Vindt het spreken in tongen in deze tijd zijn oorsprong bij God?
„DE SCHRIFT leert dat doop met de geest, gestaafd door het spreken in tongen, in deze tijd bij de ware kerk hoort”, beweert Marvin A. Hicks, voorganger van de pinkstergemeente.
„De fundamentele leerstelling van het spreken in tongen is onschriftuurlijk en onjuist”, betoogt Dr. W. A. Criswell van de Eerste Baptistenkerk van Dallas. Hij voegt eraan toe: „Als dat het christelijke geloof is, dan ben ik geen christen.”
Met het oog op zulke tegenstrijdige meningen over het spreken in tongen vraagt u zich misschien af: ’Wat zegt de Schrift nu eigenlijk over de gave van tongen? Behoort het bij het hedendaagse christendom?’ Voor het antwoord op deze vragen is het nuttig als wij begrijpen waarom de gave van tongen aan de eerste christenen werd gegeven.
WAAROM DE GAVE WERD VERLEEND
In de eerste plaats legt de apostel Paulus in Hebreeën 2:2-4 uit dat de wonderbaarlijke gaven, waartoe ook de gave van tongen behoort, aan de eerste-eeuwse christenen werden gegeven om te bewijzen dat Gods gunst van de oude joodse regeling voor aanbidding was overgegaan op de pas opgerichte christelijke gemeente. Deze verlegging van de goddelijke gunst was duidelijk vast komen te staan in de tweede helft van de eerste eeuw, toen enkelen van de apostelen van Jezus Christus nog leefden.
Dat de gave van tongen ook nog een ander doel diende, blijkt uit wat Jezus kort voor zijn hemelvaart in 33 G.T. tot zijn discipelen zei: „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u komt, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Hand. 1:8). De kleine groep discipelen telde geen personen die de talen van elke streek op aarde spraken. Maar in vervulling van Jezus’ belofte werd zo’n tien dagen later, op de dag van het pinksterfeest, de heilige geest uitgestort op ongeveer 120 discipelen van hem die in een bovenkamer in Jeruzalem bijeen waren. Wat had dit tot gevolg? Zij „begonnen in verschillende talen te spreken” en konden dus onmiddellijk aan de slag gaan om zich van het hun opgedragen getuigeniswerk te kwijten. — Hand. 2:1-4.
Toen die discipelen tijdens het pinksterfeest in Jeruzalem getuigenis gaven, hoorde men joden en proselieten, die uit afgelegen streken waren gekomen om het feest bij te wonen, zeggen: „Hoe komt het . . . dat een ieder van ons zijn eigen taal hoort, waarin wij werden geboren? . . . wij horen hen in onze talen over de grote daden van God spreken” (Hand. 2:8-11). Het is duidelijk dat de hier genoemde talen bekende talen waren en geen onverstaanbare spraak. En merk op dat de gave werd gebruikt in harmonie met het doel waarvoor, zoals Jezus had gezegd, de geest zou worden gegeven, namelijk om aan anderen getuigenis te geven. Dat doel werd er opmerkelijk door gediend, want „er werden op die dag ongeveer drieduizend zielen toegevoegd”. — Hand. 2:41.
Een andere gelegenheid waarbij het uitstorten van heilige geest vergezeld ging van de gave van tongen, staat in Handelingen 10:44-46 vermeld. Als u het verslag leest, zult u opmerken dat toen Gods geest op de heiden Cornelius en zijn huisgezin viel, ook zij ’in talen gingen spreken’. De apostel Petrus zei over dat wat hij bij die gelegenheid had waargenomen: „Maar toen ik begon te spreken, viel de heilige geest op hen, evenals in het begin ook op ons.” Volgens Petrus was de bij die gelegenheid verleende gave van tongen dus dezelfde gave die verscheidene jaren voordien met Pinksteren was ontvangen — een wonderbaarlijk vermogen om vreemde talen te spreken. De bijbel laat zien dat de gave van tongen die aan Cornelius en zijn huisgezin werd geschonken, Petrus en degenen die bij hem waren ervan overtuigde dat God nu onbesneden heidenen in de gemeente aanvaardde. God gebruikte nu de christelijke gemeente. — Hand. 11:15-18.
’Maar hoe verklaart u dan Paulus’ woorden in 1 Korinthiërs 14:2?’ zullen sommigen vragen. ’Zei Paulus niet: „Want wie in een taal spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God”?’
