Wie bezit het recht op wereldregering?
1. Met betrekking tot welke aangelegenheid staat de wereld thans voor beslissende gebeurtenissen, en waarom?
IN ELKE natie op aarde beseft men thans dat de mensheid met betrekking tot de wereldheerschappij voor beslissende gebeurtenissen staat. Er zijn vele ideologieën. Eén ideologie onderwerpt alles en iedereen aan de Staat. Krachtens een andere bezit het individu een stem in de regering, zodat iedereen in de soevereiniteit deelt. De ene ideologie schakelt religie geheel en al uit, stelt hiervoor iets in de plaats dat op een andere religie neerkomt, het atheïsme, en doet moeite iedereen tot de doelstellingen hiervan te bekeren. Een andere ideologie houdt in dat religie — onverschillig welke religie u kiest — noodzakelijk is voor de voortzetting van een bevredigende regering.
2. Welke vragen zouden er in dit verband terecht gesteld kunnen worden?
2 Bezit een van deze regeringsvormen het recht deze aarde te regeren? Zo ja, is het een juiste regering, machtig genoeg om dit bestuur op zich te nemen en het tot welzijn van de mensen uit te oefenen? Speelt religie bij deze regering een rol? En is uw keuze inzake regering of religie van enige invloed op de regeringsvorm die deze aarde zal krijgen, of, liever gezegd, wordt erdoor bepaald of het u al dan niet toegestaan zal zijn onder die regering te leven?
3. Op welke wijze heeft de Schepper het voor ons mogelijk gemaakt betrouwbare antwoorden op deze vragen te verkrijgen?
3 Lang geleden wist de Schepper van hemel en aarde reeds van het huidige dilemma af en deed hij voorzeggingen dienaangaande, en met begrip en empathie stelde hij de rechtvaardige maatstaven voor die regering vast, terwijl hij tevens vermeldde wie zal regeren. En dat niet alleen, hij gebruikte bovendien een natie om een volledig patroon van zijn regering voor de aarde in beeld te brengen. Daardoor toonde hij welk verband er zou bestaan tussen onze keuze inzake regering en religie, en onze vooruitzichten om onder de door hem in het leven geroepen regering te leven.
4. In welke bijbelse profetie treffen wij de sleutel voor een juist begrip van dit onderwerp aan?
4 De sleutel voor een juist begrip van dit onderwerp is te vinden in de profetie die in Genesis, hoofdstuk 49, vers tien (NW), staat opgetekend: „De scepter zal van Juda niet wijken, noch de gebiedersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt; en aan hem zal de gehoorzaamheid der volken behoren.” Naar men meent, betekent Silo: „Degene van wie het is.” Willen wij te weten komen wie hij is en wat de regering onder zijn scepter voor ons betekent, dan moeten wij teruggaan tot het volk dat deze profetische verklaring te horen kreeg en zien hoe God met dit volk handelde ten einde een voorbeeld van deze komende Silo en zijn regering te verschaffen.
GOD DE ONZICHTBARE SOEVEREIN
5. (a) Wanneer wij onze aandacht op deze mensen richten, van welke taak kunnen zij zich dan elk ogenblik gaan kwijten? (b) In welke tijd van het jaar bereiden zij zich erop voor de Jordaan over te steken, en op welke wijze gaat de doortocht in zijn werk?
5 Het juiste ogenblik om onze aandacht op deze mensen te richten, is aangebroken wanneer zij op het punt staan zich van de taak te kwijten een land te bezetten en te regeren. Het is voorjaar, de ongunstigste tijd om de Jordaan over te steken, want het is hoogwater wanneer de Israëlieten en een groot gemengd gezelschap van volgelingen de rivier naderen om het aan de overkant gelegen Kanaän binnen te trekken. Voor de Soeverein van het universum is dit echter geen probleem. Zodra de voeten van de priesters die de gouden ark van het verbond dragen, het water raken, trekt dit zich op wonderbaarlijke wijze terug, en na korte tijd is het in de Dode Zee weggevloeid, zodat de rivierbedding droog komt te liggen. Terwijl de priesters middenin de rivierbedding stilstaan, trekken de miljoenen mensen met hun vee naar de overkant, het land Kanaän binnen. Dan volgt de ark Gods, waarna het hoge water weer komt opzetten en de rivier buiten haar oevers treedt.
