haar bewoonde torens heeft hij in de hand van de vijand overgeleverd. Zij hebben hun stem in het huis van Jehovah doen horen als op een feestdag. Jehovah heeft zich voorgenomen de muur van de dochter van Zion te ruïneren. . . . Zie, o Jehovah, en aanschouw toch degene jegens wie gij zó streng zijt opgetreden. Dienen de vrouwen hun eigen vrucht, de kinderen die volledig gevormd zijn geboren, te blijven eten of dienen priester en profeet in het heiligdom van Jehovah te worden gedood? O, hoe dof wordt het goud dat schijnt, het goede goud! O, hoe worden de heilige stenen [de stenen van het heiligdom] aan het hoofd van alle straten uitgestort!” — Klaagl. 1:10; 2:7, 8, 20; 4:1, voetnoot.
(Wordt vervolgd)