Jehovah, de God van progressieve openbaring
1. Hoe dient de verhouding te zijn waarin de mens tot Jehovah staat, en welke voorziening heeft Jehovah met het oog hierop getroffen?
JEHOVAH schiep de mens als een schepsel dat van zijn Maker afhankelijk is. Alhoewel de mens de grootse gave van een vrije wil bezat, was het niet de bedoeling dat hij onafhankelijk van Jehovah zou zijn, want hij zou zich voor verder onderricht en verdere leiding op Jehovah moeten verlaten. De mens zou nooit met succes kunnen regeren of geregeerd kunnen worden zonder de hulp die Jehovah verleent en de inlichtingen die hij verstrekt. Wil hij het ware geluk verwerven en voor anderen een zegen zijn, dan moet hij God een plaats in zijn leven toekennen. Dat de mens afhankelijk van Jehovah werd geschapen, hield in dat de onzichtbare Jehovah zich aan de mens zou openbaren om hem voortdurend van zijn voornemens en vereisten op de hoogte te houden. Dat Jehovah zich inderdaad openbaart, werd door de profeet Amos duidelijk gemaakt toen hij zei: „De Here HERE doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten, de profeten” (Amos 3:7). Zijn dienstknecht Daniël zei tot koning Nebukadnezar iets overeenkomstigs: „Er is een God in den hemel, die verborgenheden openbaart.” — Dan. 2:28.
2, 3. Hoeveel openbaart Jehovah aan de mens over zijn voornemens? Waarom?
2 Deze openbaring of onthulling van Jehovah’s voornemens geschiedt op zijn bestemde tijd. Hij openbaart zijn wil niet plotseling, maar hij doet dit geleidelijk aan of op progressieve wijze in de loop der tijden, hierbij rekening houdend met de behoeften van degenen voor wie de openbaringen bestemd zijn. In Spreuken 4:18 lezen wij dan ook: „Het pad der rechtvaardigen is als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot den vollen dag.”
3 Jehovah heeft de menselijke geest gemaakt en aangezien hij er de ontwerper van is, weet hij veel beter dan de bezitter van de geest, de mens, wat voor deze geest het beste is. Jehovah houdt derhalve rekening met ’s mensen mogelijkheden en zijn beperkte vermogens wat het in zich opnemen van nieuwe dingen betreft. In Psalm 103:14 wordt ons meegedeeld: „Want Hij weet, wat maaksel wij zijn, gedachtig, dat wij stof zijn.” Met het oog op deze beperkte vermogens, met inbegrip van een extra last in de vorm van de menselijke onvolmaaktheid ten gevolge van de opstand in de hof van Eden, voorziet Jehovah in geestelijke waarheden in de mate waarin de mens deze in zich kan opnemen. Kunnen wij er niet dankbaar voor zijn dat de jaargetijden geleidelijk in elkaar overgaan, zodat ons lichaam niet door plotselinge temperatuursveranderingen in de war wordt gebracht? Jehovah heeft deze jaargetijden wijselijk zo ingesteld dat ze tot nut van de mens zouden zijn. Hij heeft ervoor gezorgd dat ze geleidelijk zouden verlopen zodat het lichaam van de mens zich aan de verandering zou kunnen aanpassen. Zo moet ook de geest van de mens geleidelijk gevoed worden en geleidelijk aan veranderingen worden onderworpen, aangezien te weinig tot gevolg zal hebben dat de geest zwak blijft, terwijl te veel niet kan worden opgenomen en een averechtse uitwerking kan hebben. Men zou het kunnen vergelijken met het water geven aan een teer plantje. Met te weinig water zal het plantje niet in leven blijven; het zal geleidelijk aan verdorren en sterven. Te veel water zal het vermogen van het plantje om water op te nemen, te boven gaan en kan de groei ervan zelfs belemmeren.
