Hebt u God werkelijk leren kennen?
„Juist om die reden lijd ik ook deze dingen, maar ik schaam mij er niet voor. Want ik ken degene in wie ik geloof heb gesteld, en ik heb het vaste vertrouwen dat hij datgene wat ik hem heb toevertrouwd, kan behoeden tot die dag.” — 2 Tim. 1:12.
1. Welke situatie in het Israël uit de oudheid doet ons afvragen of wij God werkelijk kennen?
KENT u God? ’Och, ja’, antwoordt u, ’iedereen kent God toch?’ Oppervlakkig beschouwd lijkt dit misschien ook zo, maar 2700 jaar geleden zei een profeet met de naam Hosea iets dat ons misschien tot nadenken stemt en ons doet afvragen: ’Ken ik God werkelijk?’ Hosea leefde in Israël gedurende een tijd waarin die natie in een speciale verbondsverhouding tot Jehovah God stond. De meeste Israëlieten zullen beslist geweten hebben dat Gods naam Jehovah letterlijk „Hij die veroorzaakt te worden” betekende. Ongetwijfeld wisten zij welk aandeel God aan hun nationale ontwikkeling had gehad, terwijl zij voor het merendeel zijn wetten kenden. Ondanks al deze bekendheid met hun Schepper was de profeet Hosea niettemin gedwongen tot hen te zeggen: „Hoort het woord van Jehovah, o zonen van Israël, want Jehovah heeft een rechtsgeding met de bewoners van het land, want er is geen waarheid noch liefderijke goedheid noch kennis van God in het land.” — Hos. 4:1; vergelijk Johannes 7:28.
2, 3. (a) Wat is erbij betrokken iemand werkelijk te kennen? (b) Waarom is het belangrijk God werkelijk te kennen?
2 Deze Israëlieten kenden God dus niet werkelijk. Er komt derhalve meer voor kijken om iemand te kennen dan alleen maar zijn naam te weten en misschien enigszins op de hoogte te zijn van zijn geschiedenis of zijn sympathieën en antipathieën.
3 Hoeveel weet u werkelijk over God? Bent u bereid uw leven op het spel te zetten voor wat u weet? Het zal beslist noodzakelijk zijn dit te doen. De natie Israël werd verworpen wegens hun gebrek aan kennis, en God denkt thans net zo over degenen die ware kennis omtrent hem verwerpen. De tijd is nabij dat hij „wraak oefent over hen die God niet kennen”. — 2 Thess. 1:8; Joh. 17:3.
4. Hoe treedt gebrek aan kennis omtrent God aan het licht?
4 Het is onmiddellijk duidelijk dat de meerderheid thans de kennis van God verwerpt, evenals de natie Israël dit in de dagen van Hosea deed. Na het betreurenswaardige gebrek aan kennis onder zijn mede-Israëlieten openlijk afgekeurd te hebben, vervolgde Hosea met aan te tonen hoe duidelijk hun gebrek aan kennis aan het licht trad. Hij zei: „Het uitspreken van vervloekingen en beoefenen van bedrog en moorden en stelen en overspel plegen, dát is losgebroken, en daden van bloedvergieting hebben aan andere daden van bloedvergieting geraakt” (Hos. 4:2). Ja, iemands daden onthullen hoe goed hij God kent. Een christelijke schrijver gaf hier als volgt commentaar op toen hij zei: „En hierdoor bezitten wij de kennis dat wij hem [dat wil zeggen, God, zoals er in 1 Johannes 1:5 naar hem wordt verwezen] hebben leren kennen, namelijk indien wij zijn geboden blijven onderhouden. Wie zegt: ’Ik heb hem leren kennen’, en toch zijn geboden niet onderhoudt, is een leugenaar, en de waarheid is niet in deze persoon” (1 Joh. 2:3, 4). God te kennen, betekent dus meer dan slechts een godsdienstige kerkganger te zijn. Men moet zich gehoorzaam aan Gods wil onderwerpen. Hoe staat het in dit opzicht met u?