6. Voor welk feest beginnen de Israëlieten onmiddellijk voorbereidingen te treffen, en wat dient er in dit verband te worden gedaan?
6 De heidense inwoners van Kanaän slaan dit alles gade en de schrik slaat hen om het hart! Onder Gods volmaakte leiderschap en overeenkomstig zijn tijdschema trekken de Israëlieten op de tiende dag van de maand Nisan, precies op de dag waarop zij het paschalam hun woning moesten binnenbrengen, de Jordaan over. Maar voordat het paschamaal gevierd kan worden, moet er een algemene besnijdenis van de mannen plaatsvinden. Jozua, Kaleb en de priesters en levieten waren al besneden, doch de anderen, die gedurende de veertigjarige tocht door de wildernis geboren waren, niet. Tegen 14 Nisan zijn allen volledig hersteld en vieren zij in Gilgal, niet ver van de ommuurde stad Jericho, op het juiste tijdstip het Pascha. — Joz. 5:1-10.
7. (a) Welke voorziening, die veertig jaar heeft geduurd, houdt nu op, en waarom? (b) Wat moet in dit jaar beginnen, en waarom is dit belangrijk? (c) Hoeveel jubel- en sabbatjaren moeten zij gedurende de jaren die tot 607 v. Chr. volgen, vieren?
7 De Israëlieten bevinden zich nu in het land „overvloeiende van melk en honig”. Precies op tijd staakt God derhalve de toevoer van het manna, waarmee zij zich veertig jaren hebben gevoed (Joz. 5:11, 12). Met dit jaar begint de telling voor het vieren van de sabbatjaren en de vrijheid-brengende jubeljaren. Door het getrouw in acht nemen van deze jaren wordt bepaald of zij al dan niet in het hun door God gegeven land zullen kunnen blijven wonen. Vanaf dit jaar, 1473 v. Chr., tot het eind van de regering van hun laatste menselijke koning, Zedekia (607 v. Chr.), zullen zij krachtens Gods wet 17 jubeljaren en 121 tussentijdse sabbatjaren moeten vieren.
8. Waarom was er van de zijde van de Israëlieten een werkelijk geloof in Jehovah voor nodig om de eerste vastgestelde sabbat van een jaar te houden?
8 Onder Jozua als de door God aangestelde rechter, zijn de Israëlieten er de volgende zes jaren druk mee bezig de natiën in het land aan zich te onderwerpen en het grondgebied onder de twaalf stammen te verdelen. Hun geloof wordt nu zwaar op de proef gesteld, want het jaar daarop moet het land zijn eerste jaar van sabbatsrust genieten. Onder goddelijke zegen blijven de gehoorzame Israëlieten tot de oogst van het land in het achtste jaar in leven. — Lev. 25:18-22; Joz. 14:1 tot en met 17:18.
9. Wie oefent in die tijd het bestuur uit over Jeruzalem?
9 Nu, meer dan 300 jaar sinds Abrahams tijd, bevindt koning Melchizédek zich niet langer in Salem (thans Jeruzalem), en is de stad bezet door heidense Jebusieten, neven van Nimrod. Jeruzalem ligt in het gebied van de stam Benjamin bij de grens van Juda’s grondgebied, maar het is zulk een sterke stad, dat de Jebusieten erin slagen ze gedurende de gehele periode dat er rechters in Israël zijn, in bezit te houden. — Richt. 1:21.
10. Waarom zijn de steden Silo en Sichem in deze periode belangrijk?
10 De Israëlieten plaatsen de Tabernakel in Silo, ongeveer tweeëndertig kilometer ten noorden van Jeruzalem en zestien kilometer ten zuiden van de levietenstad Sichem. De twaalf stammen trekken op naar Silo om daar offers te brengen en het Pascha en het feest der weken of „Pinksteren” te vieren. Sichem is ook een „toevluchtsstad”, waar de onopzettelijke doodslager kan heenvluchten voor bescherming tegen de bloedwreker. — Joz. 20:7; 21:20, 21, NW.