In de eerste plaats zij opgemerkt dat Paulus hier niet spreekt over persoonlijke gebeden maar veeleer over het gebruik van de gave van tongen op een gemeentevergadering. (Zie 1 Korinthiërs 14:23.) Bovendien zijn Paulus’ woorden volkomen in harmonie met zowel het doel waarvoor de gave van tongen werd gegeven als met de beschrijving van de gave in het boek Handelingen. Als u het gehele 14de hoofdstuk van 1 Korinthiërs leest, zult u opmerken dat (1) de talen waarover wordt gesproken, bekende talen waren en geen onverstaanbare spraak, en (2) de gave niet in besloten kring gebruikt moest worden, maar ten behoeve van ongelovigen.
Laten wij 14 vers 2 eens in z’n geheel lezen. Er staat: „Want wie in een taal spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God, want niemand luistert, doch hij spreekt heilige geheimen door de geest.” Het Griekse woord dat met „taal” is vertaald, gloossa, is hetzelfde woord als dat in Handelingen 2:4, 11, waar het klaarblijkelijk betrekking heeft op bekende talen. Het Griekse woord dat met „luistert” is vertaald, kan duiden op iets horen zonder te begrijpen wat er wordt gezegd. Dit wordt duidelijker in het licht van de verzen 13, 16 en 17 van 1 Korinthiërs hoofdstuk 14 waar wij lezen: „Laat daarom degene die in een taal spreekt, bidden dat hij het moge vertalen. Hoe zal anders iemand die de plaats van de gewone persoon [of ongelovige; zie 14 de verzen 22-25] inneemt, wanneer gij met een gave van de geest lof brengt, Amen zeggen op uw dankzegging, daar hij niet weet wat gij zegt? Gij spreekt weliswaar een voortreffelijk dankgebed uit, maar de ander wordt niet opgebouwd.”
Eenvoudig gezegd: hij die in een taal spreekt, spreekt niet tot mensen maar tot God indien de mensen die luisteren, niet begrijpen wat hij zegt. Paulus dacht daarbij niet aan onverstaanbare spraak maar aan vreemde talen die eventueel door anderen verstaan konden worden. Maar indien in feite niemand van de aanwezigen de taal kon verstaan en als er geen vertalers aanwezig waren, moest degene die de taal sprak, bidden dat hij het mocht vertalen en op die manier anderen mocht opbouwen, vooral de ongelovigen. Was er niemand om te vertalen dan zou het, zoals de schriftplaats zegt, beter voor hem zijn te zwijgen. — 1 Kor. 14:28.
En hoe is het in deze tijd? Zouden gaven zoals de gave van tongen niet nodig zijn om aan te geven ’dat de heilige geest in iemand aanwezig is’?
EEN ONDERDEEL VAN HET HEDENDAAGSE CHRISTENDOM?
De Schrift laat zien dat de wonderbaarlijke gaven die aan eerste-eeuwse christenen werden geschonken, slechts van tijdelijke aard waren. „De liefde faalt nimmer. Maar hetzij er gaven van profeteren zijn, ze zullen worden weggedaan; hetzij er talen zijn, ze zullen ophouden” (1 Kor. 13:8). Geeft de bijbel enige aanwijzing wanneer de gaven zouden ophouden? Ja, inderdaad.
Lees voor uzelf eens de verslagen van de gelegenheden waarbij het uitstorten van heilige geest vergezeld ging van de gave van tongen: Handelingen 2:1-4, 14; 10:44-48; 19:6. U zult opmerken dat bij elke gelegenheid één of meer van de apostelen van Jezus Christus aanwezig waren. Volgens Handelingen 8:18 werd „door middel van de oplegging der handen van de apostelen de geest . . . gegeven”. Het is dan ook logisch dat bij de dood van de apostelen het doorgeven van de gaven van de geest, met inbegrip van de gave van tongen, ophield. De gave van tongen had haar doel gediend. Er was duidelijk komen vast te staan dat de christelijke gemeente Gods gunst en steun genoot. Bovendien waren de christenen in aantal toegenomen en hadden zij zich over vele landen verspreid, waarbij zij het „goede nieuws” meenamen. — Vergelijk Kolossenzen 1:23.
’Maar als de gaven zijn opgehouden, hoe zijn de hedendaagse manifestaties dan te verklaren?’ zullen sommigen zich afvragen.
„Wij zijn ons er ook van bewust dat een soortgelijk verschijnsel zich kan voordoen onder occulte/demonische invloed”, zo werd toegegeven in een gezamenlijke verklaring van de Fountain Trust en de Evangelische Raad van de Kerk van Engeland. (Wij cursiveren.)
Zou het mogelijk zijn dat de hedendaagse gave van tongen niet van God afkomstig is? Toegegeven, dit kan moeilijk te accepteren zijn voor personen die er aanspraak op maken de gave te bezitten. Van de 5.000.000 volwassen Amerikanen die beweren in tongen te spreken, gelooft 33 procent niet eens dat de Duivel een persoon is en dat hij anderen kan beïnvloeden. Hoe kunt u er dan met zekerheid achter komen waar de hedendaagse manifestaties hun oorsprong vinden?
