’Volken moeten tot de levengevende aanbidding stromen’
1, 2. (a) Hoe was het met de tempel te Jeruzalem gesteld toen Johannes zijn in Openbaring 7:9-17 beschreven visioen ontving? (b) Wanneer en waar werd de „grote schare” geïdentificeerd, en hoe reageerden de congresgangers hierop?
TOEN het laatste boek van de bijbel, de Openbaring, omstreeks het jaar 96 G.T. door de joods-christelijke apostel Johannes werd geschreven, was de joodse tempel te Jeruzalem door de Romeinse soldaten onder generaal Titus verwoest. Niettemin beschrijft de apostel Johannes in Openbaring 7:9-17 een visioen waarin hij ziet hoe een ongetelde „schare” uit alle volken, natiën, rassen en talen heilige dienst voor God op zijn troon verricht in het voorhof van zijn tempel. Kennelijk werd daar dus de geestelijke tempel van Jehovah God bedoeld.
2 In 1935 waren Jehovah’s Getuigen en mensen van goede wil uitermate verheugd toen de leden van die ongetelde internationale „schare” werden geïdentificeerd als de „schapen” uit Jezus’ gelijkenis van de schapen en de bokken (Matth. 25:31-46). Ja, zij werden vereenzelvigd met de in Jezus’ gelijkenis van de Voortreffelijke Herder genoemde „andere schapen” (Joh. 10:16; zie het boek De Harp Gods, uitgegeven in 1921 [Engels], blz. 343, par. 577; ook The Watch Tower van 15 oktober 1923, blz. 310, onder het onderkopje „Twee klassen”). Het was op het congres dat van 30 mei–3 juni 1935 in Washington (D.C., VS) werd gehouden, dat degenen die de „grote schare” uit Openbaring 7:9-17 vormen, werden geïdentificeerd doordat er een up to date verklaring van Jezus’ gelijkenis van de schapen en de bokken werd gegeven. Op de dag (zaterdag) na die bespreking werden 840 van de congresgangers op grond van hun nieuwe begrip van de aangelegenheden volgens de verklaring van Jezus’ gelijkenis, gedoopt.
3. Wanneer begon Micha 4:2 in vervulling te gaan, en naar welk Jeruzalem zagen degenen die een aandeel aan de vervulling hadden, op?
3 De opgedragen, gedoopte „andere schapen” nemen samen met de geestelijke broeders van de Koning Jezus Christus deel aan de wereldomvattende bekendmaking van „dit goede nieuws van het koninkrijk”, dat „op de gehele bewoonde aarde” wordt gepredikt „tot een getuigenis voor alle natiën” (Matth. 24:14). Op deze wijze begon Micha 4:2 in vervulling te gaan: „En vele natiën zullen stellig heengaan en zeggen: ’Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah en naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij zullen stellig zijn paden bewandelen.’ Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van Jehovah uit Jeruzalem.” De „grote schare” „andere schapen” zag voor het ontvangen van de op de bijbel gebaseerde „wet” en voor het „woord van Jehovah”, dat door bemiddeling van zijn gezalfde getuigen, de geestelijke Israëlieten, tot hen kwam, niet op naar het aardse Jeruzalem, dat toentertijd door Britse troepen werd bezet, maar naar het Nieuwe Jeruzalem op de hemelse Berg Sion.
4. Onder wie begon Micha 4:3, 4 toen in vervulling te gaan?
4 Niet onder de wereldse natiën die zich voor de Tweede Wereldoorlog bewapenden, maar onder de met schapen te vergelijken leden van de internationale „grote schare” begonnen de woorden van Micha 4:3, 4 in vervulling te gaan: „En hij [Jehovah] zal stellig richten onder vele volken en de zaken rechtzetten met betrekking tot verre, machtige natiën. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Zij zullen, natie tegen natie, geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. En zij zullen werkelijk ieder onder hun wijnstok en onder hun vijgeboom zitten, en er zal niemand zijn die hen doet beven; want het is de mond van Jehovah der legerscharen die het heeft gesproken.”