ER MOET EEN KEUZE WORDEN GEDAAN
11. Voor welke keuze met betrekking tot de aanbidding stelt Jozua de Israëlieten te Sichem, en wat vormde hiervan de historische achtergrond?
11 Te Sichem houdt Jozua tegen het eind van zijn leven een afscheidstoespraak tot de natie, waarin hij hun krachtig voor de keuze stelt óf de goden van Babylon, óf de enige levende en ware God, Jehovah, te dienen. Hij zegt:
„Dit heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd: ’Aan de overzijde van de Rivier [de Eufraat] hebben lang geleden uw voorvaders gewoond, Terah, de vader van Abraham en de vader van Nahor, en zij plachten andere goden te dienen. Mettertijd nam ik uw voorvader Abraham van de overzijde van de Rivier . . . en maakte zijn zaad talrijk. . . . Jakob en zijn zonen trokken af naar Egypte. Naderhand . . . sloeg [ik] Egypte . . . en daarna leidde ik u uit. . . .’
Nu dan, vreest Jehovah en dient hem in onberispelijkheid en in waarheid, en verwijdert de goden die uw voorvaders aan de overzijde van de Rivier [de Eufraat] en in Egypte hebben gediend, en dient Jehovah. Mocht het nu slecht zijn in uw ogen Jehovah te dienen, kiest dan heden zelf wie gij zult dienen, hetzij de goden welke uw voorvaders, die aan de overzijde van de Rivier waren, hebben gediend, of de goden van de Amorieten, in wier land gij woont. Maar aangaande mij en mijn huisgezin wij zullen Jehovah dienen.” — Joz. 24:1-15, NW.
12. Welke keuze moeten zij doen om zich in de heerschappij van de komende Silo te kunnen verheugen?
12 In afwachting van de komst van Silo, „degene van wie het is”, moeten zij dus de ware religie kiezen om zich in zijn heerschappij te kunnen verheugen wanneer hij werkelijk komt. Wanneer Jozua het volk voor deze keus tussen de goden van Babylon en Jehovah stelt, regeert in het oude Babylon, ver in het oosten, het derde koningshuis. De mensen in de wereld beseffen thans niet half dat zij in deze laatste dagen van Babylon de Grote, waarvan de val in de heilige bijbelse profetieën is voorzegd, voor dezelfde keus staan.
13. Welke keuze doen de Israëlieten nu, en welke uitwerking heeft dit?
13 De Israëlieten stellen nu het voorbeeld met betrekking tot de juiste keus die wij thans moeten doen, want zij antwoorden: „Wat ons aangaat, ook wij zullen Jehovah dienen, want hij is onze God” (Joz. 24:16-22, NW). Blijkt deze juiste keus met betrekking tot de aanbidding een goede uitwerking op hen te hebben, zodat zij onder de heerschappij van Jehovah, hun Koning, blijven dienen? Het verslag luidt verder: „En het volk bleef Jehovah dienen gedurende al de dagen van Jozua en gedurende al de dagen van de oudere mannen wier dagen zich uitstrekten tot na Jozua en die heel het grote werk van Jehovah, dat hij voor Israël had gedaan, hadden gezien.” — Richt. 2:7, NW.
14. Welke positie neemt Jehovah gedurende de periode dat de rechters regeren, met betrekking tot Israël in, en op welke wijze verwerpen de Israëlieten deze regeling ten slotte?
14 Vanaf de tijd van rechter Jozua en gedurende geheel de periode van 356 jaar dat de door God aangestelde rechters rechtspreken en Israël van zijn vijanden bevrijden, regeert Jehovah als de werkelijke Koning, de hemelse Koning van Israël. In de dagen van Samuël, de laatste rechter en tevens een profeet, worden Jehovah’s woorden bewaarheid: De Israëlieten vragen om een zichtbare, menselijke koning. Jehovah troost de gekrenkte Samuël met de volgende woorden: „Luister naar het volk, . . . want niet ú hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn.”
15. (a) Duidt dit verzoek om een koning op een nieuwe neiging van de zijde van het volk? (b) Wie volgen zij na, door per se een menselijke koning te willen hebben?
