Jehovah dienen op zijn heilige berg
Zoals verteld door Fred Germann
IN SOMMIGE delen van de wereld worden bergen op bijgelovige wijze door mensen vereerd. Wat mij aangaat, aangezien ik Zwitser ben van geboorte heb ik mij altijd onweerstaanbaar aangetrokken gevoeld tot de bergen, en vooral de Alpen. Vanaf mijn kinderjaren heb ik altijd hun overweldigende pracht bewonderd en de majesteit ervan beschouwd als een stil getuigenis van Gods heerlijkheid. Zelfs nu, op zevenentachtigjarige leeftijd, herinnert de aanblik van zulke zich hoog verheffende toppen mij aan de profetie van Micha 4:1, 2, waarin wordt voorzegd dat vastberaden mannen en vrouwen vergaderd worden op „de berg van het huis van Jehovah”, de plaats van zijn zuivere aanbidding die verheven is boven alle valse religies. Wat is het voor mij een voorrecht geweest de vervulling van deze profetie mee te maken! Maar evenals er vastberadenheid en krachtsinspanningen voor nodig zijn om een berg in de Alpen te beklimmen, heb ik veel met bergen te vergelijken belemmeringen moeten overwinnen om de zuivere aanbidding na te jagen (Matth. 17:20). Mag ik enkele herinneringen met u delen?
EERSTE VLUCHTIGE BLIKKEN VAN DE „BERG”
In 1903, toen wij in het Zwitserse Berner Oberland woonden, wierp mijn moeder voor het eerst een blik op de „berg” van ware aanbidding. Zij las een bijbels traktaat waarin een naderend millennium onder Christus werd aangekondigd dat het huidige onrechtvaardige samenstel zou vervangen. Zij raakte zo enthousiast door deze boodschap dat zij zich gedrongen voelde deze met haar medemensen te delen. Op zekere avond kreeg zij bezoek van een woedende pastoor. Maar met de bijbel in de hand stond zij met de antwoorden klaar. Ik was toen acht jaar oud.
Moeder heeft haar opdracht aan God niet lang hierna door de waterdoop gesymboliseerd. In onze streek van Zwitserland was slechts één groepje christenen met ’geloof dat bergen kan verzetten’ (1 Kor. 13:2). Zij bevonden zich in het stadje Thun, waar ruim zestig jaar later het Zwitserse bijkantoor van het Wachttorengenootschap gevestigd zou worden. Hoewel wij er ver voor moesten reizen, bezocht moeder de vergaderingen zo vaak als dit mogelijk was. De gemeente Thun stond destijds voornamelijk onder het toezicht van twee vleselijke broers, die beiden uitstekende onderwijzers waren. Een van hen was in het „Bible House” in Allegheny (later een deel van Pittsburgh in Pennsylvanië, VS) geweest en had er een aandeel aan gehad het vijfde deel van de Schriftstudiën in het Duits te vertalen.
Jammer genoeg hielden beide broers ermee op de grote Leidsman, Jezus Christus, te volgen en begonnen zij ’op hun eigen verstand te steunen’ (Spr. 3:5). Zij ontwikkelden geleidelijk aan een kritische geest. Aangezien mijn moeder niet wist waar zij anders naar toe moest, bleef zij een tijdje met deze groep omgaan, maar zij begon al gauw haar ijver in Gods dienst te verliezen en ging uiteindelijk niet meer naar de vergaderingen. Zij bleef echter met mij over de waarheid praten en toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, begon ik werkelijke belangstelling aan de dag te leggen.
In 1915 werden er in ons stadje Frutigen voor het eerst christelijke vergaderingen gehouden. Een plaatselijke inwoner stelde zijn huis beschikbaar voor de vertoning van Pastor Russells „Photo-Drama der Schepping”. In vier gedeelten van elk twee uur werden lichtbeelden en filmopnamen vertoond, met geluid en kleur, waarin Gods voornemen duidelijk werd gemaakt vanaf de tijd van de schepping en helemaal door de menselijke geschiedenis heen tot de uiteindelijke, grootse vervulling van dat goddelijke voornemen voor de aarde en de mensheid aan het einde van het millennium. Mijn moeder en ik waren beiden onder de indruk van deze opmerkelijke vertoning. Daarom hernieuwden wij het contact met de Bijbelonderzoekers, die thans als Jehovah’s Getuigen bekendstaan. Wat waren wij blij! Wij stonden aan de voet van de „berg van het huis van Jehovah”.
