De betekenis achter bijbelse namen
OP HET ogenblik hebben in de meeste landen slechts enkele namen een speciale betekenis. Als er een baby wordt geboren, wordt deze misschien naar een vriend of familielid vernoemd, maar de werkelijke betekenis van die naam wordt zelden in aanmerking genomen.
In de oudheid was dit niet het geval. In de oorspronkelijke bijbelse talen (Hebreeuws, Aramees en Grieks) hadden namen van personen, plaatsen en dingen een betekenis.
NAMEN VAN PERSONEN
De naam die aan een kind werd gegeven, weerspiegelde vaak de omstandigheden die ten tijde van zijn geboorte heersten of de gevoelens van zijn vader of moeder. Eva noemde haar eerstgeboren zoon bijvoorbeeld Kaïn (wat in het Hebreeuws „iets verworvens” betekent), want, zoals zij zei: „Ik heb een man verworven met de hulp van Jehovah” (Gen. 4:1). De zoon die zij na de moord op Abel baarde, noemde zij Seth („aangesteld, vervangen”), aangezien zij hem als een vervanging van Abel beschouwde (Gen. 4:25). Isaäk noemde zijn jongste tweelingzoon Jakob („verdringer; die de hiel vasthoudt”), omdat deze jongen bij zijn geboorte de hiel van zijn broer Esau vasthield. — Gen. 25:26.
Soms verschafte het uiterlijk dat een baby bij zijn geboorte had, de basis voor zijn naam. Zo werd de eerstgeboren zoon van Isaäk Esau („harig”) genoemd, wegens zijn ongewoon harige uiterlijk bij de geboorte. — Gen. 25:25.
Vooral namen die op goddelijk bevel werden gegeven, hadden een profetische betekenis. In het geval van de Zoon van God betekende de naam „Jezus” bijvoorbeeld „Jehovah is redding”, terwijl deze naam profetisch op zijn rol als Redder of Jehovah’s middel tot redding duidde. — Matth. 1:21; Luk. 2:30.
Namen die aan kinderen werden gegeven, werden vaak gecombineerd met het woord voor God (El) of een afkorting van de goddelijke naam Jehovah. Zulke namen konden de hoop van ouders tot uitdrukking brengen of een weerspiegeling vormen van hun waardering voor het feit dat zij met nakomelingschap waren gezegend. Sommige voorbeelden zijn Jehdeja („moge Jah vreugde schenken”), Jeberechja („Jah zegent”), Jonathan („Jehovah heeft gegeven”) en Daniël („God is [mijn] rechter”).
Soms werden kinderen naar dieren en planten genoemd. Sommige van deze namen zijn Debora („bij”), Jona („duif”) en Suzanna („lelie”).
NAMEN VAN DIEREN, PLANTEN EN PLAATSEN
Jehovah God schonk de eerste man Adam het voorrecht de lagere schepselen een naam te geven (Gen. 2:19). De gegeven namen waren ongetwijfeld beschrijvend. Dit wordt door enkele Hebreeuwse namen voor dieren en zelfs planten te kennen gegeven. „Graver” schijnt de naam voor de vos te zijn. „Springer” schijnt op de antilope van toepassing te worden gebracht. „Waker” duidt de amandelboom aan, klaarblijkelijk omdat dit een van de eerste bloeiende bomen is.
Er zijn ook tijden geweest dat natuurkundige kenmerken de basis voor de namen van plaatsen, bergen en rivieren vormden. De steden Geba en Gibea (welke beide „heuvel” betekenen) hebben hun naam ongetwijfeld gekregen doordat ze op een heuvel gelegen waren. De rivier de Jordaan (welke „de afvlietende” betekent) daalt snel in hoogte, hetgeen waarschijnlijk de basis vormt voor haar naam. Met het oog op hun ligging in de buurt van putten, bronnen en weideplaatsen werd aan steden en plaatsen vaak een naam gegeven met het voorvoegsel „beër” (hetgeen „put” betekent), „en” (hetgeen „wel”, „bron” betekent) en „abel” (hetgeen „weide” betekent).