5. Voor welke positie namen zij tijdens de Tweede Wereldoorlog hun standpunt in, en hoe wonen zij, figuurlijk gesproken?
5 Onbevreesd, zonder zich door wie maar ook van deze wereld angst te laten aanjagen, maakten de Getuigen, zelfs nadat op 1 september 1939 de Tweede Wereldoorlog was ontbrand, openlijk hun neutraliteit ten opzichte van alle in hevige strijd gewikkelde natiën bekend en publiceerden zij dit door hen ingenomen standpunt. (Zie The Watchtower van 1 november 1939, waarin het hoofdartikel „Neutraliteit” stond; Nederlandse uitgave van 1 januari 1940.) Zij hebben dit neutrale standpunt nimmer laten varen. In vele gevallen heeft dit ertoe geleid dat zij in concentratiekampen of in gevangenissen werden opgesloten of zelfs als onvaderlandslievend werden gedood. In navolging van Jezus Christus weigeren zij een deel van deze wereld te worden. Terecht kan er dan ook verwacht worden dat de Getuigen binnen hun eigen gemeenten de vrede bewaren en als broeders te zamen wonen (Ps. 133). Figuurlijk gesproken, zit een ieder van hen „onder zijn eigen wijnstok en onder zijn eigen vijgeboom”, in zekerheid, zoals dit het geval was met de Israëlieten tijdens de veertigjarige vredige regering van koning Salomo, de zoon van David (1 Kon. 4:25). Gedurende dit „besluit van het samenstel van dingen” prediken zij vredig „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde”. — Matth. 24:3, 14.
OVERLEVENDEN VAN HAR–MÁGEDON ZETTEN DE WARE AANBIDDING VOORT
6, 7. Wat zei The Watch Tower van 15 december 1928 met betrekking tot Micha 5:6-9 en de vervulling van deze profetie?
6 De Getuigen vormen dus onder alle volken een verfrissend element. Dit is precies zoals in Micha 5:6-9 was voorzegd: „En hij [Jehovah] zal stellig bevrijding van de Assyriër [de wereldmacht Assyrië] teweegbrengen, wanneer hij in ons land komt en wanneer hij ons gebied betreedt. En de overgeblevenen van Jakob moeten te midden van vele volken worden als dauw van Jehovah, als overvloedige regenbuien op de plantengroei, die niet hoopt op de mens, noch wacht op de zonen van de aardse mens. En de overgeblevenen van Jakob moeten onder de natiën, te midden van vele volken, worden als een leeuw onder de dieren van het woud, als een manen dragende jonge leeuw onder schaapskudden, die, wanneer hij werkelijk doortrekt, stellig zowel vertrapt als verscheurt; en er is geen bevrijder. Uw hand zal hoog boven uw tegenstanders zijn, en alle vijanden van u zullen afgesneden worden.”
7 In het artikel „Heerser uit Bethlehem”, in The Watch Tower van 15 december 1928, werd hiernaar verwezen. Daarin stond:
Hieruit zou men kunnen opmaken dat sommigen van het overblijfsel zelfs nadat Armageddon is gestreden, nog op aarde zullen zijn en dan nog wat meer werk te doen zullen hebben in de naam van de Heer en tot zijn lof en heerlijkheid. De mensen die door de grote en verschrikkelijke benauwdheid heen zijn gekomen, zullen voor hulp niet langer naar mensen opzien, noch uitzien naar de zonen der mensen om hen hulp en troost te verschaffen, maar zullen zich tot de Heer wenden en gaarne naar zijn Woord luisteren. Sommige schepselen zullen het voorrecht hebben als instrumenten en boodschappers van de Heer de boodschap van vrede tot de mensen te brengen.
Het overblijfsel van de Heer zal volgens deze profetie in de kracht van Jehovah zegevieren. Een leeuw is een monarch onder de dieren van het woud, waarvoor geen enkel dier kan standhouden. De schaapskudden zijn machteloos tegenover een sterke en jonge leeuw in hun midden. Zo beschrijft de profeet het getrouwe overblijfsel van God. Het zal in de naam van de Heer onder de natiën, te midden van vele volken, sterk en krachtig zijn om degenen te helpen die geholpen willen worden en aan te tonen op welke wijze God degenen die weerstand bieden, zal vernietigen. — Blz. 376, par. 35, 36.