5. In welk opzicht bouwt kennis vertrouwen op in onze Schepper?
5 Een nauwkeurige kennis van God wordt gekenmerkt door een volledig vertrouwen in hem. De psalmist David zegt: „En zij die uw naam kennen, zullen op u vertrouwen, want gij zult hen die u zoeken, stellig niet verlaten, o Jehovah” (Ps. 9:10). Degenen die Gods „naam”, dat wil zeggen, zijn eigenschappen en reputatie, kennen, zullen geen leugens over hun hemelse Vader geloven. Als Hij iets doet of zegt wat zij niet onmiddellijk begrijpen, zullen zij hem geen slechte beweegredenen toeschrijven. Zij weten dat er een goede reden is voor alles wat Hij doet, ook al begrijpen zij het niet op stel en sprong. En als Hij u een beetje langzaam toeschijnt, is er beslist een goede verklaring voor. In de eerste eeuw van de gewone tijdrekening koesterden sommigen deze gedachte, hetgeen de apostel Petrus ertoe bewoog te schrijven: „Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommigen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken” (2 Petr. 3:9). God is thans net zo geduldig als toen, terwijl de mensen thans net zo heftig zijn als toen.
OUDERLINGEN, KENT U GOD WERKELIJK?
6. Hoe kunnen ouderlingen Jehovah’s zienswijze met betrekking tot onvolmaaktheid weerspiegelen?
6 Ouderlingen of opzieners in de christelijke gemeente kunnen tonen hoe goed zij God kennen door ten aanzien van anderen net zo te handelen als God dit zou doen. Neem bijvoorbeeld eens de kwestie van hoe ouderlingen hun broeders bezien. Vormt hun houding een weerspiegeling van Jehovah’s zienswijze? Merk op wat er in de Psalmen geschreven staat: „Indien gij op dwalingen zoudt letten, o Jah, o Jehovah, wie zou stand kunnen houden?” (Ps. 130:3) De Schepper kijkt dus niet rond op zoek naar fouten en ook is hij niet overkritisch. De algemene strekking van Jehovah’s zienswijze ten aanzien van de mensheid wordt verder tot uitdrukking gebracht in de Psalmen: „Jehovah is barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid. Hij zal niet voor altijd aanmerkingen blijven maken, noch zal hij tot onbepaalde tijd gebelgd blijven. Hij heeft ons zelfs niet naar onze zonden gedaan; noch naar onze dwalingen over ons gebracht wat wij verdienen. Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, is zijn liefderijke goedheid superieur jegens hen die hem vrezen. Zover als de zonsopgang verwijderd is van de zonsondergang, zover heeft hij onze overtredingen van ons verwijderd. Zoals een vader barmhartigheid toont jegens zijn zonen, heeft Jehovah barmhartigheid getoond jegens hen die hem vrezen. Want hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, gedachtig dat wij stof zijn” (Ps. 103:8-14). Wordt door de wijze waarop wij ten aanzien van de broeders en zusters handelen, weerspiegeld dat wij deze dingen over God werkelijk weten?
7, 8. Hoe strekt de kennis die de ouderlingen van de kudde hebben, de gemeente tot voordeel?
7 Indien dit zo is, kan het de ouderlingen niet onverschillig laten hoe het met de kudde gaat. Als geestelijke herders dienen zij terecht de woorden op zichzelf van toepassing te brengen: „Gij behoort beslist te weten hoe uw kleinvee eruitziet” (Spr. 27:23). Wat doen de ouderlingen echter met hun kennis van de kudde? Welnu, evenals Jehovah zien zij het goede in mensen. Zij zijn zich bewust van het goede dat door anderen wordt gedaan, en daarom streven zij ernaar opbouwend te zijn voor degenen om hen heen. Is dit niet in harmonie met het voorbeeld van Jehovah en de raad die hij ons in zijn woord geeft? „Laat geen verdorven woord uit uw mond voortkomen, maar elk woord dat goed is tot opbouw waar het nodig is, opdat daardoor iets meegedeeld mag worden wat gunstig is voor de hoorders. Maar wordt vriendelijk jegens elkaar, teder mededogend, elkaar vrijelijk vergevend, zoals ook God door Christus u vrijelijk vergeven heeft.” — Ef. 4:29, 32; Gal. 5:22, 23; Hebr. 10:24, 25; 1 Thess. 5:14, 15.