DE ALPEN OF JEHOVAH’S BERG?
Ik was in die tijd een fervent bergbeklimmer, waarbij ik zelfs mijn leven in de waagschaal stelde. Maar ik vroeg mij nu en dan af: ’Wat is het werkelijke doel van het leven, en waarom maakt de Bron van deze prachtige schepping geen eind aan onrecht en lijden?’ Door vergaderingbezoek en bestudering van de Wachttoren-publikaties kreeg ik begrip van en waardering voor de bijbel en de Auteur ervan, Jehovah God. In het najaar van 1915 besloot ik derhalve dat mijn liefde voor de Zwitserse bergen moest wijken voor mijn liefde voor de „berg” van ware aanbidding. Ik droeg mijn leven aan Jehovah op en werd gedoopt door broeder Emile Lanz in zijn flat in Bern. Dr. Lanz had destijds de leiding over het werk in Zwitserland en Frankrijk.
Ik was toen twintig jaar oud en had me voorbereid op een veelbelovende toekomst bij de Zwitserse posterijen. Maar voortaan koos ik Jezus als mijn Leidsman en wilde ik „nauwkeurig in zijn voetstappen . . . treden” (1 Petr. 2:21). Ik schreef de Bijbelonderzoekers derhalve en vroeg om een voorraad bijbelverklarende lectuur die ik bij het evangelisatiewerk kon gebruiken. Er werd mij een grote doos traktaten toegezonden die ik moest verspreiden. Ik moest toen juist voor mijn wereldse werk naar het stadje Huttwil. ’Vooruit’, zei ik tegen mijzelf, ’doe je best!’ De weg liep omhoog en ik was helemaal alleen, maar de noodzakelijke kracht om het werk te volbrengen, putte ik uit een dagelijkse studie van Gods Woord en de publikaties van het Genootschap. Ook verschafte Hebreeën 13:11-15 mij de vastberadenheid die ik nodig had. Toen ik klaar was met de prediking in dit stadje, ging ik naar de naburige dorpen, terwijl ik mensen die belangstelling aan de dag legden, opnieuw bezocht. Ook vergat ik mijn collega’s niet. Ik vroeg een van hen of hij de bijbel met mij wilde bestuderen, en hij nam mijn aanbod aan. Zijn vrouw en buurman deden ook mee aan onze bijbelse besprekingen.
Tijdens deze besprekingen vroegen de vrouw van mijn collega en de buurman of ik met de protestantse predikant wilde praten, en dit gebeurde. Deze man hield nog vast aan de leerstelling van het hellevuur. Ik legde uit hoe ondenkbaar dit was, omdat het vleselijke lichaam snel in de vlammen zou vergaan. Hij antwoordde vinnig: „Dat is geen probleem. God zal naar alle waarschijnlijkheid asbest lichamen verschaffen.” Toen ik mijn bijbel opende en Ezechiël 18:4 opsloeg (waar staat dat ’de ziel die zondigt, zal sterven’), onderbrak hij mij met de woorden: „Wij moeten gewoon geloven dat de ziel onsterfelijk is.” Hij weigerde schriftplaatsen over het onderwerp te beschouwen.
Omstreeks diezelfde tijd ontmoette ik een onderwijzeres die ook in het hellevuur geloofde. Ik vroeg of zij meende dat iemand gelukkig kon zijn in de hemel, waarheen zij hoopte te gaan, als hij aan de miljarden zondaars zou denken die beneden, in de hel, voor eeuwig folterende pijn lijden. Zij kwam met het volgende, totaal onverwachte antwoord: „God zal erop toezien dat wij helemaal niet aan hen zullen denken.” Een dergelijke bedrieglijke redenatie overtuigde mij van de noodzaak degenen te helpen die ’aanbidden wat zij niet kennen’. — Joh. 4:22.
Enkele maanden later werd ik overgeplaatst naar Wangen aan de Aare, waar ik het voorrecht had met de gemeente Biel verbonden te zijn. Daar nam ik mijn besluit om de volle-tijddienst op mij te nemen, en ik schreef een ontslagbrief naar de Zwitserse postautoriteiten. Zodra al mijn aangelegenheden in orde waren, ging ik naar Zürich, waar de Bijbelonderzoekers hun lectuurdepot hadden. Zo werd ik in mei 1916 een colporteur (pionier). In plaats dat ik vreugde vond in het beklimmen van bergen, kon ik nu al mijn tijd besteden aan het uitnodigen van mensen om ’naar de berg van Jehovah op te gaan’. — Micha 4:2.
