De huidige vervulling van de „penning”
1. Waarom moet er, wegens datgene wat er op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. gebeurde, een laatste vervulling van de gelijkenis van de „penning” zijn?
IETS wat overeenkomt met de ervaring van de werkers in de „wijngaard” van de oude natie Israël negentien eeuwen geleden, heeft zich in deze laatste dagen met betrekking tot dat wat de christenheid wordt genoemd, afgespeeld. De „wijngaard” in de oudheid, de natie Israël in het Mozaïsche Wetsverbond, was een voorafschaduwing; veel van haar ondervindingen waren profetische „schaduwen” van toekomstige dingen (1 Kor. 10:1-6, 11; Kol. 2:16, 17; Hebr. 10:1). Bovendien werd de profetie van Joël 2:28-32, die de apostel Petrus op de dag van het pinksterfeest aanhaalde, toen de symbolische „penning” werd betaald, destijds, negentienhonderd jaar geleden, niet geheel en al vervuld. Er moet dus een grotere en laatste vervulling van Joël 2:28-32 zijn. Dit zou betekenen dat er in deze „laatste dagen” van dit samenstel van dingen een verdere en laatste vervulling van Jezus’ gelijkenis van de „penning” moet zijn (Hand. 2:17, 18; 1 Tim. 3:1-5). Er zijn feiten waardoor dit wordt bewezen.
2, 3. (a) Wanneer begon het gebruik van de „penning” te verminderen? (b) Wat heeft de christenheid beweerd te zijn, en in welke dienst menen haar geestelijken zelf te staan, en waarom denken zij dit?
2 Zoals in de profetie van Jesaja 5:1-7 was voorzegd, verwierp Jehovah God zijn als voorafschaduwing dienende „wijngaard” van het natuurlijke, besneden Israël negentien eeuwen geleden. Hij heeft sedertdien een geestelijke „wijngaard” bebouwd waarvan Jezus Christus de Wijnstok, de centrale stam, is en zijn ware volgelingen de ranken zijn (Joh. 15:1-8). Hij heeft nu een geestelijk „Israël Gods”, niet onder het oude Wetsverbond, dat ten tijde van Jezus’ dood teniet werd gedaan, maar onder het nieuwe verbond, waarvan Jezus Christus de hemelse Middelaar is (Matth. 26:26-28; Luk. 22:19, 20; 1 Tim. 2:5, 6). Na de dood van alle apostelen van Christus tegen het einde van de eerste eeuw G.T., begon het gebruik van de symbolische „penning” die met Pinksteren was uitbetaald, te verdwijnen. In de eerste helft van de vierde eeuw G.T. werd de religieuze organisatie der christenheid gesticht. Sindsdien is ze tot wereldomvattende proporties uitgegroeid en kent nu vele religieuze groeperingen met religieuze leiders of geestelijken aan het hoofd, hetzij katholieke, orthodoxe of protestantse.
3 Deze christenheid kent een geestelijkheid en een lekendom en ze is verdeeld in religieuze sekten, net als de religieuze organisatie van Israël in de tijd van Jezus Christus en zijn apostelen. De christenheid heeft beweerd het geestelijke Israël Gods te vormen en daarom opgenomen te zijn in het nieuwe verbond met God, waarvan Jezus Christus de Middelaar is. Ze heeft eveneens beweerd de geestelijke „wijngaard” van God te zijn, met haar vele religieuze sektarische kerken als „ranken” in de Wijnstok Jezus Christus. Aldus beweert de religieuze geestelijkheid van de christenheid, die bestaat uit haar geordineerde priesters en predikers, in de „wijngaard” van de Allerhoogste God werkzaam te zijn. Zij zijn door hun respectieve religieuze groeperingen formalistisch geordineerd tot hun post als geestelijke over de religieuze kudden van het lekendom. Zij hebben hun positie en verantwoordelijkheden als geestelijke tot hun beroep gemaakt, een volle-tijdbetrekking, zodat zijzelf de mening zijn toegedaan dat zij in Gods volle-tijddienst staan. En zijn zij eenmaal geordineerd, dan bezien zij het zo dat zij voor de rest van hun leven, zelfs nadat zij zich uit het actieve werk hebben teruggetrokken, geestelijken blijven.
