Jongeren die hun Schepper gedenken
HET thema van het vrijdagmiddagprogramma van de meer dan 100 internationale „Zegevierend geloof”-congressen van Jehovah’s Getuigen in 1978 was: „JONGEREN, WEEST VOORBEELDEN IN GELOOF.” In het programma-onderdeel dat getiteld was: „Jongeren die hun Schepper gedenken”, spraken opgedragen jonge mannen en vrouwen over hun leven als dienstknechten van Jehovah. Hieronder volgen enkele ervaringen die zij vertelden.
U zult opmerken dat een aantal van de ondervraagde jongeren had besloten al hun tijd aan het prediken van „dit goede nieuws van het koninkrijk” te besteden (Matth. 24:14). Sommigen doen dit als „speciale pioniers”, door ten minste 140 uur per maand aan deze activiteit te besteden. Velen zijn „gewone pioniers” geworden, die een minimum van 1000 uur per jaar aan het bekendmaken van het „goede nieuws” besteden. Laten wij enkele dingen beschouwen die deze christelijke jongeren te zeggen hadden.
Op het congres in de stad New York vertelde een jong meisje: ’Ik weet dat sommige jongeren aarzelen om een overeenkomst met Jehovah God aan te gaan. Zelfs sommigen die zijn gedoopt, weerhouden zich ervan geestelijke belangen de eerste plaats toe te kennen. Ik spreek uit ervaring, want zo dacht ik er ook over. Maar schriftuurlijke beginselen, zoals het beginsel in Maleachi 3:10, waar ons wordt gezegd God te betalen wat wij hem schuldig zijn, hebben mij geholpen een verandering van hart te ondergaan. Ik moedig alle jonge mensen onder de toehoorders aan om geestelijke belangen op de eerste plaats te stellen. Ieder die oud genoeg is voor feestjes of om immoreel te zijn of drugs te gebruiken, is ook oud genoeg om zijn of haar leven aan Jehovah op te dragen.’
VREUGDE PUTTEN UIT DE „VELDDIENST”
„Het veld is de wereld”, zei Jezus (Matth. 13:38). Daarom verwijzen Jehovah’s Getuigen naar hun predikingsactiviteit als „velddienst”. Op het congres in New York sprak een meisje in de tienerleeftijd over wat de velddienst voor haar betekende:
’Mijn activiteit in het delen van bijbelse waarheden met anderen begon op zeer jeugdige leeftijd. Wanneer ik mijn ouders van huis tot huis vergezelde, groette ik de huisbewoner met een vrolijke glimlach en overhandigde hem een kleine gedrukte boodschap. Mettertijd kon ik met mensen over bijbelse onderwerpen spreken. Het schonk mij veel genoegen te bemerken dat een aantal mensen tot wie ik sprak, geholpen wilde worden bij het begrijpen van de bijbel. Ik bezocht hen geregeld en het was opwindend hen vooruitgang te zien maken in kennis van God en te zien hoe zij onreine praktijken opgaven en eveneens het verlangen toonden om hun pasgevonden, op de bijbel gebaseerde geloof met anderen te delen. Het veelvuldig deelnemen aan de velddienst heeft mijn geloof in Gods komende nieuwe ordening, die het paradijs over de gehele aarde zal herstellen, versterkt (Openb. 21:1-5). Indien ik anderen van die hoop wil overtuigen, moet deze eerst in mijzelf sterk leven.’
Een jonge Getuige die de Engelse vergadering in Montreal, Canada, toesprak, vertelde: ’Ik begon als klein kind met de velddienst. Gewoonlijk vergezelde ik mijn ouders in hun predikingsactiviteiten. Toen ik ongeveer vijf jaar oud was, begon ik eenvoudige aanbiedingen van huis tot huis te doen.
Die eerste jaren was de velddienst werkelijk leuk. Na verloop van tijd drong het echter tot mij door dat ik op school een buitenbeentje was. Toen begon ik het vervelend te vinden met medeleerlingen over de waarheid te spreken. Bij het prediken van huis tot huis begon ik bang te worden bij de gedachte iemand die ik van school kende, tegen te komen. Wanneer ik op die tijd terugkijk, denk ik dat in mijn geval mensenvrees, die volgens de bijbel „een strik spant”, het probleem was. — Spr. 29:25.