DONKERE WOLKEN AAN DE HORIZON
Iedereen die wel eens bergen heeft beklommen, weet dat men op plotselinge weersveranderingen voorbereid moet zijn. Welnu, gedurende die jaren van de Eerste Wereldoorlog pakten er donkere wolken aan de vredige horizon van ons predikingswerk in Zwitserland samen. Broeder Lanz, die mij in 1915 had gedoopt, begon een opstandige geest jegens de president van het Wachttorengenootschap, Charles T. Russell, aan de dag te leggen. Opgeblazen van trots over het feit dat hij „dokter” Lanz was en ervan overtuigd dat zijn methoden de beste waren, liet hij toe dat zijn hart verbitterde.
Toen ik op een zondag de gemeente Frutigen bezocht, openbaarde Lanz zich openlijk als een tegenstander. Gedurende zijn lezing zei hij dat het Genootschap fout was, terwijl hij „een ander soort van goed nieuws” propageerde (Gal. 1:6). Tot op dat moment had hij broeder Russell altijd als een voorbeeldig christen voorgehouden, maar nu kritiseerde hij hem hevig. Mijn moeder, die boos werd door wat zij hoorde, zei tegen mij: „Wij moeten standvastig blijven. Hier hebben wij de waarheid gevonden, en dit is Gods werk!” Haar loyale verknochtheid aan Jehovah en zijn aanbidding op zijn heilige berg was onwrikbaar geworden. Maar haar fysieke gezondheid ging achteruit. Daarom moest ik in mei 1917, wegens huiselijke verantwoordelijkheden, het volle-tijdcolporteurswerk opgeven en naar huis terugkeren, waar ik mijn vroegere wereldse werk weer opnam. Mijn moeder eindigde haar aardse loopbaan in 1918, getrouw tot het einde.
Na deze beproevingen leek het wel alsof onze gemeente in Frutigen was ’gezift als tarwe’, want wij waren maar met ons vieren overgebleven om ermee voort te gaan mensen uit te nodigen Jehovah op zijn heilige berg te aanbidden (Luk. 22:31). Een van hen was zuster Emmy Schneider, die later de volle-tijdprediking op zich nam en nog steeds getrouw is in Jehovah’s dienst. Broeder Russell zond Conrad Binkele uit Brooklyn om de door Lanz teweeggebrachte dramatische situatie aan te pakken en de broeders te versterken. Velen hebben Jehovah’s berg van licht destijds verlaten, waarna zij al gauw in „de duisternis buiten” terechtkwamen. — Matth. 25:30.
In 1919 werd het voor mij weer mogelijk in de volle-tijddienst terug te gaan. Ik nam daarom opnieuw mijn ontslag bij de posterijen. Ik kon naar Bern gaan om de gemeente daar te helpen. In die tijd werd Alexandre Freytag, de vertegenwoordiger van het Genootschap op het Franse bijkantoor in Genève, afvallig, en het duurde niet lang of hij stuurde medestanders van hem uit om christenen in en rondom Bern tot zijn ideeën over te halen. Door persoonlijke bezoeken te brengen, hebben verscheidenen van ons de broeders kunnen helpen vastberaden op de „berg” van Jehovah’s zuivere aanbidding te blijven wandelen. — Rom. 16:17, 18, 25-27.
NIEUWE UITRUSTING
De Eerste Wereldoorlog had de internationale communicatie danig ontwricht. Wij ontvingen dan ook niet langer lectuur uit Brooklyn. Om mensen te helpen Jehovah’s „berg” te vinden, lieten wij noodzakelijke bijbelse hulpmiddelen bij een plaatselijke firma drukken. Dit bleek echter te duur te zijn. Wij overwogen daarom de mogelijkheid zelf te gaan drukken.
Een paar leden van de gemeente Bern hadden enige ervaring met drukken. Na derhalve ’de kosten berekend’ te hebben en met de instemming van de nieuwe president van het Genootschap, broeder J. F. Rutherford, werd er een zustergenootschap, „De Wachttorendrukkerij” genoemd, opgericht (Luk. 14:28). Er werden onmiddellijk-aflosbare en renteloze obligaties van honderd franc uitgegeven om het noodzakelijke geld bijeen te brengen, waarna er in Bern, in de Allmendstrasse 36, een ruim huis werd gekocht.