4. Welke plaats hebben de geestelijken der christenheid volgens hun beweringen aan zichzelf toegekend in verband met het gehuurd zijn voor werk in Gods wijngaard, en op welke plaats hebben zij de opgedragen, gedoopte christenen die niet de rang van geestelijke hebben, gesteld?
4 Volgens hun religieuze beweringen zijn de geestelijken de „eersten” geweest die voor werk in Gods „wijngaard” van het geestelijke Israël werden gehuurd, voor een volle dag. Personen die voor een deel van hun tijd werkzaamheden in religieuze kringen op zich hebben genomen, zijn als inferieur aan hen beschouwd en als mensen die minder loon verdienen. Alle opgedragen, gedoopte christenen die de prediking van Gods koninkrijk hebben opgenomen zonder op hun seminaries te zijn opgeleid en zonder door hen met een titel en een rang en een toewijzing voor hun preekstoelen geordineerd te zijn, zijn door deze eersterangs-geestelijken veracht. Het feit uit het oog verliezend dat alle individuele opgedragen, gedoopte christenen ranken in de Wijnstok Jezus Christus zijn en dat zij als geestelijke „priesters” van God vrucht moeten dragen, hebben die geordineerde geestelijken der christenheid op hen neergekeken. Zij hebben hen beschouwd als de „laatsten” om een geldige toewijzing in Gods dienst te hebben, om in Gods geestelijke „wijngaard” te werken. De preekstoelen der christenheid waren over het algemeen verboden toegang voor dergelijke opgedragen dienstknechten van God, die als niets dan ongeschoolde „leken” zonder opleiding werden beschouwd.
5. Welke christelijke groep die onlangs werd georganiseerd, behoorde tot degenen die aldus werden bezien, en wat werd hun op instigatie van de geestelijken tijdens de Eerste Wereldoorlog aangedaan?
5 Tot degenen die aldus door de geordineerde geestelijken der christenheid werden bezien, behoorde een opgedragen christelijke groep die zich afgescheiden heeft gehouden van de christenheid en die toch in deze twintigste eeuw zeer op de voorgrond is getreden. In de laatste helft van de negentiende eeuw organiseerden zij zich, een kleine groep eerst nog. In 1884 richtten zij wat nu de Watch Tower Bible & Tract Society of Pennsylvania is op als hun uitgeverij en bestuurslichaam. Zij kwamen bekend te staan als de Internationale Bijbelonderzoekers. De geestelijken der christenheid verachtten deze bijbelonderzoekers als predikers en vertolkers van Gods Woord en bestreden en belemmerden hun ijverige prediking van Gods koninkrijk. Dit duurde voort totdat zij er, tijdens de razernij van de Eerste Wereldoorlog, ten slotte in slaagden de president en de secretaris-penningmeester van het Wachttorengenootschap en een aantal van hun redactionele medewerkers in een federale gevangenis in de Verenigde Staten van Amerika te doen belanden. Bovendien werd in verschillende landen hun religieuze lectuur geheel en al of ten dele verboden.
NIET DE „PENNING”
6. Waarom schenen deze christenen die „laatsten” te zijn die werden gehuurd, en wat dachten zijzelf over het „elfde uur”?