4. Wat zei Jezus tot zijn discipelen, waardoor dit wordt bevestigd?
4 Aangezien Jehovah weet dat onze geest niet te veel tegelijk kan bevatten, openbaart hij niet te veel tegelijk, maar onthult hij wat nodig is. In Jezus’ dagen leerden de discipelen dat Jehovah hun niet iets zou geven wat zij op het niveau van rijpheid dat zij hadden bereikt, niet zouden kunnen verwerken. Vlak voor zijn dood zei Jezus tot zijn discipelen: „Nog vele dingen heb ik u te zeggen, maar gij kunt ze op het ogenblik niet dragen.” De discipelen waren nog niet rijp genoeg voor de vele krachtige waarheden die zij later zouden leren. Wanneer zij dit punt bereikt zouden hebben, zou Jehovah hun deze waarheden openbaren. Jezus gaf hun dan ook de belofte: „Wanneer die echter gekomen zal zijn, de geest der waarheid, zal hij u in alle waarheid leiden, want hij zal niet uit zichzelf spreken, maar zal spreken al wat hij hoort en u de komende dingen bekendmaken.” — Joh. 16:12, 13, NW.
5. Op welke wijze werd Jehovah’s liefderijke goedheid getoond in verband met kennis over het koninkrijk des hemels?
5 Dat de discipelen nog veel moesten leren, blijkt duidelijk uit de vraag die zij Jezus na zijn opstanding stelden. Zij vroegen namelijk: „Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël?” Pas later begrepen zij ten volle dat er geen tastbaar koninkrijk zou komen waarvan zij deel zouden uitmaken. Het Koninkrijk zou een hemelse regeling zijn. Wij kunnen er waardering voor hebben dat Jehovah deze waarheden in zijn liefderijke goedheid langzamerhand aan de discipelen heeft geopenbaard, want het geloof in de komst van een letterlijke koning die het Romeinse juk zou afwerpen en een aards koninkrijk zou oprichten, vormde destijds een innige hoop van de joden. Indien deze waarheid dat het Koninkrijk zich in de hemel en niet op aarde zou bevinden, in de tijd dat Jezus zijn eerste discipelen riep, was geopenbaard, hadden zij misschien niet de rijpheid bezeten om dit te begrijpen en naar waarde te schatten en om hem te blijven volgen. Krachtige waarheden die te snel aan de nieuweling worden gegeven, kunnen voor hem onverteerbaar zijn. Evenals de baby, heeft de nieuweling melk en geen zware kost nodig. Paulus zei later: „Ik heb u met melk gevoed, niet met iets om te eten, want gij waart nog niet sterk genoeg.” — 1 Kor. 3:2, NW.
PETRUS’ ERVARING
6, 7. (a) Beschrijf wat Petrus zag toen hij in trance geraakte. (b) Wat wist hij reeds over datgene wat hij zag?
6 Een voorbeeld van de wijze waarop Jehovah waarheden op progressieve wijze openbaart en de geest van zijn volk in de juiste toestand brengt om deze waarheden te kunnen bevatten, was de manier waarop Petrus’ geest op het werk dat hem wachtte, werd voorbereid. In hoofdstuk tien van het bijbelboek Handelingen treffen wij het interessante verslag aan van de trance waarin Petrus geraakte. In 10 de verzen tien tot en met zestien kunnen wij lezen wat hem toen overkwam: „Hij werd zeer hongerig en wilde eten. Terwijl men iets bereidde, geraakte hij in trance, en hij zag de hemel geopend en een soort van vat neerdalen gelijk een groot linnen laken dat aan de vier uiteinden op de aarde werd neergelaten; en daarin bevonden zich allerlei soorten van viervoetige en kruipende dieren der aarde en vogels des hemels. En er kwam een stem tot hem: ’Sta op, Petrus, slacht en eet!’”