8. Hoe werd hier in The Watch Tower van 15 maart 1929 nog verder op doorgegaan?
8 In The Watch Tower van 15 maart 1929, bladzijde 88, paragraaf 41, werd hier nog verder op doorgegaan. Daar stond:
Zelfs de klasse der grote schare moet naar de levende waterbronnen worden geleid (Openb. 7:17). Het kan zijn dat de Heer zich van het overblijfsel bedient om hen aldus te helpen. Er zullen vele anderen zijn die door Armageddon worden vernederd, en zij zullen bereid zijn te luisteren. Na Armageddon worden sommigen van het overblijfsel wellicht door de Heer gebruikt om getuigenis af te leggen en om degenen te helpen die onderwezen moeten worden, en dit doen zij wellicht voordat zij werkelijk in de hoven van eeuwige heerlijkheid worden opgenomen. Het is zeker dat het overblijfsel thans de taak heeft om als de door God op juiste wijze aangestelde getuigen de blijde tijdingen te verkondigen.
9. Kan het overblijfsel pas als „dauw” en als een „manen dragende jonge leeuw” met betrekking tot de volken der natiën worden nadat Jehovah te Har–mágedon de overwinning heeft behaald?
9 Het overblijfsel van geestelijke Israëlieten heeft echter niet tot na de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon hoeven wachten om voor mensen die „de God van Jakob” in zijn geestelijke tempel zoeken te aanbidden, als verfrissende „dauw” te worden (Openb. 16:14, 16). Neen, het overblijfsel heeft niet hoeven wachten tot nadat Jehovah op het hoogtepunt van die laatste oorlog de overwinning behaalt voordat zij als een „manen dragende jonge leeuw” onder de natiën konden worden. Net als de profeet Jesaja, toen hij een visioen van Jehovah in Zijn tempel ontving, hebben zij gunstig gereageerd op Jehovah’s vraag: „Wie zal voor ons gaan?” Onmiddellijk nadat de Eerste Wereldoorlog in 1918 eindigde, zeiden zij: „Hier ben ik! Zend mij” (Jes. 6:8). In gehoorzaamheid aan het goddelijke gebod: ’Gaat’, zijn zij tot de volken van alle natiën uitgegaan.
10. Door welke boodschap van Jehovah te verkondigen, is het overblijfsel als een leeuw onder de natiën geweest?
10 Aldus hebben zij zich beziggehouden met de prediking van de boodschap van het opgerichte koninkrijk, dat de klasse der „schapen” zal zegenen en de klasse der „bokken” zal vernietigen (Matth. 25:31-46). Door „de dag der wraak van de zijde van onze God” te verkondigen, zijn zij zo moedig als een leeuw geweest, doordat zij de tegenstanders van Gods opgerichte koninkrijk ervan in kennis stellen dat zij te Har–mágedon door Jehovah’s Strijder-Koning, Jezus Christus, „de Leeuw, die uit de stam Juda is”, vernietigd zullen worden. — Jes. 61:1-3; Openb. 5:5.
11. Hoe komt het dat de „hand” van het gezalfde overblijfsel hoog boven hun vijanden is gebleven, en wat heeft dit tot gevolg gehad op het gebied van bijkantoren van het Genootschap en het aantal bijeengebrachte „schapen”?
11 Op die manier is hun ’hand hoog boven hun tegenstanders geweest’, hetgeen wil zeggen dat zij door het actief toepassen van het Woord van God de overwinning hebben behaald op alle tegenstanders die de Koninkrijksboodschap trachten te onderdrukken. Die tegenstanders zijn gewaarschuwd betreffende hun komende nederlaag en vernietiging te Har–mágedon, wanneer zij voor eeuwig „afgesneden” zullen worden (Micha 5:9). Aan de andere kant zijn deze gezalfde bekendmakers van Gods koninkrijk als verfrissende „dauw” geweest voor de met schapen te vergelijken mensen die zich als verzengde, verdorde „plantengroei” hebben gevoeld. Doordat Jehovah hun hand ondersteunt, is ze gedurende al deze jaren sinds de publikatie van de bovengenoemde artikelen in de uitgaven van The Watch Tower van 1928 en 1929, hoog boven hun vijanden verheven gebleven. Dit blijkt wel uit het feit dat het aantal buitenlandse bijkantoren van de Watch Tower Bible and Tract Society die het gezalfde „overblijfsel” ten dienste staan, tot 97 is toegenomen. Ook is de „grote schare” „andere schapen” van de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus, tot nu toe in aantal blijven toenemen. Hoe groot hun aantal uiteindelijk zal zijn, wordt in Openbaring 7:9-17 niet vermeld.
12. Totdat wat wordt losgelaten, moet het werk van het gezalfde overblijfsel en hun met schapen te vergelijken metgezellen voortgang vinden, en waarom?
