U kunt troost vinden in tijden van verdriet
HOE dienen wij tegenover verdrietige gevoelens te staan? Dienen wij ze, indien wij ons aan Jehovah hebben opgedragen, als vreemd te bezien, gezien onze schitterende hoop en onze geestelijke hulpbronnen? Betekenen zulke gevoelens dat wij geestelijk ongeschikt zijn voor Gods dienst?
„Elia was een mens met dezelfde gevoelens als wij”, schreef de discipel Jakobus (Jakobus 5:17). Hoewel God Elia op een bijzondere wijze gebruikte, voelde zelfs die getrouwe profeet zich ellendig. „Het is genoeg!”, riep Elia bij een zekere gelegenheid uit. „Neem nu, o Jehovah, mijn ziel weg, want ik ben niet beter dan mijn voorvaders” (1 Koningen 19:4). De rechtschapenheidbewaarder Job, de getrouwe Hanna en andere loyale dienstknechten van Jehovah hadden met verdrietige gevoelens te kampen. Zelfs de godvruchtige psalmist David bad: „De noden van mijn hart hebben zich vermenigvuldigd; o voer mij uit mijn benauwenissen.” — Psalm 25:17.
Dat Jehovah mensen in zijn dienst gebruikt, vrijwaart hen niet volledig voor kommervolle omstandigheden. Zij hebben nog steeds menselijke zwakheden en gevoelens en kunnen onder beproeving in de put zitten (Handelingen 14:15). Toch hebben Gods dienstknechten meer hulp dan anderen om aan emotionele druk het hoofd te bieden. Laten wij eens enkele bijbelse voorbeelden beschouwen om te zien wat bepaalde personen heeft geholpen hun neerslachtigheid en gevoelens van droefheid te overwinnen.
Neerslachtige apostel vindt troost
De apostel Paulus wist wat neerslachtigheid betekende. Hij zei: „Ja, toen wij in Macedonië aankwamen, kreeg ons vlees geen verlichting . . . Van buiten was er strijd, van binnen vrees. Maar God, die de terneergeslagenen troost, heeft ons getroost door de tegenwoordigheid van Titus” (2 Korinthiërs 7:5, 6). Paulus’ neerslachtigheid werd veroorzaakt door verschillende benauwende omstandigheden die zich tegelijkertijd voordeden. „Van buiten was er strijd” — een zware vervolging waardoor zelfs zijn leven in gevaar kwam te verkeren. (Vergelijk 2 Korinthiërs 1:8.) Bovendien was er „van binnen vrees” in de vorm van zorgen over de gemeenten, zoals de gemeente in Korinthe.
Enkele maanden voordien had Paulus zijn eerste brief aan de christenen in Korinthe geschreven. Hierin had hij verscheidene zeer slechte toestanden in de gemeente veroordeeld, en nu maakte hij zich er klaarblijkelijk zorgen over hoe de Korinthiërs op zijn brief zouden reageren. Paulus werd echter vertroost toen Titus uit Korinthe kwam met een gunstig bericht over hun reactie. Evenzo kan Jehovah een van zijn hedendaagse dienstknechten gebruiken om ons goed nieuws te brengen en onze droefheid te lenigen.
Hoe door God geschonken toewijzingen te bezien
Sommige christenen hebben het gevoel dat zij door hun bediening onder een mate van druk komen te staan. Zo vinden verscheidene dienstknechten van Jehovah dat door God geschonken toewijzingen te veel van hen vergen en daarom niet door hen behartigd kunnen worden. Mozes voelde zich bijvoorbeeld ongeschikt om ten behoeve van de Israëlieten in Egypte als Gods vertegenwoordiger op te treden. Hij zei onder andere dat hij niet welbespraakt was (Exodus 3:11; 4:10). Maar met vertrouwen in God en met Aäron als zijn woordvoerder begon Mozes zijn toewijzing te behartigen.
Na verloop van tijd verliet Mozes zich niet langer op Aäron. Evenzo vinden sommigen de christelijke bediening in het begin moeilijk, maar zij ontvangen een opleiding en worden bekwame evangeliepredikers. Veel jonge getuigen van Jehovah zijn bijvoorbeeld opgegroeid tot volle-tijdpredikers als pioniers en zendelingen. Het is vertroostend te weten dat wij ons er altijd op kunnen verlaten dat Jehovah christelijke bedienaren bekwaam maakt en de kracht schenkt om zich van hun door God geschonken toewijzingen te kwijten. — Zacharia 4:6; 2 Korinthiërs 2:14-17; Filippenzen 4:13.