6 Wegens hun late, onorthodoxe verschijning op het wereldtoneel van religieuze aangelegenheden, schenen deze opgedragen christelijke bijbelonderzoekers de „laatsten” te zijn die door de grote Heer des huizes, Jehovah God, waren gehuurd voor het werk in zijn geestelijke „wijngaard” van het werkelijke, ware, georganiseerde christendom. Dit was vooral zo met het oog op het feit dat de tijden der heidenen eindigden in het jaar 1914, in welk jaar de Eerste Wereldoorlog uitbrak (Luk. 21:24). In overeenstemming met hun inzicht in profetieën over het einde van dit samenstel van dingen, en met het oog op de steeds slechter wordende toestanden waarin de mensheid tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam te verkeren, scheen het deze christelijke internationale bijbelonderzoekers toe dat het laatste uur, „het elfde uur”, om in de geestelijke „wijngaard” van Jehovah God te werken, ten einde liep. Zij stelden al lang belang in Jezus’ gelijkenis van de wijngaard en de penning, want reeds in de uitgave van Zion’s Watch Tower van april 1881 was op bladzijde 7, onder de kop „1000 predikers gevraagd”, waarin werkers werden opgeroepen, verwezen naar deze gelijkenis en het „elfde uur”.
7. Welk boek publiceerde het Genootschap in juli 1917, en hoe stond dit, naar men zei, in verband met de symbolische „penning”?
7 In juli van het oorlogsjaar 1917 publiceerde de Watch Tower Bible & Tract Society dan ook (alleen in het Engels)a het boek „The Finished Mystery” (Het voltooide mysterie), welk boek het zevende en laatste was in een reeks van zeven delen van Studies in the Scriptures (Schriftstudiën). Omdat men dacht dat de hemelse verheerlijking van het getrouwe overblijfsel van de christelijke kerk nabij was, meende men dat dit hulpmiddel voor bijbelstudie The Finished Mystery, te zamen met ermee gepaard gaande dienstvoorrechten, de symbolische „penning” was, die als een beloning kwam voor de getrouwe arbeiders in de „wijngaard” voordat zij deze aarde verlieten. Op bladzijde 2 van dit boek, de versopagina, stond een vergroting van een op een penning gelijkende munt afgebeeld. De inscriptie erop luidde: „Aan de Koning der koningen en de Heer der heren is dit werk opgedragen, in het belang van Zijn gewijde heiligen die wachten op de aanneming en van ’allen die overal de Heer aanroepen’, ’het huisgezin des geloofs’ en van de zuchtende schepping, zwoegend en wachtend op de manifestatie van de zonen Gods.” In dat zelfde jaar bevatte ook de uitgave van 1 oktober 1917 van The Watch Tower op bladzijde 293 een kop die „De penning” luidde en in deze uitgave werd over het boek The Finished Mystery en de eraan verbonden „eer” gesproken als de symbolische „penning”.b
8. (a) Wat voorzagen de uitgevers echter niet toen deze betekenis aan de „penning” werd gehecht? (b) Welke gebeurtenissen volgden er in Canada en de Verenigde Staten op de publikatie van The Finished Mystery?
8 Toen die betekenis van de „penning” aan The Finished Mystery, het Zevende Deel, werd gehecht, verwachtte of voorzag echter niemand dat de Eerste Wereldoorlog in het volgende jaar (1918) zou eindigen en dat er daarna een langdurige periode van vrede zou komen met het gezalfde overblijfsel hier beneden op aarde, in plaats van boven in hemelse heerlijkheid. Er werd een organisatie van 7000 bijbelonderzoekers opgebouwd om The Finished Mystery van huis tot huis te verspreiden.c Maar tegen het voorjaar van 1918 werd dit boek zowel in de Verenigde Staten als in Canada verboden. Ja, dit boek werd door de regering van de Verenigde Staten, die toen in oorlog waren met Duitsland, gebruikt om de leidinggevenden van de Internationale Bijbelonderzoekers in Atlanta, in de Amerikaanse staat Georgia, in de federale gevangenis te zetten.
9. Wat gebeurde er na de Eerste Wereldoorlog in verband met The Finished Mystery, en wat werd met betrekking tot dit boek ten slotte duidelijk in verband met de „penning”?