8 Ook beseffen zij wie in de gemeente hulp nodig hebben. Misschien tobben sommige oudere personen met moeilijkheden die invloed uitoefenen op hun dienst van God. Misschien zijn zij gedeprimeerd en hebben zij aanmoediging nodig. Slaan anderen vergaderingen over of verslappen zij op andere manieren in hun dienst voor God? Reizen sommigen alleen naar vergaderingen en velddienst en komen zij hierbij door gevaarlijke buurten? Zouden jongeren gebruikt kunnen worden ten einde andere jongeren in de velddienst en bij het voorbereiden van toespraakjes voor de theocratische bedieningsschool te helpen? Zouden hun verantwoordelijke taken in en rondom de Koninkrijkszaal gegeven kunnen worden? De ouderlingen letten waakzaam op alle details die invloed uitoefenen op het geestelijke leven van de broeders en zusters, en zij doen wat zij kunnen om hulp te bieden. Dit zijn dan ook de dingen waarover zij spreken wanneer zij bijeenkomen.
9. Namen de Israëlieten Jehovah’s raad met betrekking tot het nemen van een menselijke koning ter harte, en hoe reageerde God op hun houding?
9 Hoe dient echter hun houding te zijn wanneer een lid van de gemeente een neiging begint te vertonen waarvan de ouderlingen denken dat deze wel eens tot geestelijke moeilijkheden zou kunnen leiden? Is het een uiting van vriendelijkheid om de situatie te negeren? De wijze waarop Jehovah ten aanzien van Israël handelde toen zij om een menselijke koning vroegen, illustreert hoe er in een dergelijke situatie gehandeld dient te worden. Jehovah waarschuwde de Israëlieten op ondubbelzinnige wijze wat het hebben van een menselijke koning voor hen tot gevolg zou hebben; hij belemmerde hun echter niet in hun plannen. Hun verzoek kwam in werkelijkheid neer op een verwerping van Jehovah, en ook volhardden zij er destijds in zijn raad te negeren, toch keerde hij hun niet de rug toe maar deed hij, tot hun ondergang aan toe, steeds weer opnieuw een beroep op hen. Aangezien ouderlingen God kennen, handelen zij zelfs ten aanzien van personen die raad in de wind slaan, op een overeenkomstige geduldige wijze. — 1 Sam. 8:4-22.
10. Leg uit wat de juiste zienswijze van de opzieners is met betrekking tot iemand die raad verwerpt.
10 Een ongehuwd lid van de gemeente zou nauwe omgang kunnen hebben met een ongelovige van het andere geslacht. De ouderlingen zullen passende schriftuurlijke raad geven, waarbij zij uitleggen hoe God de kwestie beziet en aantonen dat het in werkelijkheid tegen Jehovah’s wet is een ongelovige te huwen. Ook al wordt de raad genegeerd, toch zullen de ouderlingen op liefdevolle wijze trachten zo iemand te helpen zolang hij of zij deel blijft uitmaken van de christelijke gemeente. De ouderlingen behoeven zich niet ontmoedigd te voelen als hun raad in de wind wordt geslagen, maar zij dienen in gedachten te houden dat zij de verantwoordelijkheid hebben „te vermanen . . . [en] de tegensprekers terecht te wijzen”, terwijl het per slot van rekening ook waar blijft dat „een ieder . . . zijn eigen vracht [zal] dragen”. — Tit. 1:9; Gal. 6:5.
11. Welke hoedanigheid is erg belangrijk wil raad doeltreffend zijn? Illustreer dit.
11 Met betrekking tot het geven van raad dient er iets belangrijks geleerd te worden van het voorbeeld dat Jehovah heeft gegeven: Wees vriendelijk, wees tactvol maar wees specifiek. Vergewis u ervan dat degene aan wie raad wordt gegeven, weet waar het om gaat. Er kunnen bijvoorbeeld situaties rijzen waarin er raad gegeven moet worden aan een echtpaar. Misschien kunnen zij het niet zo goed met elkaar vinden en roepen zij nu de hulp in van een ouderling. Het eerste wat een ouderling kan doen, is naar beide zijden van het verhaal te luisteren, terwijl hierbij zowel de man als de vrouw aanwezig zijn. Jehovah God luisterde altijd naar de natie Israël wanneer zij om hulp vroegen. Vaak zal de ouderling bemerken dat alleen de symptomen van het probleem onder zijn aandacht worden gebracht, terwijl er iets fundamentelers aan ten grondslag ligt, zoals hun kijk op seks. De mogelijkheid bestaat dat de vrouw beïnvloed is door de gedachte dat seks alleen een noodzakelijk kwaad is, zodat zij er het land aan heeft wanneer zij van de zijde van haar man seksuele aandacht ontvangt. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat de man geen rekening houdt met de emotionele gesteldheid van zijn vrouw en te veeleisend is op seksueel gebied.
