De Bergrede — Gelukkigverklaringen 4 en 5
ALS de vierde ’gelukkigverklaring’ van zijn Bergrede zei Jezus: „Gelukkig zijn zij die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, want zij zullen verzadigd worden” (Matth. 5:6). Lukas’ verslag van deze verklaring luidt: „Gelukkig zijt gij die thans honger lijdt, want gij zult verzadigd worden.” — Luk. 6:21.
Uit Lukas’ Evangelie alleen zou men kunnen opmaken dat Jezus uitsluitend over personen sprak die naar stoffelijk voedsel hongeren. Matthéüs maakt echter duidelijk dat hij personen bedoelde die een intens verlangen naar rechtvaardigheid hebben. Deze beide gedachten zijn echter met elkaar in overeenstemming. Personen wie het aan letterlijk voedsel en letterlijke drank ontbreekt, zijn zich vaak scherper bewust van wijdverbreid onrecht in het huidige samenstel van dingen. Hun honger of hunkering rechtvaardigheid te zien zegevieren, kan derhalve des te groter zijn.
De „rechtvaardigheid” waarover Jezus sprak, duidt op de hoedanigheid van billijkheid die volledig in overeenstemming is met Gods wil en geboden. De psalmist bracht een gedachte tot uitdrukking welke met die van Jezus overeenkwam toen hij over zichzelf zei dat hij ’verbrijzeld was van verlangen’ naar Gods rechtvaardige rechterlijke beslissingen. — Ps. 119:20; vergelijk Jesaja 26:9, 10.
In tegenstelling tot deze verklaring van geluk, zei Jezus: „Wee u, die thans verzadigd zijt, want gij zult honger lijden” (Luk. 6:25). Degenen die „verzadigd” zijn, voelen zich voldaan met wat deze wereld te bieden heeft. Hoewel zij misschien beweren in God te geloven, beseffen zij niet hoe hard zij hem nodig hebben en ook verlangen zij niet naar zijn maatstaven van rechtvaardigheid (Openb. 3:17). In tijden van rampspoed kan zo’n honger naar goddelijke leiding zich echter tijdelijk laten gevoelen. Dit zal vooral het geval zijn wanneer God in de komende „grote verdrukking” een eind aan het huidige samenstel van dingen maakt (Matth. 24:21; Openb. 7:14). Zulke vroeger zelfvoldane personen zullen dan „honger lijden”. Op hun wanhopige geroep om Gods hulp en leiding zal geen acht worden geslagen. (Vergelijk 1 Samuël 28:4-6; Psalm 18:41; Spreuken 1:28-32.) Wat het horen van het woord van Jehovah betreft, zullen zij dan een hopeloze ’honger en dorst’ ervaren. — Amos 8:11, 12.
Jezus verklaart degenen die thans naar rechtvaardigheid hongeren en dorsten, echter „gelukkig”. Waarom? Omdat zij „verzadigd”, dat wil zeggen geheel voldaan, zullen worden. Jezus zelf heeft hier veel toe bijgedragen. Terwijl hij de huichelarij van pseudovrome religieuze leiders, „die op zichzelf vertrouwden dat zij rechtvaardig waren”, aan de kaak stelde, onderwees hij dat allen die hun zondige toestand toegaven en berouwvol vergeving trachtten te verkrijgen, een rechtvaardige positie voor het aangezicht van God konden innemen. — Luk. 18:9-14; vergelijk Matthéüs 5:20; 23:23, 24.
Een verdere ’verzadiging’ van honger en dorst naar rechtvaardigheid werd door Jezus’ dood en opstanding mogelijk gemaakt. Wij lezen hierover: „Want allen hebben gezondigd en bereiken niet de heerlijkheid Gods, en het is als een vrije gave dat zij door zijn onverdiende goedheid rechtvaardig worden verklaard op grond van de verlossing door de losprijs die door Christus Jezus is betaald.” — Rom. 3:23, 24; vergelijk Jesaja 53:11; Daniël 9:24-27; Openbaring 7:9, 14.