9 Aldus werd het werk van deze christelijke bijbelonderzoekers ernstig gefnuikt door het optreden van regeringswege, tegenstand van de zijde der geestelijkheid, godsdienstvervolging en oorlogsontwrichting. In de lente van 1919 werden de gevangen genomen vertegenwoordigers van het Wachttorengenootschap voorgoed vrijgelaten uit de federale gevangenis, de verbindingen met de bijkantoren van het Wachttorengenootschap werden hersteld en in 1920 werd het verbod op het Zevende Deel opgeheven en mocht The Finished Mystery dus weer in de Verenigde Staten van Amerika worden verspreid. In 1927 werden The Finished Mystery en de zes andere delen van de Studies in the Scriptures echter niet langer gepubliceerd en vervangen door nieuwe, naoorlogse hulpmiddelen voor bijbelstudie. In de tijd van tien jaar werd dus duidelijk dat het Zevende Deel en de eervolle dienst waarvan het vergezeld ging, niet werkelijk de penning vormden.
10. Wat begon men tegen 1925 in te zien omtrent Jehovah’s naam, en hoe bereikte dit inzicht in 1931 een climax?
10 Intussen begonnen deze christelijke bijbelonderzoekers in het jaar 1925 in te zien dat de rechtvaardiging van Gods naam Jehovah door middel van zijn pasgeboren Messiaanse koninkrijk Gods voornaamste voornemen was. Vanaf 1922 werd er in feite herhaaldelijk naar Jesaja 43:10-12 verwezen om te bewijzen dat zij gedurende het nog resterende deel van hun dagen op aarde getuigen van de Here God moesten zijn.d Het werk inzake het getuigen van zijn naam ging onder hen meer de boventoon voeren. Dit bereikte een grootse climax in het jaar 1931, toen deze vaak belasterde bijbelonderzoekers op de internationale bijeenkomst in Columbus, in de Amerikaanse staat Ohio, een resolutie aannamen waarbij zij de naam omhelsden die door Jesaja 43:10-12 (AS) aan de hand wordt gedaan, namelijk „Jehovah’s getuigen”.
11. Welke gedachte met betrekking tot het verlenen van de naam „Jehovah’s getuigen” begon men nu te krijgen, aangezien de aangelegenheden in verband met The Finished Mystery niet de „penning” waren gebleken, en waarom?
11 Het werk dat bestond in het bijeenbrengen van het gezalfde overblijfsel van de erfgenamen van Gods hemelse koninkrijk, bleek zijn voltooiing te naderen. Daarom scheen deze toekenning van een door de bijbel ondersteunde naam aan hen in 1931, als een beloning te komen voor hun deelneming aan twaalf jaar van ingespannen christelijk werk sedert 1919. Het boek The Finished Mystery en de eer het te verspreiden, waren gebleken niet de „penning” te zijn. Zou dan nu de verlening van de nieuwe naam aan de Internationale Bijbelonderzoekers niet de „penning” kunnen zijn?
12. Wat zei The Watchtower tegen het einde van het jaar 1933 met betrekking tot de „penning”?
12 In het jaar 1933 verscheen in de uitgaven van 15 november en 1 december van The Watchtower and Herald of Christ’s Presence (in het Nederlands in de uitgaven van januari en februari 1934) het hoofdartikel (in twee delen) „Het loon des Arbeiders”. Hierin werd Jezus’ gelijkenis van de wijngaard besproken. De tweede paragraaf van Deel Eén van dit artikel verklaarde: „De arbeiders zijn degenen die in den tempel gericht worden en die aan den dienst van het koninkrijk deelnemen; het loon of de penning is de eer van de ontvangst van den nieuwen naam, dien Jehovah aan zijn volk geeft” (blz. 9 van de Nederlandse uitgave van januari 1934). In paragraaf 21 op bladzijde 13 van dezelfde Nederlandse uitgave stond: „Er kon aan de schepselen op aarde geen grootere beloning gegeven worden dan het ontvangen van een naam uit den mond van Jehovah God, welke naam de nauwe en vertrouwelijke verwantschap tusschen Jehovah en zijn getrouw volk aantoont. Nooit tevoren heeft hij zulk een belooning aan schepselen gegeven.”