7 Wij kunnen ons voorstellen wat er in Petrus omging, want het was de joden bij de Mozaïsche wet verboden sommige van die dieren te eten. Hij dacht ongetwijfeld aan de beginselen welke in de Wet waren vastgelegd, zoals die in Leviticus 11:41-43: „Al het wemelend gedierte dat op den grond wemelt, is een gruwel, het zal niet gegeten worden. Alles wat op den buik gaat en alles wat op vier voeten gaat, ook alle veelvoetigen van allerlei wemelend gedierte dat op den grond wemelt, dat zult gij niet eten, want die zijn een gruwel. Maakt uzelf niet verfoeilijk door enig wemelend gedierte en verontreinigt u daardoor niet, zodat gij daardoor onrein wordt.”
8. (a) Wat was Petrus’ reactie? (b) Hoe werd hij gecorrigeerd?
8 Wat moest Petrus doen? Dit was iets nieuws wat hij niet helemaal kon begrijpen. Vol verbazing antwoordde hij: „In geen geval, Heer, want nog nooit heb ik iets gegeten wat verontreinigd en onrein was.” Nu verschafte de geest het antwoord: „De stem sprak wederom tot hem, voor de tweede maal: ’De dingen die God heeft gereinigd, moogt gij niet langer verontreinigd noemen.’ Dit gebeurde een derde maal, en onmiddellijk werd het vat in de hemel opgenomen.” Ja, dit was iets nieuws voor Petrus. Indien God dit wil, kan hij verordenen dat dergelijke dingen niet langer onrein genoemd mogen worden.
9-11. (a) Met welk nieuwe dilemma werd Petrus geconfronteerd? (b) Waarom was hij er beter op voorbereid dit nieuwe vereiste te verwerken?
9 Petrus kon de nieuwe gedachte die hij had geleerd onmiddellijk in praktijk brengen, want op dit zelfde moment kwamen er bezoekers voor hem. Het waren mannen die door Cornelius, de Romeinse legeroverste, waren gestuurd. De geest zei tot Petrus: „Sta echter op, ga naar beneden en reis zonder enige twijfel met hen mee, want ik heb hen gezonden” (Hand. 10:20, NW). De mannen vertelden dat Cornelius had gevraagd of Petrus bij deze heidense legeroverste thuis wilde komen. Hij wilde namelijk graag horen wat Petrus had te zeggen.
10 Wij kunnen ons weer levendig voorstellen hoe de gedachte het huis van een heiden te betreden, Petrus in verwarring bracht. Had hij niet zijn afschuw geuit toen hem werd gevraagd onrein voedsel te eten? Nu werd hem gevraagd het huis te betreden van iemand die onrein werd geacht! Petrus was er nu echter beter op voorbereid. Het verzoek om de heiden thuis te bezoeken, was niet zo stuitend als het geweest zou zijn wanneer Petrus’ geest er niet door het visioen dat Jehovah hem gaf toen hij in trance was, op was voorbereid. Petrus zag later in dat dit visioen hem op de belangrijkere waarheid die nog moest komen, had voorbereid. Hij gaf tegenover Cornelius en zijn huisgenoten toe: „Gij weet zeer goed dat het voor een jood ongeoorloofd is zich bij iemand van een ander ras te voegen of hem te naderen; nochtans heeft God mij getoond dat ik geen mens verontreinigd of onrein mag noemen. Daarom ben ik, toen er om mij werd gezonden, ook werkelijk zonder bezwaar gekomen.” — Hand. 10:28, 29, NW.
11 Petrus had die nieuwe waarheid geleerd en geaccepteerd. Jehovah verschafte nieuwe inlichtingen en een nieuw inzicht met betrekking tot een aangelegenheid die eeuwenlang algemeen werd aanvaard. Petrus begreep dat toen hij iets nieuws leerde in verband met kruipende en andere dieren die rein genoemd konden worden, hij in werkelijkheid werd voorbereid op een veel belangrijkere waarheid met betrekking tot volken die voordien onrein werden geacht maar nu door Jehovah rein werden verklaard. Ja, Petrus had nu het punt bereikt dat hij de tweede sleutel kon gebruiken en de geheimen betreffende Jehovah’s koninkrijksregeling aan deze mensen uit de natiën kon ontsluiten. Wat had Jehovah Petrus’ geest goed op tijd op deze nieuwe waarheden voorbereid, zodat hij ze in zijn geest kon vastleggen!