Een bekwame broeder ontving de verantwoordelijkheid de uitrusting te kopen. Aangezien hij onze financiële mogelijkheden kende, ging hij naar Duitsland om goede tweedehands persen en één nieuwe rotatiepers te kopen. Ongelukkig genoeg werden al deze machines in een goederenwagon met een lekkend dak geladen. Dit gebeurde onmiddellijk na de oorlog, en de toestanden waren in Europa nog steeds moeilijk. Wat waren wij teleurgesteld toen de zending aankwam! De regen was binnengesijpeld en alles was verroest!
Het had geen zin bij de pakken neer te zitten. De leden van de gemeente Bern, met inbegrip van zusters, gingen met benzine en schuurpapier aan het werk. Na weken van hard werk was er geen spoortje roest meer te bekennen, en met de hulp van een gespecialiseerde monteur stelden de broeders de persen op, zodat ze al gauw soepel liepen. Dit gebouw heeft later jarenlang dienst gedaan als bijkantoor en drukkerij voor Zwitserland en de Frans-sprekende landen. Uiteindelijk werd het Zwitserse Bethel overgebracht naar een veel groter gebouw aan de overkant van de straat, in de Allmendstrasse 39. Nog later verhuisde de Bethelfamilie naar Thun.
ONBEVREESD OP JEHOVAH’S „BERG”
Het achtdaagse congres in Cedar Point (Ohio, VS), dat van 1 tot 8 september 1919 werd gehouden met het thema „Gezegend zijn de onbevreesden”, was voor ons, Bijbelonderzoekers, een grote bron van aanmoediging. Wij in Europa werden ook heel erg geholpen toen broeder Rutherford ons in het najaar van 1920 bezocht. Zijn voorbeeld en woorden van aanmoediging maakten ons vastbesloten om ons in de Koninkrijksdienst tot het uiterste in te spannen.
Afgezien van het „Photo-Drama”, verschafte ook de lezing over het onderwerp „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven” een schitterend getuigenis. De zalen waren vol en het boek met dezelfde titel ’ging erin als koek’. Soms bestelden lectuurdienaren deze boeken door middel van een telegram met de woorden: „Zend tweehonderd miljoen” of „Dringend. 150 miljoen”, tot grote verbazing van de telegrafisten!
Ik had het voorrecht om vanaf het begin, in oktober 1920, op het bijkantoor te Bern dienst te verrichten, en ik heb nog steeds aangename herinneringen aan de warme, broederlijke liefde die in de familie heerste. Op een zekere ochtend, in juli 1921, deelde de bijkantooropziener mij mee dat ik was aangesteld om het toezicht te hebben op het werk in Elzas-Lotharingen en het Saargebied. Hoewel er in deze streken reeds veel werk was verricht, moesten de bestaande gemeenten worden gesterkt en moesten er nieuwe gemeenten worden georganiseerd. Ook hier moest „de berg van het huis van Jehovah . . . verheven worden boven de heuvels”, zodat „volken” in Lotharingen, Elzas en het Saargebied erheen konden „stromen” om Jehovah te aanbidden. — Micha 4:1.
Als pelgrim en met de hulp van de plaatselijke ouderlingen kon ik openbare-lezingenveldtochten organiseren. Aangezien de katholieke Kerk destijds een grote macht had in die streken, was hier moed voor nodig. Wij hebben dan ook vaak gedacht aan het thema van het congres in Cedar Point, „Gezegend zijn de onbevreesden”.
DE „SCHAPEN” HELPEN
Bij monde van zijn profeet Ezechiël heeft Jehovah verklaard: „Ik wil mijn schapen zoeken en hen verzorgen. En ik wil hen uitleiden uit de volken . . . Op een goede weidegrond zal ik hen weiden, en op Israëls hoge bergen zal hun verblijfplaats blijken te zijn” (Ezech. 34:11, 13, 14). In die vroege naoorlogse periode zochten ijverige christenen de „schapen” in elk hoekje en gaatje en leidden zij hen naar Jehovah’s „berg” van ware aanbidding, waar zij voedzaam geestelijk voedsel vonden. — Zie Matthéüs 25:31-46.
Nadat het tijdschrift Het gouden tijdperk (nu Ontwaakt!) was verschenen, vatten jonge christenen in Straatsburg en Saarbrücken moed. Zij boden het tijdschrift in de vele restaurants en cafés aan en gaven een bijzonder goed getuigenis.