13. Wat ging men tegen 1937 beseffen in verband met de kwestie getuigen van Jehovah te zijn, en onder wie werd de „grote schare” van de „andere schapen” van thans gerekend in het in 1942 uitgegeven boek The New World?
13 In het jaar 1937 kwam men echter vollediger tot het besef dat de getrouwe profeten en mannen van rechtschapenheid vanaf Johannes de Doper tot op de eerste martelaar Abel ook getuigen van Jehovah waren, „zo groot een wolk der getuigen” (Hebr. 11:1 tot 12:1, SV). Later gaf het boek „The New World” (De nieuwe wereld), dat in 1942 werd gepubliceerd, te kennen dat de „grote schare” van de „andere schapen” die in Openbaring 7:9, 10 was voorzegd, ook uit getuigen van Jehovah bestond (blz. 368, 369, 375). Thans wordt de „grote schare” van deze „andere schapen” die in verbondenheid met het gezalfde overblijfsel zijn bijeengebracht, normaal onder Jehovah’s getuigen gerekend. Indien zij sedert het jaar 1935 niet bewezen hebben Jehovah’s getuigen te zijn, wat hebben zij zich, alle geschiedkundige feiten in aanmerking genomen, dan betoond? Wie zijn zij, als zij niet de getuigen van Jehovah van deze tijd zijn?
14. Wat ging men derhalve in verband met de titel „Jehovah’s getuigen” inzien, en wat valt er te zeggen over zulk een „nieuwe naam” op het pinksterfeest van 33 G.T.?
14 De naam „Jehovah’s getuigen” wordt nu derhalve beschouwd als een titel die niet uitsluitend op het gezalfde overblijfsel van toepassing is, en daarom kan deze nieuwe naam voor christenen niet de symbolische „penning” uit Jezus’ gelijkenis zijn. De „nieuwe naam” was niet de „penning” destijds in het jaar 33 G.T., op die pinksterdag, aangezien die joodse discipelen van Jezus Christus reeds getuigen van Jehovah waren doordat zij krachtens hun geboorte leden waren van Jehovah’s uitverkoren volk uit Jesaja 43:1-12.
15. (a) Hoe kan ons begrip van de „penning” thans worden verhelderd? (b) Wanneer kwamen de „avond” en het einde van de werkdag in de wijngaard heden ten dage, en op welke wijze?
15 Er zijn nu drieëndertig jaren verstreken sinds 1933 en het begin van de verschrikkelijke vervolgingen van Jehovah’s getuigen onder het nazi-regime van Adolf Hitler. Thans kan ons begrip van de „penning” worden verhelderd door terug te blikken naar de eerste vervulling van Jezus’ gelijkenis van de wijngaard in de dagen van zijn apostelen negentien eeuwen geleden. In de hedendaagse vervulling van de gelijkenis kwamen de „avond” en het einde van de twaalfurige werkdag tijdens de Eerste Wereldoorlog, welke oorlog het einde van de tijden der heidenen in de herfst van 1914 kenmerkte. De volle-tijdarbeiders, degenen die het „eerst” waren gehuurd, de geestelijken der christenheid, zetten zich in voor de oorlogsactiviteiten van de oorlogvoerende natiën. Het werk van de „laatst” gehuurden werd ernstig belemmerd en in 1918 nagenoeg stilgelegd door het verbod op Wachttoren-lectuur en de gevangenzetting van de officiële vertegenwoordigers van de Internationale Bijbelonderzoekers. Deze stillegging kwam overeen met Jezus’ dood en de verstrooiing van zijn discipelen.
HET GEBRUIK VAN DE „PENNING” TOT OP HEDEN
16. (a) Wanneer werd derhalve de betaaltijd verwacht? (b) Hoe was het voorjaar van 1919 als een pinksterdag voor degenen die „gehuurd” waren?
