Een oordeel waarin gerechtigheid en barmhartigheid met elkaar in evenwicht zijn
WANNEER u eraan denkt voor een rechter te verschijnen, wat voor beeld komt u dan voor de geest?
Misschien verschijnt er voor uw geestesoog een hardvochtig, streng en onbuigzaam iemand die naar de beschuldigingen en het bewijsmateriaal tegen u luistert maar u niet de kans geeft uw omstandigheden en de reden van uw tekortkomingen uit te leggen.
Dit is het beeld dat de kerken van de christenheid vaak van Christus als rechter geven. Op een wandschildering in de Sixtijnse kapel in Rome wordt bijvoorbeeld uitgebeeld hoe Christus het oordeel voltrekt. Hij maakt een zwaaiend gebaar als hij de „verdoemden” wegens hun vroegere zonden veroordeelt en naar een hel van eeuwige pijniging verbant. Hij doet dit zo hardvochtig en schrikaanjagend, dat zijn moeder Maria, die naast hem wordt afgebeeld, ineenkrimpt, alsof zij rechtvaardiger en barmhartiger is dan hij en alsof Christus’ oordeel onmenselijk wreed is.
Niets zou verder van de waarheid verwijderd kunnen zijn dan zulk een beeld. De apostel Johannes schreef over degene die als de Voornaamste Rechter zou worden aangesteld: „Hij was vol onverdiende goedheid en waarheid” (Joh. 1:14). En ten tijde van het oordeel zullen er 144.000 hemelse personen als rechters met hem verbonden zijn, personen over wie de bijbel zegt: „In hun mond werd geen onwaarheid gevonden; zij zijn zonder smet.” — Openb. 14:1, 5.
Verder is de Oordeelsdag die in de bijbel wordt beschreven, niet een dag van vierentwintig uur, waarin de vele miljarden van de mensheid voor de troon worden geleid om hun vroegere zonden te horen opnoemen en daar ter plaatse een definitief, onherroepelijk oordeel te ontvangen. De oordeelsdag gedurende welke Christus en zijn 144.000 mederegeerders als rechters optreden, duurt maar liefst duizend jaren lang. — Openb. 20:6, 12, 13.
WAT IS EEN „RECHTER” IN DE BIJBELSE BETEKENIS VAN HET WOORD?
Wanneer wij het bijbelse verslag onderzoeken, ontdekken wij dat rechters niet uitsluitend zitting hielden om bewijzen aan te horen en af te wegen en vervolgens een vonnis of oordeel uit te spreken. Rechters werden als leiders, helpers en bevrijders van het volk aangesteld (Recht. 2:18). Zij velden niet alleen het vonnis over overtreders van de wet, maar hielpen de mensen ook Gods wet te kennen en in hun leven toe te passen — zij waren als „vaders” voor het volk.
Neem bijvoorbeeld rechter Gideon. Hij was een bescheiden man, een boer, maar goed onderricht in de wet. Met driehonderd mannen die geloof stelden in God bevrijdde hij Israël uit de onderdrukkende hand van de Midianieten. Daarna leidde en richtte hij de natie veertig jaar in rechtvaardigheid, gedurende welke periode het land rust genoot. — Recht. hfdst. 6-8.
Dan was er Jefta, een verstotene, die Israël van de onderdrukking door de Ammonieten bevrijdde. Hij had zo’n vurige ijver voor Gods zaak, dat hij uit eigen beweging de gelofte deed om wie maar ook die hem uit zijn huis tegemoet zou komen wanneer hij als overwinnaar uit de strijd zou terugkeren, te offeren. (Deze gelofte hield niet in dat hij iemand letterlijk zou verbranden, maar dat hij de persoon aan een leven van dienst in de tabernakel van God zou opdragen.) Als hoofd van het huisgezin bezat hij het recht dit te doen. Jefta hield zich getrouw aan zijn woord toen zijn eigen dochter, zijn enige kind, die persoon bleek te zijn. Hierna bleef hij „zes jaar lang . . . rechter over Israël”, totdat hij stierf. — Recht. hfdst. 11, 12.