PROGRESSIEF VAN HET BEGIN AF
12. Waarom is het ’boek van de goddelijke schepping’ niet voldoende om Gods voornemens te begrijpen?
12 Sinds Adams tijd heeft Jehovah zijn waarheden, vooral die betreffende het Koninkrijk, op progressieve wijze aan het menselijke geslacht geopenbaard. In zekere mate heeft hij zich hierbij van het ’boek van de goddelijke schepping’ bediend, want in Romeinen 1:20 (NW) lezen wij: „Zijn onzichtbare hoedanigheden worden van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn, ja, zijn eeuwige kracht en Godheid.” Jehovah vond echter dat hij hierdoor niet voldoende werd geopenbaard. Zoals wij in streken waar de mens door natuurwonderen wordt omringd — bijvoorbeeld in de oerwouden van Afrika en Zuid-Amerika of in de bergachtige gebieden van Azië — kunnen zien, wordt de aanbidding van valse goden nog steeds algemeen beoefend.
13. Wat is voor het begrijpen van Jehovah’s voornemens veel belangrijker?
13 Alhoewel het ’boek van de goddelijke schepping’ dus een hulp vormt bij het begrijpen van Jehovah, zijn de bovennatuurlijke openbaringen die Jehovah door bemiddeling van zijn „enigverwekte Zoon”, de Logos, en door bemiddeling van de engelen — allemaal via zijn heilige geest — aan ons doorgeeft, veel belangrijker. Dit vormt de manier waarop Jehovah de waarheid op progressieve wijze openbaart. Degenen die deze waarheden ontvangen, allemaal mensen die getrouw aan Jehovah’s vereisten voldoen, geven deze waarheden vervolgens aan andere mensen door. Sommigen van deze menselijke werktuigen hebben het voorrecht genoten hun geïnspireerde uitingen in de bijbel op te tekenen. Of deze van Jehovah afkomstige mededelingen echter zijn opgetekend of niet, ze zijn op bovennatuurlijke wijze in de vorm van visioenen, dromen, woord-voor-woordinspiratie of de ordening van iemands gedachten tot de mensen gekomen. Tot degenen met wie Jehovah zich in verbinding heeft gesteld om de kennis omtrent zijn voornemens te verruimen, behoorden Adam (Gen. 2:16), Henoch (Gen. 5:24; Jud. 14, 15, NW), Noach (Gen. 6:9, 13), Abraham (Gen. 12:1-3), Mozes (Ex. 31:18; 34:28) en de verschillende profeten (Amos 3:7).
14, 15. (a) Welke nieuwe regelingen werden er in de eerste eeuw getroffen ten einde waarheden te verbreiden? (b) Noem eens enkele van deze nieuwe waarheden.
14 Met de komst van de Messias in 29 n. Chr. werden vele nieuwe waarheden, vooral met betrekking tot het Koninkrijk, aan de mensheid geopenbaard. Jehovah sprak nu door bemiddeling van zijn Zoon op aarde, de toekomstige, reeds benoemde Koning, tot de mens. „God, die lang geleden bij vele gelegenheden en op vele wijzen tot onze voorvaders heeft gesproken door bemiddeling van de profeten, heeft op het einde van deze dagen tot ons gesproken door bemiddeling van een Zoon, die hij tot erfgenaam van alle dingen heeft aangesteld en door wie hij de samenstelsels van dingen heeft gemaakt” (Hebr. 1:1, 2, NW). Met Pinksteren werd de heilige geest op de nieuwe christelijke gemeente uitgestort. Deze gemeente vormde nu het instrument op aarde dat werd gebruikt om de progressieve waarheden omtrent Jehovah’s voornemens aan het menselijke geslacht door te geven. Paulus gaf te kennen dat dit het geval was toen hij schreef: „Nu spreken wij wijsheid onder hen die rijp zijn, maar niet de wijsheid van dit samenstel van dingen, noch die van de regeerders van dit samenstel van dingen, die teniet zullen gaan. Maar wij spreken Gods wijsheid in een heilig geheim, de verborgen wijsheid, die God vóór de samenstelsels van dingen heeft voorbestemd tot onze heerlijkheid. Deze wijsheid is geen van de regeerders van dit samenstel van dingen te weten gekomen, want indien zij haar hadden gekend, zouden zij de glorierijke Heer niet aan een paal hebben gehangen. Maar zoals er staat geschreven: ’Geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, noch is het in het hart van een mens opgekomen al wat God heeft bereid voor degenen die hem liefhebben.’ Want aan ons heeft God het geopenbaard door middel van zijn geest, want de geest onderzoekt alle dingen, zelfs de diepe dingen Gods.” — 1 Kor. 2:6-10, NW.