16 De Eerste Wereldoorlog werd op 11 november 1918 beëindigd en nu richtte de wereld haar aandacht op vrede en reorganisatie in de naoorlogse periode. De Volkenbond werd voorgesteld als een instrument voor het behoud van wereldvrede en veiligheid. Wat de religieuze aangelegenheden betreft, klaarblijkelijk was voor hen die óf zogenaamd óf werkelijk in Jehovah’s geestelijke wijngaard hadden gewerkt, de betaaltijd gekomen! Wat zou de „penning” zijn die hun in het naoorlogse tijdperk werd gegeven? Het voorjaar van 1919 was als een pinksterdag voor degenen die het „laatst” waren gehuurd om in de „wijngaard” te werken. Voor de christelijke internationale bijbelonderzoekers was het als een opstanding van de doden. Op 26 maart 1919 werden hun officiële en redactionele vertegenwoordigers uit de gevangenis vrijgelaten, het naoorlogse werk werd onmiddellijk voorbereid, de „wijngaard”-arbeiders werden over de gehele wereld gereorganiseerd, van 1 tot 8 september 1919 werd het eerste congres te Cedar Point, in de Amerikaanse staat Ohio, gehouden, waarvan de openbare toespraak door 7000 personen werd bijgewoond, en naast The Watch Tower werd nu met ingang van 1 oktober 1919 een nieuw tijdschrift gepubliceerd, namelijk The Golden Age (Het gouden tijdperk), dat thans Awake! (Ontwaakt!) wordt genoemd. Deze herleving van de Internationale Bijbelonderzoekers op godsdienstig gebied bracht in de christenheid verbazing en ontzetting teweeg.
17. Wat bleek de „penning” dus te zijn voor de arbeiders die het „laatst” gehuurd waren?
17 Nu werd, net als op de dag van het pinksterfeest negentien eeuwen geleden, de „penning” betaald aan degenen die het laatst in Jehovah’s geestelijke „wijngaard” gehuurd waren. Gods Messiaanse koninkrijk was na afloop van de tijden der heidenen in 1914, in de hemel geboren, en de „penning” die de arbeiders in de wijngaard werd betaald, was het voorrecht en de eer vanaf die tijd tot de komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Armageddon, als gezalfde ambassadeurs van Gods pasgeboren Messiaanse koninkrijk te dienen. Deze ambassadeursdienst werd met de hulp van Gods heilige geest verricht. In harmonie hiermee werden zij ingeleid in het voorrecht Matthéüs 24:14 te vervullen door dit goede nieuws van Gods pasgeboren Messiaanse koninkrijk op de gehele bewoonde aarde te prediken tot een getuigenis voor alle natiën voordat het einde van dit samenstel van dingen komt (Openb. 16:14-16; Mark. 13:10). Wat een geweldige waarde heeft zo’n „penning” voor hen vertegenwoordigd!
18. Wie murmureerden er bij die ontwikkeling, en welke omvang nam hun gemurmureer ten slotte aan?
18 De geestelijken der christenheid, die beweert Gods wijngaard te zijn, murmureerden tegen deze wijze van betaling van het geestelijke loon, en hun gemurmureer nam de vorm aan van tegen deze Koninkrijkspredikers gerichte vervolging. De geestelijken hadden een aandeel kunnen hebben aan dit Koninkrijksgetuigenis, maar zij verwierpen Gods pasgeboren koninkrijk door ten gunste van de Volkenbond te prediken en deze „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde” te noemen. Zij onderhielden vriendschappelijke betrekkingen met wereldse politici.