12. Hoe kan rechtstreekse schriftuurlijke raad gebruikt worden om een echtpaar te helpen een evenwichtiger verhouding te ontwikkelen?
12 Indien de ouderling dit echtpaar nu alleen maar vertelt dat zij tot Jehovah moeten bidden en dat alles dan vanzelf wel in orde zal komen, voelen zij zich misschien even hopeloos als tevoren. De kans bestaat dat zij reeds tot God hebben gebeden en dat Jehovah hun gebed nu verhoort door middel van de raad van Zijn Woord en de hulp van een liefdevolle ouderling. Aangezien de ouderling dit beseft, zal hij, nu het probleem volledig aan de oppervlakte is gekomen, ertoe overgaan schriftuurlijke raad te geven. Hij is niet ontwijkend maar slaat rechtstreeks de schriftplaatsen op die specifiek op hun probleem van toepassing zijn. Hij zal misschien eerst uitleggen dat men zich niet onrein behoeft te voelen omdat men seksuele verlangens heeft, en dat de vervulling hiervan binnen de huwelijksregeling gezond is. Hierbij komt natuurlijk dat zelfbeheersing en consideratie met betrekking tot de ander essentieel zijn voor een evenwichtig seksueel leven. Wanneer de schriftplaatsen worden gelezen en besproken, zou dit alles en nog veel meer gedetailleerd uiteengezet kunnen worden ten einde duidelijk te doen uitkomen waar het om gaat. — Gen. 1:28; Spr. 5:15-19; 1 Kor. 7:3-5; 13:4, 5; Gal. 5:22, 23; 1 Petr. 3:7.
13. Dient een ouderling zich ontmoedigd te voelen indien raad die hij aan de hand van de Schrift heeft gegeven, niet in praktijk gebracht wordt, en waarom?
13 Of het echtpaar de schriftuurlijke raad in hun seksuele leven of in welk ander opzicht maar ook wenst op te volgen, is hun zaak; toch kan de ouderling blij zijn dat hij met de hulp van Jehovah juiste leiding heeft kunnen geven en heeft kunnen aantonen dat hij God werkelijk „kent”. Ouderlingen dienen vanzelfsprekend niet te trachten anderen te vertellen wat zij moeten doen, maar als zij raad geven, dienen zij zeer rechtstreeks te zijn wanneer zij uitleggen welke schriftuurlijke beginselen erbij betrokken zijn.
14. Welke handelwijze van Jehovah God in verband met koning Achab toont aan hoe waardevol het is naar anderen te luisteren?
14 Er is nòg een manier waarop ouderlingen kunnen tonen dat zij een ware kennis van God bezitten, en dat is door de wijze waarop zij naar zienswijzen luisteren die door leden van de gemeente worden geuit. Jehovah God weet beslist altijd hoe hij in elke situatie moet handelen, terwijl hij de toestand altijd volledig meester is. In zijn handelingen ten aanzien van de ontrouwe koning Achab van Israël stond Jehovah niettemin de engelen toe hun zienswijzen te uiten met betrekking tot de wijze waarop er met Achab gehandeld moest worden. De God van het universum had stellig niet de raad van zijn engelen nodig, maar hij luisterde. Bij andere gelegenheden luisterde God naar mensen. Welke betere manier bestaat er voor een ouderling om de polsslag van de gemeente te voelen dan te luisteren naar wat anderen te zeggen hebben en dit vervolgens ter harte te nemen? Een ouderling die luistert, zal hierdoor trouwens tot een veel doeltreffender onderwijzer worden gemaakt. — 1 Kon. 22:19-22; Gen. 18:22-33; Spr. 21:13.