15 Jehovah heeft vele nieuwe waarheden aan de eerste-eeuwse christelijke gemeente geopenbaard. Met Pinksteren legde Petrus bijvoorbeeld uit hoe Joël 2:28 en 29 in vervulling ging (Hand. 2:14-21, NW). Later onthulde hij dat redding alleen door middel van de naam van Jezus mogelijk was (Hand. 3:13–4:12, NW). Slechts enkele dagen daarna gaven Petrus en Johannes aan de broeders de openbaring door dat christenen God meer dan mensen dienen te gehoorzamen en dat zij heilige geest zouden ontvangen wanneer zij dit zouden doen (Hand. 5:29-32, NW). Enige tijd later onthulde Stéfanus onder inspiratie dat hij Jezus aan Gods rechterhand zag staan, waardoor werd bewezen dat Jezus inderdaad naar de hemel was teruggekeerd. — Hand. 7:56, NW.
16, 17. Op welke wijze vergewisten de christenen zich van de nieuwe waarheid met betrekking tot de besnijdenis?
16 Zelfs na Jehovah’s openbaring aan Petrus over de roeping van de heidenen in de christelijke gemeente werden er nog meer onthullingen gedaan waardoor de status van de heidenen werd opgehelderd. In 49 n. Chr. werd op een vergadering in Jeruzalem de aangelegenheid van de besnijdenis voor bekeerlingen uit de heidenen besproken. De beslissing in deze kwestie werd door Jehovah geleid en werd met reeds eerder geopenbaarde waarheden in verband gebracht. Hier kunnen wij zien hoe Jehovah te werk is gegaan om de discipelen stap voor stap te doen inzien wat zij moesten doen wanneer er bekeerlingen uit de heidenen tot de gemeente zouden toetreden. Petrus verhaalde bij die gelegenheid wat jaren voordien (36 n. Chr.) was gebeurd toen hij de waarheid aan de heiden Cornelius bekendmaakte. Hij zei: „Broeders, gij weet zeer goed dat God van de eerste dagen af mij onder u heeft uitgekozen, opdat door mijn mond mensen uit de natiën het woord van het goede nieuws zouden horen en geloven; en God, die het hart kent, heeft getuigenis afgelegd door hun de heilige geest te geven, evenals hij die ook aan ons heeft gegeven. En hij heeft volstrekt geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, maar hun hart door geloof gezuiverd” (Hand. 15:7-9, NW). Jakobus, die de vergadering presideerde, vatte de beslissing van de vergadering vervolgens samen door te zeggen: „Broeders, hoort mij. Simeon heeft nauwgezet verteld hoe God voor de eerste maal zijn aandacht op de natiën heeft gericht om uit hen een volk voor zijn naam te nemen. En hiermee stemmen de woorden van de Profeten overeen, zoals er geschreven staat.” — Hand. 15:13-15, NW.