19. Wie bewijzen de „laatsten” te zijn die de „penning” aanvaarden?
19 Het gezalfde overblijfsel van Koninkrijkserfgenamen, met inbegrip van degenen die Jehovah God er sedert 1919 aan heeft toegevoegd, is dankbaar voor de „penning” die hun is betaald. Sedert de uitbetaling ervan in het jaar 1919 hebben zij er met een groeiend besef van de waarde ervan gebruik van gemaakt. De geestelijken der christenheid bewijzen dat zij de „laatsten” zijn die de kostbare „penning” aanvaarden, zo zij hem al aanvaarden voordat Babylon de Grote (met inbegrip van de christenheid) op die grote en vrees inboezemende dag van Jehovah die nu nabij is, wordt vernietigd. — Joël 2:31, 32; Hand. 2:20, 21.
20. Hoe zijn deze betaalde arbeiders reeds beloond voor het dankbare gebruik dat zij tot nu toe van de „penning” hebben gemaakt?
20 Vooral sedert het jaar 1935 is de „penning” gebruikt bij het bijeenbrengen van de „grote schare” van met schapen te vergelijken personen die in Openbaring 7:9-17 is voorzegd. Zij hebben de door de gezalfde Koninkrijksambassadeurs gepredikte Koninkrijksboodschap aanvaard en tot op heden hebben omstreeks een miljoen van hen over de gehele aarde zich afgescheiden van Babylon de Grote en zich bij het gezalfde overblijfsel aangesloten in het loven van Jehovah God en zijn Messiaanse Koning, Jezus Christus. Wat een beloning is dit reeds voor de Koninkrijksambassadeurs geweest voor hun dankbare aanvaarding en gebruik van de „penning” die zij uit Jehovah’s hand hebben ontvangen!
[Voetnoten]
a In de uitgave van 15 december 1917 van The Watch Tower, stond op blz. 373: „Het doet ons genoegen bekend te maken dat de vertaling van het Zevende Deel in het Zweeds en Frans reeds voltooid is, en beide zullen deze maand, in Europa, van de pers komen. Zodra wij bestellingen in deze of andere talen kunnen uitvoeren, zal dit in deze kolommen worden bekendgemaakt. Het wordt vertaald en in afleveringen gepubliceerd in de Duitse, Poolse en Griekse Watch Towers. Het wordt in nog vier vreemde talen vertaald en zal ongetwijfeld spoedig in nog veel meer talen worden vertaald.” Dan gaat The Watch Tower in de volgende paragraaf verder met commentaar te leveren op de „Penning” van Matthéüs 20:2-17. Tegen het jaar 1924 werd aangekondigd dat The Finished Mystery werd uitgegeven in het Engels, Deens-Noors, Fins, Frans, Duits, Grieks, Pools en Zweeds.
b De twee paragrafen onder de kop „De penning” luiden: „Ter verklaring van de gelijkenis van de Penning (Matthéüs 20:1-16) zette broeder Russell in Scripture Studies, Deel III, blz. 223, uiteen dat de Penning ’Koninkrijkseerbewijzen’ zijn. In Psalm 149:5-9 (Lu) lezen wij: ’Dat de heiligen vroolijk zijn en prijzen, en roemen op hunne legersteden. Hun mond zal God verhoogen, en zij zullen scherpe zwaarden in hunne handen hebben; om wraak te oefenen onder de heidenen, straf onder de volken; om hunne koningen te binden met ketenen, en hunne edelen met ijzeren boeien; om hun te doen naar het recht waarvan geschreven is. Zulk eene eer zullen al zijne heiligen hebben.’ Commentaar leverend op deze Psalm, verklaarde broeder Russell dat de hier genoemde ’eer’ aan deze zijde van de sluier aan de heiligen verleend zou worden; dat het zwaard eveneens aan deze zijde van de sluier door de heiligen gebruikt zou worden. Het is een grote en wonderbaarlijke eer, thans een aandeel te hebben aan het hanteren van het zwaard (de boodschap der waarheid) dat de koningen, heersers, edelen en stelsels van deze wereld bindt. Een ieder die de ’punt’ van het zwaard, dat wil zeggen het Zevende Deel (Ezech. 21:14, 15), vreugdevol ontvangt en gebruikt, ontvangt aldus ’Koninkrijkseerbewijzen’ — De penning.