Andere plaatsen zijn genoemd naar gebeurtenissen die zich daar hebben voorgedaan. Een voorbeeld hiervan is Babel („verwarring”), de plaats waar zich de spraakverwarring van de mensheid heeft voorgedaan (Gen. 11:9). Andere namen werden afgeleid van bepaalde kenmerken zoals grootte, beroep en produkt. Dit wordt weerspiegeld in de namen Zoar („kleinheid”), Bethsaïda („vissershuis of -plaats”) en Bethlehem („broodhuis”).
HET LEZEN VAN EIGENNAMEN
Eigennamen in de bijbel leveren vaak moeilijkheden op bij het lezen, vooral wanneer dit in het openbaar gebeurt. Dit is begrijpelijk, aangezien deze eigennamen uit een taal afkomstig zijn die verschilt van de taal die de meeste mensen thans spreken. Om dit uitspraakprobleem te helpen oplossen, verschaffen sommige bijbelvertalingen accenttekens.
Het accentteken dient niet genegeerd te worden; er wordt door te kennen gegeven welke lettergreep bij de uitspraak de meeste nadruk krijgt. In Daniël 5:31 komt in de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift bijvoorbeeld de naam Daríus voor. Door de klemtoon op de juiste, van een accentteken voorziene lettergreep te leggen, zal men deze naam uitspreken als Da-RI-us. Vijf van de namen in Handelingen 6:5 dienen als volgt uitgesproken te worden: STE-fa-nus, PRO-cho-rus, Ni-KA-nor, PAR-me-nas en Ni-ko-LA-us.
Als u dus in het openbaar uit de bijbel moet voorlezen, en er komen enkele bijbelse namen in dat bijbelgedeelte voor, bereid u er dan goed op voor door deze namen werkelijk hardop uit te spreken als u ze voor uzelf oefent. Vergewis u ervan dat u de namen juist uitspreekt door een goede bijbelvertaling of een betrouwbaar bijbels woordenboek te raadplegen. Het is ook goed, aandacht te schenken aan de wijze waarop ervaren personen bijbelse namen uitspreken; als u ze altijd op een andere wijze hebt uitgesproken, controleer dan wat de juiste uitspraak is. Wanneer u in het openbaar leest, zult u dit goed willen doen, zodat u hierbij ook aandacht schenkt aan de juiste uitspraak van bijbelse namen. — 1 Tim. 4:13.
HET VERTALEN VAN HEBREEUWSE ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN
Het is soms moeilijk zelfstandige naamwoorden (namen van personen, plaatsen en dingen) uit bijbelse talen in moderne talen over te zetten. Er bestaat geen oud woordenboek dat de vertaler kan raadplegen om de precieze definitie te verkrijgen van een gewoon zelfstandig naamwoord dat misschien wel drieduizend jaar geleden is geschreven.
Geleerden hebben er hard aan gewerkt de precieze betekenis van Hebreeuwse woorden vast te stellen door ze te vergelijken met die van verwante talen, zoals Arabisch. Zo is men van mening dat het Hebreeuwse woord sis de gierzwaluw aanduidt, aangezien die vogel in het Arabisch sis wordt genoemd (Jer. 8:7). Bovendien kunnen namen van vogels en viervoetige dieren in de bijbel klanknabootsende woorden zijn, zoals wij in het Nederlands het woord „koekoek” kennen. De Hebreeuwse naam sis schijnt bijvoorbeeld goed bij het schrille si-si-sigeluid van de gierzwaluw te passen.
Wegens gebrek aan voldoende inlichtingen zijn de vertalers niettemin niet zeker van de juiste betekenis van alle bijbelse zelfstandige naamwoorden. Het Hebreeuwse woord tinsjemeth (zoals in Leviticus 11:18) is bijvoorbeeld door verschillende moderne vertalers geïdentificeerd met de waterhoen, oehoe, ibis en zwaan.
Toekomstige ontwikkelingen zullen ongetwijfeld de precieze betekenis van zulke twijfelachtige (en hieraan kan worden toegevoegd, betrekkelijk onbelangrijke) uitdrukkingen onthullen. Het is zelfs zo dat sommige punten ongetwijfeld alleen verduidelijkt zullen worden door het getuigenis uit de eerste hand van degenen die leefden toen de bijbel werd geschreven. Het bewijs zal in Gods nieuwe ordening worden gegeven, als de Hebreeën en andere volken uit de oudheid in de beloofde opstanding van „zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen” uit de doden terugkomen. — Hand. 24:15; Joh. 5:28, 29.