In 1922 en 1923 werd het „Photo-Drama” opnieuw in de Elzas vertoond, eerst door broeder Charles Eicher en later door mijzelf, toen broeder Eicher naar Brooklyn-Bethel was geroepen om daar dienst te verrichten. Er waren destijds geen luidsprekerinstallaties. Het was daarom maar goed dat het Palais des Fêtes in Straatsburg een perfecte akoestiek had, want elke avond waren er ongeveer achttienhonderd aanwezigen. Onze violist, Charles Rohner, droeg in grote mate tot het succes van deze voorstellingen bij. Ook hij werd naar Brooklyn-Bethel geroepen, waar zijn muzikale talenten goed werden benut om uitzendingen van het Wachttoren-radiostation WBBR op te luisteren.
De inwoners van het Groothertogdom Luxemburg moesten er ook toe worden uitgenodigd Jehovah op zijn heilige „berg” te aanbidden. Het lukte me het „Photo-Drama” in de steden Luxemburg, Esch en Differdange te vertonen en in vijf andere plaatsen een lezing te houden. Maar Luxemburg was te ver van Straatsburg verwijderd dat ik er geregeld kon komen. Uiteindelijk werden er regelingen voor getroffen dat Duits-sprekende broeders uit het nabijgelegen Trier, in Duitsland, het werk aldaar behartigden.
In augustus 1925, en opnieuw in het voorjaar van 1926 kreeg ik de toewijzing om als pelgrim de gemeenten in Oost-Zwitserland te bezoeken. Omstreeks die tijd ontmoette ik mijn toekomstige vrouw, Antoinette. Ik wilde echter niet dat mijn huwelijk mij in de volle-tijddienst zou belemmeren. Op precies de juiste tijd kwam er een geschikte oplossing. In mei 1926 was er iemand nodig om zorg te dragen voor het kantoor en lectuurdepot dat het Genootschap in Lens, Noord-Frankrijk, had opgericht. Ik werd erheen gezonden, eerst alleen, maar daarna, in 1927, trouwde ik met Antoinette. Zij kwam ook in Lens en verzorgde de huishouding en de maaltijden, terwijl zij ook wat kantoorwerk deed, te zamen met broeder François Jankowski, die de correspondentie met de Poolse broeders in het noorden van Frankrijk verzorgde.
„VEILIG OP DE BERGEN” VAN JEHOVAH’S AANBIDDING
In 1928 werd onze eerste baby, Daniel, geboren, en een jaar later werd Frédy geboren. Ik moest mijn leven dus reorganiseren. Ik moest naar werelds werk uitzien om voor mijn gezin te zorgen (1 Tim. 5:8). De grote vraag was „waar?” Zouden wij teruggaan naar Zwitserland en naar de Alpen, waar ik zo van hield, of in Frankrijk blijven, waar de noodzaak groter leek te zijn?
Wij besloten ten slotte in het gebied van Parijs te gaan wonen, waar destijds slechts een handjevol Koninkrijksverkondigers waren. En hier wonen wij nu, ruim vijftig jaar later, nog steeds. Hoewel wij het, als gevolg van onze leeftijd, wat langzamer aan moeten doen, spannen zowel Antoinette (Mimi) als ik ons er nog steeds voor in Jehovah getrouw op zijn heilige „berg” te dienen, terwijl wij de vreugde smaken te zien dat enkelen van onze kinderen en kleinkinderen dit eveneens doen.
Wat een klim van 1915 tot 1982! Maar ik heb de hele weg hulp gehad van Jehovah en zijn organisatie, onder zijn Zoon, Christus Jezus. Naarmate ik het einde van mijn aardse loopbaan bereik, wil ik jegens de „getrouwe en beleidvolle slaaf” graag mijn diepe waardering tot uitdrukking brengen voor de schitterende geestelijke voorzieningen die zijn getroffen om mij en al mijn medechristenen over de hele wereld te helpen de geestelijke kracht te hebben die nodig is voor het klauterwerk en de belemmeringen die overwonnen moeten worden (Matth. 24:45-47). Evenals Habakuk uit de oudheid kan ik zeggen: „De Soevereine HEER [JEHOVAH] geeft mij sterkte. Hij maakt mijn voeten stevig als die van een hert en bewaart mij veilig op de bergen.” — Hab. 3:19, Today’s English Version.