15 God toont dat zij de ware aanbidding moeten beoefenen wil hij koning over hen zijn, door tot Samuël te zeggen: „Juist zoals zij gedaan hebben van den dag af, toen Ik hen uit Egypte leidde, tot op den huidigen dag, dat zij Mij hebben verlaten en andere goden gediend, zó doen zij nu ook tegen u.” Samuël zegt dan waarschuwend wat het voor hen zal betekenen God niet meer exclusief als Koning te hebben, maar de Israëlieten zeggen: „Neen, toch moet er een koning over ons zijn; dan zullen ook wij zijn als alle andere volken [met inbegrip van Babylonië].” — 1 Sam. 8:1-20.
EEN BEPROEVING MET BETREKKING TOT MENSELIJK KONINGSCHAP
16. Uit welke stam kiest Jehovah de eerste menselijke koning van Israël, en wordt hierdoor stilzwijgend te kennen gegeven dat deze stam het voorrecht geniet de Messias te verschaffen?
16 De stam Juda had de leiding genomen bij het onderwerpen van de bewoners van het Beloofde Land (Richt. 1:1-4). Jehovah kiest echter Saul, van de stam Benjamin, uit als Israëls eerste menselijke koning. Hiermee stelt God de stam Benjamin niet in de gelegenheid de Messias of Christus voort te brengen, de Gezalfde Koning die het in de hof van Eden beloofde Zaad van Gods „vrouw” zal zijn. Hij, Silo, zou via de stam Juda komen. Koning Saul wordt thans echter aan een beproeving onderworpen waardoor uitgemaakt zal worden of het koningschap in zijn geslacht zou mogen blijven. — 1 Sam. 9:1 tot en met 11:15; Gen. 49:27.
17. Aan welke ernstige zonde maakt Saul zich in het begin van zijn regering schuldig, als gevolg waarvan Jehovah welk besluit uitvaardigt met betrekking tot het koningschap?
17 Na slechts twee jaar geregeerd te hebben, blijft Saul in gebreke de beproeving te doorstaan doordat hij zich het recht toeëigent als een priester offers te brengen en als zodanig als een koning-priester gelijk Melchizédek optreedt. God zegt hem daarom: „Maar nu zal uw koningschap geen stand houden. Jahweh zal Zich iemand naar zijn hart zoeken en hem tot vorst over zijn volk aanstellen, omdat ge niet onderhouden hebt, wat Jahweh u had bevolen” (1 Sam. 13:1-14, PC). Acht jaar later, in 1107 v. Chr., wordt deze man in het Judese Bethlehem geboren.
18. Op welke wijze geeft Saul verder blijk van zijn ongeschiktheid als koning, en welke stappen doet Jehovah derhalve?
18 Saul vervalt van kwaad tot erger en begaat ten slotte een daad van weerspannigheid die even erg is als de „zonde van waarzeggerij”, welke in het oude Babylon werd beoefend. Daarop verklaart Jehovah dat het koningschap definitief van hem en zijn familie is afgescheurd (1 Sam. 15:1-29). In het geheim stuurt Jehovah Samuël naar Bethlehem om de jonge herder David van de stam Juda als de toekomstige koning over Israël te zalven. Later doodt David met door God geschonken moed de Filistijnse reus Goliath en wordt hij door Saul in diens leger opgenomen, waar hij tot legeroverste wordt aangesteld. — 1 Sam. 16:1-23; 17:20 tot en met 18:5.
19. (a) Wat is Sauls houding jegens de ’man naar Gods hart’? (b) In welk opzicht legt David een juiste geestesgesteldheid aan de dag, en welke belangrijke opleiding ontvangt hij?
19 Langzamerhand wordt Saul, door de successen die David behaalt, afgunstig en gaat hij in David de mogelijke man „naar [Jehovah’s] hart”, aan wie het koninkrijk zal gaan toebehoren, zien (1 Sam. 18:6-9). Hij bedreigt zelfs Davids leven, maakt hem tot een vogelvrij verklaarde en jaagt hem na als een wild dier. David en zijn groepje slaan de „gezalfde van Jehovah” echter nooit terug. Al deze tijd beschermt Jehovah David en leidt hem, zoals in Genesis 49:9 was voorzegd, als een leeuwenwelp voor het koningschap op. Hij zou een profetisch beeld vormen van de beloofde Silo.