De apostel Paulus noemt een aantal van deze rechters en zegt dat zij „rechtvaardigheid bewerkten” (Hebr. 11:33). Hoe? Zij traden handelend op om de zuivere aanbidding van God te herstellen en zorgden ervoor dat de natie weer rein werd en in Gods gunst werd hersteld, hetgeen vrede en voorspoed tot gevolg had (Recht. 6:28-32). Zij gaven raad en leiding, zodat personen hun leven in overeenstemming met Gods wil konden brengen en daardoor een voorspoedig en gelukkig leven konden verwerven. — Jes. 1:26.
Sommige rechters in het Israël uit de oudheid waren eveneens oudsten in hun gemeenschap. Zij behartigden rechtszaken, hoewel dat slechts een onderdeel van hun werkzaamheden was. Een groot gedeelte van hun tijd werd gebruikt om de aangelegenheden van de gemeenschap te regelen en in overeenstemming met de door God in het leven geroepen regelingen voor het welzijn van allen te zorgen. Zij hielpen de mensen de wet te leren kennen en te onderhouden, waardoor het aantal rechtszaken dat anders gevoerd zou moeten worden, zo klein mogelijk gehouden werd. — Spr. 8:15, 16.
De koningen van Israël waren eveneens rechters. Israël vroeg om „een koning . . . om ons te richten, zoals alle natiën hebben”. Hoewel de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de gehele bevolking te allen tijde op de schouders van de koning rustte, vormde het houden van rechtszittingen vanzelfsprekend een belangrijk onderdeel van zijn werk. — 1 Sam. 8:4, 5; 2 Kron. 1:9-12.
DE OORDEELSDAG VAN DE MENSHEID
De apostel Paulus zei tot een schare toehoorders in Athene: „[God] heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt” (Hand. 17:31). Die „man” is de Heer Jezus Christus. Zijn opstanding is een waarborg voor de opstanding van de doden, zoals Paulus aan zijn medebedienaar Timótheüs schreef: „Ik gelast u plechtig voor het aangezicht van God en Christus Jezus, die de levenden en de doden zal oordelen, en krachtens zijn manifestatie en zijn koninkrijk.” — 2 Tim. 4:1; 1 Kor. 15:12-19.
Aangezien Jezus Christus het mensengeslacht door zijn loskoopoffer heeft gekocht, kan hij de gehele mensheid oordelen, met inbegrip van degenen die uit de doden worden opgewekt. Hij zei: „Evenals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie hij wil. Want de Vader oordeelt volstrekt niemand, maar heeft het gehele oordeel in handen van de Zoon gelegd, opdat allen de Zoon zouden eren evenals zij de Vader eren. Hij die de Zoon niet eert, eert de Vader niet, die hem heeft gezonden. En hij heeft hem autoriteit gegeven om te oordelen, omdat hij de Zoon des mensen is. Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen, zij die goede dingen hebben gedaan, tot een opstanding des levens, zij die verachtelijke dingen hebben beoefend, tot een opstanding des oordeels. Ik kan geen enkel ding uit mijzelf doen; gelijk ik hoor [van de Vader], oordeel ik; en het oordeel dat ik vel, is rechtvaardig, want ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van hem die mij heeft gezonden.” — Joh. 5:21-23, 27-30.
Aangezien Jezus Christus evenals Adam, die het leven voor het mensengeslacht heeft verbeurd, een volmaakt mens op aarde is geweest, is hij de „Zoon des mensen”. Hij verkeert in de positie van bloedverwant en loskoper, zoals door de Wet werd afgeschaduwd. Hij kan de mensheid loskopen en hen daardoor uit de slavernij aan zonde en de dood, en zelfs uit het graf bevrijden. — Lev. 25:47-49; Rom. 5:14.