Nadat ik van school was gekomen, besloot ik te proberen op een tijdelijke basis te pionieren. Als gevolg daarvan kreeg de prediking een aantrekkingskracht die ze voordien nooit had gehad. Ik beschouwde het niet langer als een leuke bezigheid, noch was het een zware last. Wanneer ik degenen met wie ik de bijbel bestudeerde, vorderingen in de waarheid zag maken, ondervond ik een gevoel van diepe voldoening, omdat dit er een bewijs van vormde dat Jehovah mijn krachtsinspanningen ondersteunde. Nu pionier ik al meer dan twee en een half jaar. Wanneer ik terugkijk op de gelegenheden die ik heb gehad om een andere carrière te kiezen, heb ik dezelfde gevoelens als de apostel Paulus, die schreef: „Ik beschouw alle dingen ook werkelijk als verlies wegens de uitnemende waarde van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. Om zijnentwil heb ik het verlies van alle dingen aanvaard en ik beschouw ze als een hoop vuil, opdat ik Christus moge winnen.”’ — Fil. 3:8.
WAARDERING VOOR DE GEMEENTE
Zijn jongeren blij met de christelijke gemeente verbonden te zijn? Danny, die in Quebec als pionier dient, vertelt zijn eigen ervaring: ’Ik ben pas in 1975 gedoopt, en voordat ik de bijbelse waarheid leerde kennen, was mijn leven erg losbandig en onchristelijk. Op zoek naar een kick, dronk ik geregeld zo veel dat ik dronken werd. Toen dit mij geen genoegen meer schonk, ging ik over op het roken van marihuana en het experimenteren met andere drugs. Op zeventienjarige leeftijd rookte ik bijna elke dag marihuana.
Maar het geluk dat ik toen meende te bezitten, was niets in vergelijking met de vreugde die ik heb ervaren sinds ik met Jehovah’s volk in contact ben gekomen. Mijn eerste vergadering in een Koninkrijkszaal was onvergetelijk. Wat op mij de meeste indruk maakte, was dat na de vergadering verschillenden naar mij toe kwamen en zich voorstelden in een poging mij op mijn gemak te laten voelen. Vanaf die tijd heb ik regelmatig vergaderingen in de Koninkrijkszaal bijgewoond. Voordat ik de waarheid leerde kennen, had ik niet het verlangen met oudere mensen om te gaan, aangezien wij niets gemeen hadden. Maar onder medechristenen heb ik vele goede vrienden van alle leeftijden gevonden.’
Nog een jonge Getuige uit New York gaf een andere reden waarom hij omgang met de gemeente een genoegen vond: ’Ik ben blij een deel van de gemeente te zijn omdat ik in staat ben anderen te dienen. Ik vind het prettig de oudere broeders en zusters te assisteren wanneer zij hulp nodig hebben bij het schoonmaken van hun woning. Zo nu en dan heb ik het voorrecht medechristenen te helpen van de ene plaats naar de andere te verhuizen. Als jongere bezit ik kracht en energie. Hoe kan ik deze beter gebruiken dan om Jehovah te verheerlijken door anderen in de gemeente te dienen?’
EEN TIENJARIGE ZOEKT HULP
Op het congres in München, Duitsland, vertelde een jongeman de Griekse vergadering van dat congres de volgende ervaring: ’Toen ik op de lagere school zat, staakten mijn ouders de omgang met de christelijke gemeente. Ik ben blij te kunnen zeggen dat ik, ondanks dat ik een kind was, erin slaagde enig contact met de gemeente te onderhouden.
Op tienjarige leeftijd begon ik Jehovah om hulp te bidden. Daar mijn ouders mij niet zouden toestaan openlijk met de christelijke gemeente om te gaan, scheen het mij toe dat de enige manier om het predikingswerk te ondersteunen, was dat ik geld zou bijdragen. Ik begon dus zakgeld dat mijn ouders mij gaven, op te sparen. In twee jaar tijd spaarde ik 500 drachmen bij elkaar. Vreugdevol gaf ik deze aan de gemeente. De broeders baden voor mij en troffen regelingen dat een jongen van mijn leeftijd mij zou opzoeken. Terwijl wij met elkaar speelden, hielden wij een bijbelstudie, hetgeen mijn geloof versterkte. Jaren later ging ik naar een ander land om lessen te volgen. Mijn werkelijke beweegreden was echter vrij te zijn om gemeentevergaderingen te kunnen bijwonen.
Toen mijn ouders hiervan hoorden, had dit een goede uitwerking op hen. Zij begonnen de vergaderingen in de Koninkrijkszaal opnieuw te bezoeken en nu dient mijn vader in een verantwoordelijke positie in de gemeente. Wat mijzelf betreft, ik bezit nu de vreugde als een gewone pionier te dienen, en dat is mijn wens voor alle jonge mensen.’
Het is inderdaad een genoegen over de vele jongeren te vernemen die de aanbidding van Jehovah tot het belangrijkste in hun leven hebben gemaakt. Wij hopen dat deze ervaringen nog anderen ertoe zullen aanzetten het schriftuurlijke gebod in acht te nemen: „Gedenk nu uw grootse Schepper in uw jongelingsdagen.” — Pred. 12:1.