ALLEN IN DE GEMEENTE DIENEN GOD TE KENNEN
15. Waarom dient twijfel onder christenen vermeden te worden, en hoe kan twijfel vermeden worden?
15 Naarmate wij zien hoe dit samenstel ten einde loopt, is het in het geval van allen die zullen willen volharden noodzakelijk God te kennen. Indien wij niet goed op de hoogte zijn van de wijze waarop hij ten aanzien van ons handelt, zouden wij gemakkelijk kunnen bezwijken voor de valstrik van twijfel, zoals in het geval van sommige opgedragen, gedoopte christenen is gebeurd. Bij twijfel zijn gewoonlijk niet de fundamentele bijbelse waarheden betrokken, zoals (1) Jehovah’s soevereiniteit, (2) het Koninkrijk of (3) de losprijs. Wij zouden ons veeleer zorgen kunnen gaan maken over de een of andere minder belangrijke kwestie, terwijl wij als gevolg van trots onze persoonlijke mening boven die van Gods Woord en Jehovah’s organisatie stellen. Een halfbroer van Jezus waarschuwde ons voor twijfel: „Wie twijfelt, is gelijk een golf van de zee, die door de wind gedreven en heen en weer geslingerd wordt. Die mens moet feitelijk niet menen dat hij iets van Jehovah zal ontvangen; hij is een besluiteloos man, ongestadig in al zijn wegen” (Jak. 1:6-8). Een kennis van de wijze waarop God ten aanzien van zijn volk in het verleden en in deze tijd heeft gehandeld en nog handelt, zal ons helpen twijfel te vermijden.
16, 17. Heeft God onvolmaakte mensen gebruikt om zijn organisatie in het verleden te leiden? Geef voorbeelden.
16 Degenen die God kennen, zullen zich heel goed herinneren hoe God onvolmaakte mensen in bijzonder verantwoordelijke posities heeft gebruikt ten einde zijn volk georganiseerd te houden. Zo was er bijvoorbeeld Mozes, die door zijn onvolmaaktheid het recht verbeurde het Beloofde Land binnen te gaan. Toch bleef God hem gebruiken. Toen Mozes aan de grens van Kanaän nogmaals Gods wet met de natie Israël doornam en deze aan hen verklaarde, hadden de Israëlieten gemakkelijk kunnen redeneren: ’Wie ben jij, Mozes, om ons raad te geven? Je komt er nota bene niet eens voor in aanmerking het Beloofde Land binnen te gaan.’ Hoe gemakkelijk zou het geweest zijn de mens te bekritiseren in plaats van voordeel te trekken van de raad die hun van Godswege werd geschonken! — Num. 20:2-12.
17 Ook na de oprichting van de christelijke gemeente bleef God onvolmaakte mensen gebruiken. Denkt u maar aan de apostel Petrus. Op de dag van Jezus’ dood verloochende Petrus Jezus driemaal. Dat was een ernstige fout. Het is echter van belang op te merken dat Petrus slechts tweeënvijftig dagen later een lid werd van het gezalfde besturende lichaam van de pasgevormde christelijke gemeente. Op de pinksterdag werd hij op een zeer in het oog springende wijze als woordvoerder van de apostelen gebruikt om een aansporende toespraak te houden. Hoewel hij onvolmaakt was, toonde hij op die pinksterdag dat hij God goed kende en grondig op de hoogte was van zijn Woord, zoals wel blijkt uit zijn aanhalingen uit de Hebreeuwse Geschriften. — Luk. 22:54-62; Hand. 2:1-47.
18. Kan een christen zich excuseren dat hij de raad van opzieners in de gemeente niet aanvaardt door aan te voeren dat zij onvolmaakt zijn, en waarom?
18 Hetzelfde geldt voor de christelijke gemeente in deze tijd. Onvolmaakte mannen die God kennen, worden gebruikt om de leiding op zich te nemen. Misschien zal een ouderling in uw gemeente u raad geven met betrekking tot uw houding. Zult u de goede schriftuurlijke raad die hij geeft, verachten en bij uzelf denken: ’Wie ben jij om mij te vertellen wat ik moet doen? Jij bent zelf heus niet volmaakt.’ Of zult u veeleer tonen dat u God „kent” en dat u beseft dat hij onvolmaakte mensen gebruikt om zijn volk op aarde raad te geven, te organiseren en te leiden? Heus, indien Jehovah er tevreden mee is met onvolmaakte mensen te werken, wie zijn wij dan om de regeling te bekritiseren? Het gaat er in de eerste plaats om dat wij voordeel trekken van de schriftuurlijke raad die er wordt gegeven.