Reeds vele jaren werd ons het Zevende Deel beloofd. Allen hebben ernaar uitgezien, in de verwachting dat de laatsten die in de waarheid zijn gekomen, bij het ontvangen ervan gelijkgesteld zouden worden met de eersten. De gelijkenis toont aan dat enkelen zouden murmureren en klagen. In overeenstemming met deze gelijkenis zien wij dat enkelen murmureren en het Zevende Deel van de hand wijzen. Zij zijn derhalve niet tevreden met de penning — de eer die de Heer hun heeft aangeboden om een aandeel te hebben aan dit prachtige besluit van het oogstwerk. Zulke personen zijn thans niet met de oogst bezig, maar houden zich meer in het bijzonder bezig met murmureren, met vitten en met te trachten het werk te belemmeren.”
c Op blz. 281 verwees The Watch Tower van 15 september 1919 naar het werk met het Zevende Deel dat ten gevolge van de toestanden tijdens de wereldoorlog op beperkte schaal was verricht, en in de paragrafen twee en drie stond onder meer: „Iedere lezer van The Watch Tower heeft ernaar verlangd de boodschap van blijde tijdingen door te geven. Wilt u zich deze gelegenheid thans ten nutte maken?
Hoe te werk te gaan
De organisatie die het werk met het Zevende Deel ter hand nam, bleek een schitterend succes te zijn. Zevenduizend van de vrienden hadden een aandeel aan dat speciale werk. Wij vragen de klassen overal, die organisatie te doen herleven en er de juiste vorm aan te geven.”
d Op vrijdag, 8 september 1922, die werd aangeduid als „De Dag” van het tweede internationale congres van de Internationale Bijbelonderzoekers te Cedar Point, Ohio, hield de president van het Wachttorengenootschap een onvergetelijke toespraak, gebaseerd op de bijbeltekst in Matthéüs 4:17: „Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.” In de vijfde en zesde paragraaf vanaf het eind van zijn toespraak zei president J. F. Rutherford:
„Waarom de boodschap dan te brengen aan hen die haar niet begrijpen? Zal iemand horen? De Profeet van de Heer antwoordt: ’Doet het volk uiteengaan, dat blind is, al heeft het ook ogen, en dat doof is, al heeft het ook oren. Alle volken zijn samen vergaderd en de natiën hebben zich verzameld. Wie onder hen kondigt dit aan en doet ons het verleden horen? Laten zij hun getuigen voortbrengen, opdat zij in het gelijk gesteld mogen worden en men het hore en zegge: Het is de waarheid. Gij zijt, luidt het woord des HEREN, mijn getuigen, en mijn knecht, dien Ik verkoren heb, . . . gij toch zijt mijn getuigen, luidt het woord des HEREN, en Ik ben God.’ — Jes. 43:8-12.
Zo zien wij dat zij die tot de tempelklasse behoren, in deze tijd duidelijk als de getuigen van de Heer worden aangeduid, om een boodschap van troost tot de mensen te brengen dat het koninkrijk der hemelen is opgericht, en dat miljoenen thans levende mensen nimmermeer zullen sterven. Zo blijkt het Gods voornemen te zijn dat zijn naam groot gemaakt wordt, opdat de mensen zullen weten dat hij Heer is. Zo zien wij dat het Gods voornemen is, in deze tijd van spanning een volk op aarde te hebben dat duidelijk kenbaar is als afgescheiden en onderscheiden van alle andere volken op aarde en dat optreedt als zijn getuigen die onbevreesd de boodschap uitroepen: ’Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.’”
[Illustratie op blz. 273]
Uit „The Finished Mystery”
[Illustratie op blz. 276]
GEBRUIK MAKEN VAN HET VOORRECHT AMBASSADEURS VAN GODS KONINKRIJK TE ZIJN