De duizendjarige Oordeelsdag zal voor allen die zich in de herinneringsgraven bevinden, de opstandingsdag zijn. Hiertoe behoren allen van de losgekochte mensheid buiten Christus’ geestelijke „broeders”, zijn 144.000 medekoningen en -priesters, die gedurende die „dag” eveneens als rechters zullen optreden. Deze mederechters zullen namelijk een vroegere opstanding ontvangen, aangezien zij deel hebben aan de „eerste opstanding”, een opstanding tot hemels leven. — Openb. 20:4-6; Fil. 3:11.
In deze opstanding zullen niet alleen degenen terugkomen die als rechtvaardigen worden beschouwd, maar ook degenen die in vergelijking met hen als „onrechtvaardigen” worden aangeduid. „Er [zal] een opstanding . . . zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen”, verklaarde de apostel Paulus. Wij maken ons geen zorgen over de „rechtvaardigen”, maar hoe staat het met de „onrechtvaardigen”? — Hand. 24:15.
DE „ONRECHTVAARDIGEN”
Wij behoeven ons ook geen zorgen te maken over de „onrechtvaardigen”. Wanneer zij gedurende de Oordeelsdag een begrip ontvangen van Christus’ losprijs, staat het aan hen dit offer te aanvaarden of te verwerpen. Door het feit dat er voor de Oordeelsdag duizend jaar zijn gereserveerd, wordt te kennen gegeven dat dit oordeel meer omvat dan slechts het uitspreken van vonnissen en straffen. Het is een barmhartige regeling. Alle uit de doden opgewekte personen zullen hulp nodig hebben, en een van de doeleinden van de duizendjarige Oordeelsdag is nu juist die hulp te geven.
De „onrechtvaardigen” zullen meer hulp nodig hebben dan de „rechtvaardigen”. Zij hebben gedurende hun leven niet over Gods voorziening gehoord of zij hebben er geen acht op geslagen toen hun het goede nieuws onder de aandacht werd gebracht. Hun houding werd in grote mate door hun omstandigheden en omgeving bepaald. Sommigen wisten niet eens van een Christus af. Anderen werden zo door wereldse druk en zorgen belemmerd, dat het „zaad” van het goede nieuws niet blijvend wortel schoot in hun hart (Matth. 13:18-22). Het huidige samenstel van dingen onder de onzichtbare invloed van Satan de Duivel heeft „de geest van de ongelovigen . . . verblind opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou doorschijnen” (2 Kor. 4:4). Het is voor die uit de doden opgewekte personen niet een ’tweede kans’. Het is hun eerste werkelijke gelegenheid om door geloof in Jezus Christus eeuwig leven op aarde te ontvangen.
De „onrechtvaardigen” zullen nog heel ver van de volmaaktheid af zijn. Maar onder de veel betere, barmhartige toestanden van de Oordeelsdag, als Satan en zijn demonen uit de weg zijn geruimd en het huidige goddeloze samenstel is verdwenen, zullen zij niet opnieuw door factoren van buitenaf worden belemmerd. Zij zullen het goede nieuws onder deze betere toestanden horen en zullen het dan kunnen aanvaarden of verwerpen. Degenen die het verwerpen, zullen sterven; hun opstanding zal een ’opstanding zijn die wordt gevolgd door gedrag waardoor zij zich een ongunstig oordeel op de hals halen’. Degenen die het aanvaarden, zullen er een begin mee moeten maken hun geest te hervormen (Rom. 12:1, 2). Zij zullen er tijd voor nodig hebben dit te doen.
DE „RECHTVAARDIGEN”
Aan de andere kant beginnen de „rechtvaardigen” die in de aardse opstanding terugkomen, met een ’voorsprong’. De rechters zullen evenwel ook aan hen tijd moeten besteden. Zij zijn allen gestorven omdat zij van de ongehoorzame Adam en Eva zonde en de daarop staande straf, de dood, hebben geërfd. Zij zijn dus allen gestorven zonder enige rechtvaardigheid van zichzelf te bezitten (Rom. 5:12; 3:23). Hun rechtvaardigheid in Gods ogen was niet aan morele en fysieke volmaaktheid te danken, maar aan het feit dat zij, evenals de patriarch Job, mannen en vrouwen waren die hun rechtschapenheid jegens God hadden bewaard. — Job 2:3, 9, 10; 27:5; Jak. 5:11.