Vertroosting wanneer wij door spijtgevoelens worden gekweld
Wij kunnen ontmoedigd zijn omdat wij het betreuren dat wij niet meer hebben gedaan in Gods dienst. Een broeder die jarenlang inactief was geweest, begon weer aan de velddienst deel te nemen. Kort daarna werd hij ernstig ziek en zou voor de rest van zijn leven aan bed gekluisterd zijn. De neerslachtige broeder zei: „Vroeger, toen ik actief kon zijn, ging ik verantwoordelijkheid uit de weg. En nu ik actief wil zijn, ben ik er niet toe in staat.”
Zou het niet verstandig zijn nu ons best te doen in plaats van emotionele energie te verspillen aan wat in het verleden is gebeurd? Jezus’ vleselijke halfbroers Jakobus en Judas werden pas na zijn dood en opstanding gelovigen. Mochten zij dit in zekere mate betreurd hebben, dan heeft het hun er toch niet van weerhouden Gods dienstknechten en zelfs bijbelschrijvers te zijn.
Veronachtzaam nooit het gebed
Wanneer Gods dienstknechten neerslachtig zijn, moeten zij vurig bidden. De Schrift bevat zelfs vele gebeden die in tijden van grote droefheid werden uitgesproken (1 Samuël 1:4-20; Psalm 42:8). Sommigen denken misschien: ’Ik ben te neerslachtig om te kunnen bidden.’ Waarom dan niet aan Jona gedacht? Toen hij in de buik van de vis zat, zei hij: „Toen mijn ziel in mij bezweek, was het Jehovah aan wie ik dacht. Toen kwam mijn gebed tot u, in uw heilige tempel. . . . Met de stem van dankzegging wil ik u slachtoffers brengen. Wat ik plechtig beloofd heb, wil ik betalen. Redding behoort Jehovah toe” (Jona 2:4-9). Ja, Jona bad, en God troostte en redde hem.
Hoewel een zuster in Zweden al vele jaren pionierde, voelde zij zich, ondanks haar lonende bediening, plotseling ontmoedigd en uitgeput. Zij legde haar neerslachtigheid in gebed aan Jehovah voor. Enkele dagen later kreeg zij een telefoontje van een broeder op het bijkantoor van het Wachttorengenootschap. Hij vroeg of zij daar ongeveer een dag per week kon helpen in verband met de uitbreiding van het Bethelhuis. Deze zuster zei later: „De atmosfeer op Bethel en de gelegenheid de uitbreidingswerkzaamheden te zien en er een aandeel aan te hebben, schonken mij de extra kracht die ik nodig had.”
Als wij neerslachtig zijn, is het goed in gedachte te houden dat gebed een belangrijke manier is om neerslachtigheid te bestrijden (Kolossenzen 4:2). Als antwoord op onze gebeden kan Jehovah een deur openen die tot grotere activiteit in zijn dienst leidt, of hij kan onze bediening zegenen met een grotere produktiviteit (1 Korinthiërs 16:8, 9). In ieder geval ’maakt de zegen van Jehovah rijk, en hij voegt er geen smart bij’ (Spreuken 10:22). Dit zal ons beslist opbeuren.
Bedroefd door twijfels?
Een dienstknecht van Jehovah kan af en toe twijfels hebben. Mocht dat ons overkomen, dan moeten wij niet onmiddellijk concluderen dat wij Gods gunst verloren hebben. Jezus verwierp de apostel Thomas niet omdat hij twijfelde aan ooggetuigeverslagen van de opstanding van zijn Meester. In plaats daarvan hielp Jezus Thomas liefdevol zijn twijfels te overwinnen. En wat was Thomas enthousiast toen hij besefte dat Jezus leefde! — Johannes 20:24-29.
Door hun valse leer, gemurmureer, enzovoort, veroorzaakten „goddeloze mensen” die de eerste-eeuwse christelijke gemeente waren binnengedrongen, dat sommigen verontrustende twijfels kregen. Daarom schreef de discipel Judas: „Gaat . . . voort barmhartigheid te tonen jegens sommigen die twijfels hebben; redt hen door hen uit het vuur te rukken” (Judas 3, 4, 16, 22, 23). Om Gods barmhartige aandacht te blijven ontvangen, moesten Judas’ medeaanbidders — vooral de gemeenteouderlingen — barmhartigheid tonen jegens twijfelaars die voor barmhartigheid in aanmerking kwamen (Jakobus 2:13). Hun eeuwige leven stond op het spel, want zij liepen gevaar in „het vuur” van eeuwige vernietiging terecht te komen. (Vergelijk Mattheüs 18:8, 9; 25:31-33, 41-46.) En wat schenkt het een vreugde wanneer medegelovigen die twijfels hebben, vriendelijk hulp wordt geboden en zij weer geestelijk sterk worden!