Deze uiterst belangrijke honger en dorst werden na Pinksteren in het jaar 33 G.T. nog verder „verzadigd”, want toen begon de heilige geest „de wereld het overtuigend bewijs [te] leveren van . . . rechtvaardigheid” (Joh. 16:8). Dit bleek zo te zijn aangezien Gods geest verantwoordelijk was voor het voortbrengen van de christelijke Griekse Geschriften, een onontbeerlijk instrument om „streng te onderrichten in rechtvaardigheid” (2 Tim. 3:16). Dezelfde werkzame kracht van God stelt mensen in staat „de nieuwe persoonlijkheid” aan te doen, als gevolg waarvan slechte praktijken en huichelarij door „ware rechtvaardigheid” worden vervangen (Ef. 4:24). De uiteindelijke en volledige ’verzadiging’ van honger en dorst naar rechtvaardigheid zal worden ondervonden wanneer getrouwe aanbidders van God eeuwig leven onder volmaakt rechtvaardige toestanden zullen verwerven. — 2 Petr. 3:13; Openb. 21:1-5.
BARMHARTIGHEID VOOR „DE BARMHARTIGEN”
Vervolgens zei Jezus in de Bergrede: „Gelukkig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid worden betoond.” — Matth. 5:7.
Barmhartigheid is niet slechts een kwestie van het verrichten van liefdadige werken, want dat zou men op huichelachtige wijze kunnen doen (Matth. 6:1, 2). „De barmhartigen” zijn personen die oprecht worden aangezet door teder meedogende en welwillende gevoelens jegens de ongelukkigen en die derhalve iets ten behoeve van hen doen. Jezus heeft in dit opzicht een volmaakt voorbeeld gegeven. Er wordt in de Schrift herhaaldelijk vermeld dat hij, voordat hij wonderen verrichtte om lijden en droefheid te verlichten, ’medelijden had’ of ’door medelijden werd bewogen’. — Matth. 14:14; 15:32-38; 20:34; Mark. 1:40-42; Luk. 7:13-15.
Barmhartigheid openbaart zich op twee manieren: (1) in een rechterlijke betekenis, wanneer mensen degenen vergeven die een overtreding jegens hen begaan, en (2) door middel van positieve daden van vriendelijkheid, consideratie en medelijden, waardoor minder bevoorrechte personen verlichting ontvangen.
Christenen hebben het bevel ontvangen ’navolgers te worden van God’ als Degene die de toon aangeeft op het gebied van het vrijelijk vergeven van berouwvolle zondaars (Ex. 34:6, 7; Ps. 103:10; Spr. 28:13; Ef. 4:31–5:2). Personen die God wensen te behagen, moeten op een positieve wijze bereid zijn degenen die het slachtoffer van ongelukkige omstandigheden zijn, elke hulp te geven waartoe zij in staat zijn (Luk. 10:20-37). Een bijzonder goede manier om barmhartigheid ten toon te spreiden, is door de bijbelse waarheid met anderen te delen. Wij merken op dat toen een schare mensen Jezus tegenkwam toen hij op weg was om wat rust te nemen, hij „met medelijden jegens hen [werd] bewogen, omdat zij als schapen zonder herder waren. En hij begon hun vele dingen te leren”. — Mark. 6:34.
De barmhartigen zijn „gelukkig” omdat hun ’barmhartigheid wordt betoond’. In zekere zin ervaren zij dit in de dagelijkse omgang met hun medemensen. Een barmhartige behandeling van anderen spoort hen ertoe aan op dezelfde wijze te reageren (Luk. 6:38). Het allerbelangrijkste is echter dat de barmhartigen op Gods barmhartigheid kunnen rekenen. Jakobus schrijft in dit verband: „Want wie geen barmhartigheid beoefent, zal zijn oordeel hebben zonder barmhartigheid. Barmhartigheid juicht in triomf over oordeel” (Jak. 2:13). Wanneer personen die werkelijk mededogen hebben betoond, door God in het oordeel worden gebracht, zullen zij bemerken dat de barmhartigheid die zij jegens anderen aan de dag hebben gelegd, in feite zal triomferen over enig ongunstig oordeel dat God anders over hen zou vellen (2 Tim. 1:16-18). De gelegenheid om vergeving van zonden en eeuwig leven te ontvangen, staat uitsluitend voor barmhartige personen open. „Als gij de mensen hun overtredingen niet vergeeft”, zo verklaarde Jezus, „zal uw Vader ook uw overtredingen niet vergeven”. — Matth. 6:15; 18:35.