Wanneer dus de „rechtvaardigen” in de opstanding op aarde terugkomen — onveranderd met betrekking tot hun persoonlijke eigenschappen — zullen zelfs zij niet vrij zijn van onvolmaaktheid en zondigheid. Dit was ook zo in het geval van de mannen en vrouwen die door de profeten Elia en Elisa en de Heer Jezus Christus en zijn apostelen werden opgewekt en tot leven op aarde werden teruggebracht.
Met het oog hierop zullen zowel de „rechtvaardigen” als de „onrechtvaardigen” meer nodig hebben dan slechts bevrijding uit de herinneringsgraven door een opstanding uit de doden. De „rechtvaardigen” zullen ook bevrijding van zondigheid en menselijke onvolmaaktheid nodig hebben. Dientengevolge kan de hemelse Rechter Jezus Christus hen niet onmiddellijk werkelijk onschuldig, volmaakt en vrij van veroordelende zondigheid verklaren en kan hij niet reeds op de dag van hun opstanding het oordeel vellen dat zij waardig zijn om voor eeuwig op aarde te leven. De voordelen van Christus’ zoenoffer zullen op barmhartige wijze jegens hen worden aangewend, zodat zij in geestelijk en fysiek opzicht tot menselijke volmaaktheid kunnen geraken. Indien zij gehoorzaam zijn, zullen zij niet opnieuw sterven. Daarom wordt de opstanding gedurende de Oordeelsdag „een betere opstanding” genoemd dan die welke degenen ontvingen die in bijbelse tijden uit de doden werden opgewekt. — Hebr. 11:35.
Degenen die, als een „grote schare”, de vernietiging van dit samenstel van dingen overleven, zullen in een overeenkomstige positie verkeren (Openb. 7:9, 10, 13-15). Zij zullen nog steeds hun overgeërfde zondigheid bezitten, hoewel zij er goede vorderingen in hebben gemaakt de nieuwe persoonlijkheid aan te doen (Ef. 4:22-24). Zij bevinden zich op de weg ten leven, en onder de barmhartige leiding en zorg van de hemelse rechters zullen zij deze weg moeten blijven bewandelen, totdat deze rechters hen volledig van zondigheid, zwakheden en de stervende toestand hebben verlost.
ZULT U DAAR ZIJN?
Er bestaat dus geen reden om de duizendjarige Oordeelsdag te vrezen. Wij dienen er juist met geheel ons hart naar uit te zien. Wat een vreugde daar aanwezig te zijn om uw geliefden te verwelkomen als zij terugkomen en de gelegenheid ontvangen onder toestanden te leven waaronder men werkelijk graag wil blijven leven!
De vraag waarvoor elkeen van ons thans gesteld wordt, is: Zal ik daar aanwezig zijn om familieleden en vrienden in de opstanding te verwelkomen? Want nu verkeren wij in de gelegenheid het leven te kiezen. Wij zijn op de hoogte van de regelingen die God door middel van zijn koninkrijk onder Christus, de Rechter gedurende duizend jaar, heeft getroffen. Wanneer wij de waarheid aanvaarden, meer over God en zijn goede voornemens jegens ons te weten komen en de waarheid tot onze levenswijze maken, zal dit tot onze redding bijdragen. — Zef. 2:2, 3.
Zelfs al zouden wij sterven tijdens onze dienst voor God in de korte tijd die dit samenstel van dingen nog rest, dan kunnen wij toch van een vroege opstanding verzekerd zijn. De vraag rijst dus: Zal ik daar zijn? Wij hebben het antwoord voor een groot deel in eigen hand, want God stelt ons thans in de gelegenheid het leven te aanvaarden. — Joh. 11:25, 26.