„AAN HUN VRUCHTEN”
Jezus verschafte de sleutel tot het identificeren van ware christenen toen hij verklaarde: „Elke goede boom [brengt] voortreffelijke vruchten voort” (Matth. 7:17). Ja, er zouden vruchten, of bewijzen, moeten zijn dat Gods heilige geest hen steunde. Het is onthullend de schriftuurlijke bewijzen hiervoor te beschouwen in het licht van de Christianity Today — Gallup-enquête, die in Christianity Today van 22 februari 1980 werd gepubliceerd.
Niet eenmaal maakt de Schrift melding van het verlenen van een wonderbaarlijke gave aan iemand die zonde goedkeurde of beoefende. Tot de eerste-eeuwse christelijke gemeente in Korinthe behoorden personen die vroeger immoreel waren geweest maar die waren veranderd toen zij christenen werden. Zij gaven zich niet langer over aan een leven van seksuele immoraliteit (1 Kor. 6:9-11). En toch keurt volgens de enquête 19 procent van degenen die thans in tongen spreken, seksuele betrekkingen vóór het huwelijk goed.
Ware christenen zouden eerbied hebben voor de bijbel als het Woord van God. Jezus Christus citeerde de Schrift en beschouwde deze als Gods woord (Joh. 17:17). Maar volgens de enquête beziet 44 procent van degenen die in onze tijd in tongen spreken, de bijbel niet als de hoogste autoriteit op religieus gebied.
„Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën”, gebood Jezus (Matth. 28:19, 20). En hij voorzei dat het „goede nieuws” van Gods koninkrijk „op de gehele bewoonde aarde [zou] worden gepredikt tot een getuigenis” (Matth. 24:14). Ware christenen dienen daar actief mee bezig te zijn. Maar volgens de enquête praat 51 procent van degenen die thans in tongen spreken, niet eens eenmaal per week over hun geloof, en 58 procent vindt het niet belangrijk pogingen te doen om anderen voor Christus te winnen.
„Zij zijn geen deel van de wereld”, zei Jezus over zijn volgelingen (Joh. 17:16). Maar in plaats dat de mensen die in tongen spreken „geen deel van de wereld” zijn, beantwoorden zij „wat hun politieke verbondenheid betreft” „nauwgezet aan het patroon van de bevolking in het algemeen”, bericht Christianity Today.
„Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt”, zei Jezus (Joh. 13:35). De apostel Johannes voegde eraan toe: „Wij [moeten] liefde voor elkaar . . . hebben; niet zoals Kaïn, die uit de goddeloze voortsproot en zijn broer vermoordde” (1 Joh. 3:11, 12). Ware christenen koesteren oprechte liefde voor elkaar. Zij zijn niet verdeeld door raciale, nationale of sociale vooroordelen. Zelfs in oorlogstijd weigeren zij medegelovigen in andere landen af te slachten. Is dit de situatie onder de bevolking in het algemeen? Onder hen die beweren de gave van tongen te bezitten?
Wat laten de bewijzen dus zien? Nu, aangezien degenen die in tongen spreken, als groep niet de „vruchten” voortbrengen die kenmerkend zijn voor ware christenen, is het duidelijk dat zij die er aanspraak op maken de gave van tongen te bezitten, die niet ontvangen kunnen hebben uit dezelfde bron als de eerste christenen.
De Schrift bevat krachtige waarschuwingen die te kennen geven dat een andere bron ervoor verantwoordelijk is. Jezus voorzei: „Velen zullen op die dag tot mij zeggen: ’Heer, Heer, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd, en in uw naam demonen uitgeworpen, en in uw naam vele krachtige werken verricht?’ En toch zal ik hun dan in het openbaar bekendmaken: Ik heb u nooit gekend!” (Matth. 7:22, 23) De apostel Paulus waarschuwde dat de tijd zou komen dat er ’krachtige werken’ en „leugenachtige tekenen” verricht zouden worden als een „werking van Satan”. — 2 Thess. 2:9, 10.
Hoe kunt u dan ware volgelingen van Christus herkennen, als zij niet herkenbaar zijn aan het bezit van wonderbaarlijke gaven van tongen? Aan de „vruchten”, de schriftuurlijke bewijzen die wij beschouwd hebben.
Wij nodigen u uit de bijbel te onderzoeken en die dan te vergelijken met de leer en gebruiken van Jehovah’s Getuigen. Kijk zelf of dat wat u constateert, u ertoe zal bewegen over hen te zeggen: „God is werkelijk in uw midden.” — 1 Kor. 14:25.