12 De activiteiten van het gezalfde overblijfsel en hun met schapen te vergelijken metgezellen moeten voortgang vinden totdat de „vier engelen” die aan de vier hoeken van de aarde staan, het bevel ontvangen de vier winden los te laten waardoor de „grote verdrukking” zal losbarsten. Tijdens die verdrukking zullen degenen die de Koninkrijksboodschap hardnekkig blijven verwerpen, „afgesneden”, dat wil zeggen, vernietigd worden. Tegen die tijd zal het definitieve aantal dat nodig is om de 144.000 medeërfgenamen van Jezus Christus voltallig te maken, in hun voorhoofd zijn „verzegeld” (Openb. 7:1-8, 14). Hun met schapen te vergelijken metgezellen, die uit alle natiën zijn gekomen om het geestelijke „huis” van Jehovah te zoeken en die zich aan hem hebben opgedragen om „zijn paden [te] bewandelen”, zullen tijdens de „grote verdrukking” worden gespaard (Micha 4:1-4). Zij zullen derhalve op aarde in leven blijven en de duizendjarige regering van Jezus Christus en zijn verheerlijkte medeërfgenamen binnengaan.
13. Hoevelen van het gezalfde overblijfsel zullen Har–mágedon overleven, en als wat zullen zij nog steeds onder hun medeoverlevenden zijn?
13 Hoevelen van het gezalfde overblijfsel van Christus’ medeërfgenamen te zamen met hen „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zullen overleven, weten wij niet. Ook weten wij niet hoe lang zij zich daarna nog onder hun medeoverlevenden zullen bevinden. Maar één ding is zeker: zij zullen nog steeds als verfrissende „dauw” voor de „grote schare” „andere schapen” zijn. Dezen zullen geen probleem voor het overblijfsel vormen, aangezien de „andere schapen” reeds te zamen met het overblijfsel — dat zich in „deze kooi” bevindt, waarin de Voortreffelijke Herder de „kleine kudde” heeft bijeengebracht — tot „één kudde” zijn gemaakt (Joh. 10:16; Luk. 12:32). Onder de „grote schare” overlevenden hoeft het overblijfsel zich dus niet als een verscheurende leeuw onder weerloze schapen te gedragen.
14. Als wat voor dier dat vertrapt, zal het hemelse Sion bij die gelegenheid zijn, en hoe hard of sterk zal de „horen” ten aanzien van de vijanden zijn?
14 Het overblijfsel zal geen militaire strijd voeren in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon. Net als de Israëlieten in de dagen van koning Josafat, zullen zij alleen maar blijven staan en zien hoe Jehovah door bemiddeling van Jezus Christus, „de Leeuw, die uit de stam Juda is”, redding verschaft (2 Kron. 20:17). Bij die gelegenheid zal Jehovah God de Almachtige de „horen” van het hemelse Sion als ijzer maken, en als een stier zal dit hemelse Sion Gods vijanden vertrappen als op een dorsvloer en „stellig vele volken verpulveren”, hetgeen hun vernietiging tot gevolg heeft (Micha 4:13). Wat er na hun vernietiging mocht achterblijven, zal de overlevenden van Har–mágedon ten dienste staan.
WAT THANS TE MIDDEN VAN EEN VERDORVEN WERELD WORDT VEREIST
15. Kan men, als men aan God vereiste in Micha 6:8 wil voldoen, al dan niet in de christenheid blijven? En waarom antwoordt u zo?
15 Het is met betrekking tot de christenheid, de hedendaagse tegenhanger van het deloyale Israël, dat Micha 7:2, 6 zegt: „De loyale is van de aarde vergaan, en onder de mensen is er geen oprechte. . . . ’s mensen vijanden zijn zijn huisgenoten.” Wat moeten zelfs belijdende christenen die deel uitmaken van de hedendaagse christenheid, doen om aan de gevolgen van deze verdorven toestand te ontkomen? Moeten zij materiële offers brengen, terwijl zij toch nog een deel van de verdorven religieuze organisatie blijven? Neen! In plaats daarvan moeten zij in overeenstemming handelen met datgene wat in Micha 6:8 staat: „Hij heeft u verteld, o aardse mens, wat goed is. En wat vraagt Jehovah van u terug dan gerechtigheid te oefenen en goedheid lief te hebben en bescheiden te wandelen met uw God?” Wil men aan dit goddelijke vereiste voldoen, dan zal men zelfs de christenheid moeten verlaten, aangezien ze ten onrechte beweert christelijk te zijn. Dit blijkt uit haar religieuze en morele verdorvenheid. In de christenheid te blijven en te trachten haar te hervormen, zal nimmer succes hebben. Ze is door de God die ze beweert te dienen, tot de vernietiging gedoemd.