17 Het was niet zo dat de apostelen en oudere mannen louter bij stemming besloten wat er moest gebeuren. Zij kwamen tot deze beslissing door te onderzoeken hoe Jehovah met hen had gehandeld en ook door het getuigenis van de Schrift aan een onderzoek te onderwerpen. Op grond van Petrus’ ervaring toen hij er getuige van was dat Jehovah’s geest op Cornelius en de zijnen werd uitgestort, zelfs nog voordat zij werden gedoopt, en op grond van de ervaringen die Barnabas en Paulus onder de heidenen hadden opgedaan en het getuigenis van de Schrift, werd het hun dus duidelijk dat Jehovah hun de nieuwe waarheid openbaarde dat de heidenen niet besneden behoefden te worden. Deze beslissing werd eenstemmig aanvaard en aan de gemeenten doorgegeven.
18. Wat schreef Paulus nog meer met betrekking tot de heidenen?
18 In de jaren 56-61 n. Chr. schreef de apostel Paulus vervolgens nog meer over de aangelegenheid dat de heidenen niet onder de wet van Mozes stonden. Hij toonde aan de hand van de Schrift aan dat God het wetsverbond aan Jezus’ martelpaal had genageld (Rom. 6:14; 15:7-13; Kol. 2:13, 14, NW). Dergelijke openbaringen hielpen degenen die vroeger de joodse religie hadden aangehangen, inzien dat Jehovah hun nu meedeelde dat de heidenen voortaan ook geroepen konden worden om deel uit te maken van de bruid van Christus, zonder zich hiervoor aan vroegere joodse regelingen te moeten onderwerpen. In het jaar 60 of 61 n. Chr. schreef Paulus zijn brief aan de Efeziërs, waarin hij zei: „In andere geslachten werd dit geheim niet aan de zonen der mensen bekendgemaakt zoals het nu door geest aan zijn heilige apostelen en profeten is geopenbaard, namelijk dat mensen uit de natiën medeërfgenamen en medeleden van het lichaam zouden zijn en met ons deelgenoten van de belofte zouden zijn in eendracht met Christus Jezus, door middel van het goede nieuws” (Ef. 3:5, 6, NW). Zo kwam er in de loop der jaren geleidelijk aan een verandering in de houding die vroegere joden tegenover deze gelovigen uit de heidenen aannamen. Wat een schok zou dit allemaal hebben betekend wanneer het op de allereerste dag dat Jezus met zijn bediening begon, was geopenbaard!
19. Op welke wijze werd Johannes in Jehovah’s progressieve openbaringsproces gebruikt?
19 Later, in 96 n. Chr., werd de apostel Johannes op een wonderbaarlijke manier gebruikt om de vroege christenen in te lichten omtrent de openbaring van gebeurtenissen die binnenkort zouden plaatsvinden. Terwijl hij onder inspiratie schreef, onthulde hij vele nieuwe dingen, zoals het aantal waaruit de Koninkrijksklasse zou bestaan, het aantal wereldmachten dat nog zou komen, de tijdsduur van Satans verblijf in de afgrond en andere uiterst belangrijke waarheden. Op progressieve wijze openbaarde Jehovah verbazingwekkende nieuwe waarheden aan met schapen te vergelijken personen. Dit gebeurde geheel en al in overeenstemming met wat Jezus reeds eerder had gezegd: „Ik loof u in het openbaar, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat gij deze dingen voor de wijzen en intellectuelen hebt verborgen en ze aan kleine kinderen hebt geopenbaard.” — Matth. 11:25, NW.