19. Wat is de juiste reactie op beweringen die ten nadele van een broeder in de christelijke gemeente worden gedaan?
19 Aan de andere kant zou u iets ter ore kunnen komen over een van uw broeders dat hem in een slecht daglicht schijnt te plaatsen. Geniet u ervan zulke dingen te horen en stelt u er onmiddellijk geloof in? Misschien is de broeder een ouderling in de gemeente. Begint u nu niet alleen twijfels te koesteren ten aanzien van de broeder maar wordt u nu misschien erg gereserveerd ten aanzien van het gehele lichaam van ouderlingen? Iemand die Jehovah kent, zal snel handelen om zulke twijfels van zich af te werpen. Hij zal zichzelf afvragen: ’Ben ik werkelijk op de hoogte van alle feiten, of weet ik het alleen maar van horen zeggen? Het staat niet aan mij mijn broeder te oordelen, want Paulus heeft gezegd: „Wie zijt gij, dat gij de huisknecht van een ander oordeelt? Hij staat of valt voor zijn eigen meester.”’ — Rom. 14:4.
20. Wanneer wij welke dingen in gedachten houden, zullen wij worden geholpen altijd goed met onze geestelijke broeders en zusters op te schieten?
20 Misschien bent u het oneens over de wijze waarop er is gehandeld in verband met de inrichting of bouw van een Koninkrijkszaal. U zou misschien een ander ontwerp hebben gekozen, een ander soort van vloerbedekking of een andere kleur gordijnen. Maar zijn er niet vele ontwerpen mogelijk, vele soorten van vloerbedekking en talloze kleuren van gordijnen? Zal een andere aankleding van de zaal invloed uitoefenen op uw verhouding tot Jehovah? Waarom niet de raad van Paulus opgevolgd: „[Vergewist u] van de belangrijkere dingen . . ., zodat gij tot op de dag van Christus onberispelijk moogt zijn en anderen niet tot struikelen brengt”? (Fil. 1:10) Dienen wij Jehovah niet te danken dat hij in mannen heeft voorzien die de leiding op zich nemen en die ervoor zorgen dat er een plaats is waar wij voor de zuivere aanbidding kunnen bijeenkomen?
21. Waarom wordt iemand met een ware kennis van God niet aan het wankelen gebracht wanneer zijn begrip van een schriftuurlijke kwestie een verandering moet ondergaan?
21 Misschien wordt er in een van de Wachttoren-publikaties iets gezegd wat u niet begrijpt of waardoor ons vroegere begrip van bepaalde aangelegenheden wordt gewijzigd. Hoe beziet u dit? Zult u toestaan dat er twijfels binnendringen? Zal vertrouwen worden vervangen door scepticisme? Vraag uzelf af: ’Waar heb ik de bijbelkennis vandaan die ik reeds bezit? Heeft het geestelijke voedsel dat door de Wachttorenpublikaties is verschaft mij niet geholpen mijn leven te veranderen en tevredenheid en voldoening te vinden? Waarheen zou ik anders moeten gaan?’ Dit was de gedachte ten aanzien van Jehovah’s regelingen die de discipelen ten aanzien van Jezus koesterden: „Heer, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven.” — Joh. 6:68.
22. Hoe zal een nauwkeurige kennis van God in deze „laatste dagen” voor een ieder van ons nuttig blijken te zijn?
22 Thans geldt met betrekking tot miljoenen personen: „Zij maken in het openbaar bekend dat zij God kennen, maar zij verloochenen hem door hun werken, omdat zij verfoeilijk zijn en ongehoorzaam en onbekwaam voor enig goed werk” (Tit. 1:16). Onzekerheid, twijfel en bezorgdheid zijn allemaal symptomen van een generatie die God niet kent. Christenen zijn daarentegen dezelfde gedachte toegedaan als de apostel Paulus: „Want ik ken degene in wie ik geloof heb gesteld, en ik heb het vaste vertrouwen dat hij datgene wat ik hem heb toevertrouwd, kan behoeden tot die dag” (2 Tim. 1:12). Allen die God werkelijk kennen, zijn in deze veelbewogen tijd vol vertrouwen, standvastig en onverschrokken.
[Illustratie op blz. 657]
Heeft uw kerk u werkelijk geholpen Gods wil te leren kennen? Brengt u uw leven werkelijk in overeenstemming met Gods vereisten, zoals deze in de bijbel uiteengezet zijn?