DE KEUZE VAN BABYLONISCHE RELIGIE BRENGT DE ONDERGANG
20. (a) Waartoe wendt Saul zich nu, en waarom? Welke functies had de toverij onder de Babyloniërs? (b) Met wie staat de tovenares van Endor in werkelijkheid in contact, en waaruit blijkt dat de boodschap niet van Jehovah is? (c) Hoe komt Saul aan zijn einde?
20 In het veertigste jaar van zijn regering breekt het ogenblik aan waarop koning Saul bij de berg Gilboa voor een strijd met de Filistijnen komt te staan. Wanneer hij beseft dat Jehovah God hem heeft verlaten, wendt hij zich tot de toverija, die hij in het begin van zijn bestuur uit zijn koninkrijk had gebannen. ’s Nachts bezoekt hij te Endor een tovenares die in leven was gebleven en tracht hij door bemiddeling van haar met de dode Samuël in contact te treden ten einde van hem inlichtingen te ontvangen. Aldus neemt Saul zijn toevlucht tot demonisme. Een demon neemt voor de tovenares van Endor, voor haar geestesoog, de gedaante van Samuël aan, en brengt door bemiddeling van haar aan koning Saul een ondergangstijding over. Niet „morgen”, zoals de demon ten onrechte verklaart, maar enige dagen later vallen koning Saul en drie van zijn zoons, dus niet allemaal, in de strijd bij de berg Gilboa. Door een Filistijnse pijl gewond, verhaast koning Saul zijn eigen dood door zich op zijn koninklijke zwaard te laten vallen. — 1 Sam. 28:4-25; 31:1-13, NW.
21. Op welke wijze gaan de ’scepter en de gebiedersstaf’ uiteindelijk Juda toebehoren?
21 Dan komen de mannen van Juda David in 1077 v. Chr. in de priesterstad Hebron tot koning over het huis van Juda zalven (Joz. 21:9-12; 2 Sam. 1:1 tot en met 2:4). Na enige tijd komen de andere stammen naar koning David in Hebron. David gaat voor het aangezicht van Jehovah een verbond met hen aan, waarna zij hem tot koning over Israël zalven. „Dertig jaar was David oud, toen hij koning werd; veertig jaar heeft hij geregeerd. In Hebron heeft hij zeven jaar en zes maanden geregeerd over Juda, en in [het Benjaminitische] Jeruzalem drie en dertig jaar over geheel Israël en Juda.” Op dat ogenblik (1070 v. Chr.) was Jeruzalem nog steeds een bolwerk van de Jebusieten. — 2 Sam. 5:1-5.
„DEGENE VAN WIE HET IS”
22. Hoe lang zou de ’scepter en gebiedersstaf’ volgens de voorzegging in de stam Juda blijven?
22 Bij deze derde zalving van David komen de scepter en de gebiedersstaf aan de stam Juda, om in die stam te blijven, in vervulling van de profetie van de patriarch Jakob: „De scepter zal van Juda niet wijken, noch de gebiedersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt; en aan hem zal de gehoorzaamheid der volken behoren.” — Gen. 49:10, NW.
23. Op welke wijze toonde de apostel Paulus aan dat dit waar bleek te zijn?
23 De apostel Paulus toonde aan hoe deze profetie waar bleek te zijn, toen hij zei:
„Na deze dingen gaf hij hun rechters tot op de profeet Samuël. Maar van toen af eisten zij een koning, en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin, veertig jaar lang. En nadat hij hem had afgezet, verwekte hij David als koning voor hen, . . . Uit het nageslacht van deze man heeft God, overeenkomstig zijn belofte, voor Israël een redder voortgebracht, Jezus.” — Hand. 13:16-23, NW.
24. (a) Wie was de „scheut” van Jesaja 11:1, en wat was over hem voorzegd? (b) In welke drie opzichten blijkt Jezus de „wortel van Jesse” te zijn?