DE OPRICHTING VAN HET KONINKRIJK
20. Wat kon met betrekking tot geopenbaarde waarheden bij de oprichting van het Koninkrijk worden verwacht?
20 Bijbelse profetieën, zoals die in Matthéüs hoofdstuk 24, Markus hoofdstuk 13 en Lukas hoofdstuk 21, wijzen zeer beslist op het feit dat Gods koninkrijk onder het bestuur van Christus in het jaar 1914 in de hemelen is opgericht. Moeten wij, met het oog op het feit dat Jehovah in het verleden vele waarheden heeft geopenbaard ten einde de mensen te helpen zijn voornemen door middel van dit koninkrijk beter te begrijpen, verwachten dat er minder waarheden geopenbaard zullen worden nu dat koninkrijk volledig is opgericht en zijn Koning-Zoon Jezus Christus is geïnstalleerd? Beslist niet! De oprichting van het Koninkrijk vormde het signaal om enorm veel meer geopenbaarde waarheden aan Jehovah’s volk op aarde door te geven. Met dat de Koning op de troon werd geplaatst, werd er een voortdurende stroom van instructies aan gehoorzame onderdanen van dat koninkrijk doorgegeven ten einde hun een beter inzicht te geven in leerstellige aangelegenheden en procedurekwesties. Zij konden van een voortdurende toevloed van op progressieve wijze ontzegelde waarheden verzekerd zijn. Dit wordt in Openbaring 5:1 tot en met 8:1 afgebeeld.
21. Wat had Jesaja hierover geprofeteerd?
21 Eeuwen voordien had Jesaja deze stroom van waarheid voorzegd: „Vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar den berg des HEREN, naar het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem. En Hij zal richten tussen volk en volk en recht spreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen den oorlog niet meer leren. Huis van Jakob, komt, laten wij wandelen in het licht des HEREN.” — Jes. 2:3-5.
22. Door middel van welk aardse instrument geeft Jehovah in deze laatste dagen geopenbaarde waarheden door?
22 Evenals Jehovah zijn waarheden via de eerste-eeuwse christelijke gemeente openbaarde, doet hij dit thans via de hedendaagse christelijke gemeente. Door middel van dit instrument laat hij op geïntensifieerde en ongeëvenaarde schaal profeteringswerk geschieden. Al deze activiteit geschiedt niet toevalligerwijze. Jehovah is degene die achter dit alles staat. De overvloed van geestelijk voedsel en de verbazingwekkende details van Jehovah’s voornemen die aan Jehovah’s gezalfde getuigen zijn geopenbaard, vormen er een duidelijk bewijs van dat zij degenen zijn die door Jezus werden genoemd toen hij voorzei dat een „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse gebruikt zou worden om Gods progressieve openbaringen in deze laatste dagen aan de mensen door te geven. Jezus zei over deze klasse: „Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.” — Matth. 24:47, NW.
23. Welk bewijs hebben wij dat dit zo is?
23 Jehovah’s heilige geest is thans op machtige wijze werkzaam! Hoe dankbaar dienen wij te zijn dat Jehovah heeft voorzien in deze slaafklasse, het tegenwoordige geestelijke overblijfsel dat getrouw de geopenbaarde waarheden van Jehovah doorgeeft! Nu christenen door deze rijke waarheden op hun pad worden bijgelicht, behoeven zij in deze duistere, op een rimboe gelijkende wereld niet rond te tasten zoals de vele mensen in zowel de christenheid als het heidendom. Jehovah’s getrouwe getuigen zijn integendeel op progressieve wijze geholpen een begrip te verkrijgen van Jehovah’s voornemens, die thans duidelijker zijn dan ooit tevoren. Aangezien hun organisatie overeenkomstig het voorbeeld van de christelijke gemeente uit de eerste eeuw is ingericht, geniet ze Jehovah’s zegen. Hij heeft ervoor gezorgd dat hun werk dat erin bestaat „dit goede nieuws van het koninkrijk” te prediken, voorspoedig verloopt, zodat zij thans reeds in 194 landen werkzaam zijn. Ieder jaar brengen zij tienduizenden nieuwe bedienaren van het evangelie in de organisatie bijeen, hetgeen duidelijk een uitvloeisel is van het feit dat Jehovah’s geest door bemiddeling van zijn onzichtbare Koning-Zoon en zijn engelen, die hem vertegenwoordigen, en vervolgens door middel van de getrouwe slaafklasse die hij thans op aarde heeft, werkzaam is. — Matth. 24:14, NW.
[Illustratie op blz. 521]
„De dingen die God heeft gereinigd, moet gij niet langer verontreinigd noemen.”