16, 17. (a) Bij welke mensenstroom moet men zich thans aansluiten, en welke keus met betrekking tot de god die men verkiest te dienen, moet men doen? (b) Welke God verheerlijkt men door het lied van Mozes en het Lam te zingen?
16 Het huis van aanbidding van de christenheid zal weggevaagd worden, net zoals Jeruzalems tempel uit Micha’s tijd in 607 v.G.T. werd verwoest. Wil men daarom ’bescheiden wandelen met zijn God’, dan moet men zich, of men nu deel uitmaakt van de christenheid of tot een ander onderdeel van het gehele wereldrijk van valse religie behoort, bij de volken van alle nationaliteiten aansluiten die thans naar „de berg van Jehovah en naar het huis van de God van Jakob” stromen. Men moet Jehovah’s leringen uit het hemelse Sion aanvaarden en de weg bewandelen die Hij thans voorschrijft. Dit betekent niet dat men een joodse bekeerling of proseliet moet worden. Het betekent dat men een discipel moet worden van de eniggeboren Zoon van Jehovah en net zo’n getuige moet worden als hij was. Wat? Moet men een opgedragen, gedoopte getuige van Jehovah worden? Ja! Het betekent dat men de keus moet doen die in Micha 4:5 wordt uiteengezet: „Want alle volken, van hun kant, zullen elk in de naam van hun god wandelen; maar wij, van onze kant, zullen wandelen in de naam van Jehovah, onze God, tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig.” Men moet meedoen met het zingen van „het lied van Mozes, de slaaf van God, en het lied van het Lam”, door te zeggen:
17 „Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Jehovah God, de Almachtige. Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Koning der eeuwigheid. Wie zal u niet werkelijk vrezen, Jehovah, en uw naam verheerlijken, omdat gij alleen loyaal zijt? Want alle natiën zullen komen en voor u aanbidden, omdat uw rechtvaardige besluiten openbaar zijn gemaakt.” — Openb. 15:3, 4.
18. Waarom is de vraag die Micha tot slot stelt, alsook het antwoord dat hij daarop geeft, passend met betrekking tot Jehovah?
18 Jehovah zal zich loyaal aan al zijn beloften houden die hij ten aanzien van ons heeft gedaan, zoals de belofte die hij deed aan de patriarch Abraham en aan diens kleinzoon, Jakob, of Israël, wat inhoudt dat hij zelfs zo ver zal gaan dat hij alle families en natiën der aarde zal zegenen door bemiddeling van Zijn Zoon, Jezus Christus. Door dit te doen, zal Jehovah zelf als de tegenbeeldige Abraham, als de Grotere Abraham, optreden. Met het oog op de onwankelbare loyaliteit die hij tot nu toe jegens ons heeft getoond, kunnen wij Micha’s slotwoorden opnemen en zeggen:
„Wie is een God als gij, een die dwaling vergeeft en de overtreding van het overblijfsel van zijn erfdeel voorbijgaat? Hij zal stellig niet voor eeuwig aan zijn toorn vasthouden, want hij schept behagen in liefderijke goedheid. Hij zal ons wederom barmhartigheid betonen; hij zal onze dwalingen onderwerpen. En gij zult al hun zonden in de diepten der zee werpen. Gij zult de aan Jakob geschonken trouw, de aan Abraham geschonken liefderijke goedheid geven, die gij vanaf de dagen van weleer onze voorvaders onder ede beloofd hebt.” — Micha 7:18-20.
19. Wie is de onvergelijkelijke God, en wiens aanbidding zullen wij zowel gedurende het „laatst der dagen” als daarna verhogen?
19 Er is geen God zoals de Soevereine Heer Jehovah, de God en Vader van onze Heer Jezus Christus. Laten wij zowel nu, „in het laatst der dagen”, als tot in alle eeuwigheid zijn zuivere aanbidding verhogen.
[Illustratie op blz. 24]
’Volken moeten tot de levengevende aanbidding stromen’