24 Koning David was de zoon van Isaï of Jesse, en de profetie in Jesaja 11:1, 2, 10 (PC) ging in Jezus, als de nakomeling van David, in vervulling: „Dan zal een twijg aan de stronk van Jesse ontspruiten, een scheut uit zijn wortel ontkiemen. De geest van Jahweh zal op Hem rusten . . . Op die dag zal de wortel van Jesse, als een banier voor de naties verheven, door de volkeren worden gezocht, en zijn rustplaats zal glorievol zijn.” Deze Jezus, de nakomeling van Jesse door bemiddeling van David, werd tevens de „wortel van Jesse”, en wel in drie opzichten: 1. Jezus Christus heeft de geslachtslijn van Jesse in stand gehouden door Jesses blijvende erfgenaam te worden. 2. Hij wordt Heer van David en derhalve ook van Davids vader Jesse, zoals de apostel Petrus in 33 n. Chr. op de dag van het pinksterfeest te Jeruzalem als volgt uiteenzette:
„David immers is niet naar de hemelen opgestegen, maar hij zegt zelf: ’Jehovah heeft tot mijn Heer gezegd: „Zit aan mijn rechterhand totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.”’ Dat daarom het gehele huis Israëls met volle zekerheid wete, dat God deze Jezus, die gij aan een paal hebt gehangen, zowel tot Heer [voor koning David] als tot Christus heeft gemaakt.” — Hand. 2:14, 34-36; Ps. 110:1; Matth. 22:41-45, NW.
3. Christus is thans een Redder, en gedurende zijn 1000-jarige regering over de mensheid zal hij zowel Jesse als zijn zoon David uit de doden opwekken. — Jes. 9:5 6; Joh. 5:26-29, NW.
25. (a) Wie is door de Schepper benoemd als „Degene van wie het is”, en waarvan kunnen wij met betrekking tot zijn daden verzekerd zijn? (b) Welke keus dienen wij derhalve wijselijk te doen?
25 Er kan geen enkele twijfel over bestaan: De Schepper en Soeverein van het universum heeft deze Jezus Christus tot „Degene van wie het is” gemaakt. Hij heeft dit niet alleen getoond door de manier waarop hij met de natie Israël heeft gehandeld en door de verbonden die hij met hen heeft gesloten, maar bovendien heeft hij „Degene van wie het is” op de proef gesteld en bewezen dat hij een volmaakte Persoon is, die tegenover Jehovah een onverbrekelijke rechtschapenheid aan de dag legt, iemand die al Zijn oordelen in volmaakte eerlijkheid en gerechtigheid ten uitvoer zal brengen en daarbij Gods juiste beginselen en wetten over de gehele aarde in werking zal doen treden. Hij is voor altijd een koning-priester gelijk Melchizédek en is daarom zowel Gods voornaamste regeringsfunctionaris als Hogepriester van de ware aanbidding van God. Iedereen moet ten aanzien van aanbidding en regering een keuze doen. Hoewel wij Silo’s regering niet op aarde in werking kunnen laten treden, is onze keus wel in belangrijke mate van invloed op ons leven en onze vooruitzichten op leven onder de vreedzame regering van de grote Silo, „Degene van wie het is”. Wanneer in latere uitgaven van De Wachttoren aandacht aan deze kwestie zal worden geschonken, zal dit verder aanschouwelijk worden bewezen.
[Voetnoten]
a Betreffende toverij in het oude Babylon kunnen wij het volgende lezen: „Een andere klasse van schepselen werd door de Babyloniërs zeer gevreesd, namelijk die der tovenaars en tovenaressen. Dit waren gewoonlijk mannen en vrouwen die een misvorming of de een of andere lichamelijke eigenaardigheid bezaten welke hun medemensen ertoe bracht te geloven dat zij nauw met duivels in verband stonden en soms een woonplaats vormden voor de machten van het kwaad. Daar zij menselijke intelligentie bezaten, werden zij vaak als verderfelijker beschouwd dan de duivels zelf. Zij waren in het bijzonder meesters van het Boze Oog en van de Kwade Bezwering, en beoefenden al de praktijken van de priesters die duivels uitbanden, maar dan met kwade beweegredenen en de bedoeling schade te berokkenen. De priesters waren meesters van de Witte Magie, en de tovenaars en tovenaressen van de Zwarte Magie. De door een priester uitgesproken toverformule die een zieke beter maakte, bracht, wanneer ze uit de mond van de tovenares kwam, zijn dood teweeg.” — Blz. 150 van Babylonian Life and History, uitgave van 1925, door Sir E. A. Wallis Budge, K. T.