Indien smartelijke beproevingen ons eraan doen twijfelen of God wel met ons is, moeten wij specifiek zijn in onze gebeden. Laten wij er onder zulke omstandigheden in volharden Jehovah om wijsheid te vragen. Hij schenkt edelmoedig zonder ons te verwijten dat het ons aan wijsheid ontbreekt en dat wij erom bidden. Wij moeten „in geloof blijven vragen, zonder ook maar enigszins te twijfelen”, want wie twijfelt, is „gelijk een golf van de zee, die door de wind gedreven en [in alle richtingen] heen en weer geslingerd wordt”. Zulke personen krijgen niets van God omdat zij besluiteloos zijn, „ongestadig” in het gebed en in al hun wegen (Jakobus 1:5-8). Laten wij dus het geloof bezitten dat Jehovah ons zal helpen onze beproevingen in het juiste licht te bezien en ze te doorstaan. Via medegelovigen of tijdens het bestuderen van de bijbel kunnen er schriftplaatsen onder onze aandacht worden gebracht. Gebeurtenissen die door Gods voorzienigheid worden gemanoeuvreerd, kunnen ons helpen inzien wat wij moeten doen. Engelen kunnen er een aandeel aan hebben ons aanwijzingen te geven of wij kunnen leiding ontvangen van de heilige geest (Hebreeën 1:14). Het belangrijkste is dat wij, met volledig vertrouwen in onze liefdevolle God, om wijsheid bidden. — Spreuken 3:5, 6.
Houd in gedachte dat Jehovah troost schenkt
Paulus verliet zich gebedsvol op Jehovah en erkende hem als de Bron van troost. De apostel schreef: „Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader der tedere barmhartigheden en de God van alle vertroosting, die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij hen die in enigerlei verdrukking zijn, kunnen vertroosten door middel van de vertroosting waarmee wijzelf door God worden vertroost.” — 2 Korinthiërs 1:3, 4.
De God van alle vertroosting is zich bewust van de verdrietige omstandigheden die zijn dienstknechten ervaren en hij wil hun verlichting schenken. Toen Paulus zich bezorgd maakte over de Korinthiërs kwam er verlichting via zijn christelijke metgezel Titus. Dit is één manier waarop wij in deze tijd vertroosting kunnen ontvangen. Als wij in de put zitten, moeten wij het derhalve vermijden ons te isoleren (Spreuken 18:1). Omgang met medechristenen is een van de manieren waarop God ons vertroost. Wij zouden kunnen denken: ’Ik voel me zo ontmoedigd dat ik emotioneel te zwak ben om bij mijn christelijke vrienden te zijn.’ Maar wij moeten zulke gevoelens bestrijden en onszelf niet beroven van de troost die medegelovigen kunnen bieden.
Geef de moed niet op!
Sommigen van ons hebben misschien niet een beproeving meegemaakt die zo’n uitwerking op ons had dat wij zwaar depressief werden. Maar een slopende ziekte, de dood van een huwelijkspartner of een andere uiterst beproevingsvolle situatie zou een ernstige emotionele droefheid kunnen veroorzaken. Mocht dat ons overkomen, laten wij dan niet de conclusie trekken dat wij noodzakelijkerwijs geestelijk ziek zijn. Iemand die ontmoedigd is, kan volledig geschikt zijn voor Gods dienst en zelfs in staat zijn anderen in geestelijk opzicht te helpen. Paulus spoorde de broeders ertoe aan ’bemoedigend te spreken tot de terneergeslagen zielen’ en niet achterdochtig te denken dat zij misschien iets verkeerds gedaan hadden en geestelijk ziek waren (1 Thessalonicenzen 5:14). Hoewel neerslachtigheid soms een gevolg is van kwaaddoen en schuldgevoelens, is dat niet het geval met degenen die God uit een zuiver hart dienen. Hun aanbidding, die zij wellicht met de grootste moeite verrichten, is aanvaardbaar voor Jehovah. Hij heeft hen lief en staat hen met de benodigde hulp en vertroosting bij. — Psalm 121:1-3.
Het overblijfsel van het geestelijke Israël was in 1918 zeer bedroefd door de beproevingen die hun in dat jaar overkwamen. (Vergelijk Galaten 6:16.) Hun predikingsorganisatie was bijna verwoest, enkelen van hen waren ten onrechte gevangengezet en veel van hun vroegere metgezellen werden deloyale, vijandige afvalligen. Bovendien begrepen de getrouwe gezalfden niet waarom God dit allemaal toeliet. Gedurende enige tijd ’zaaiden zij met tranen’, maar zij gaven de moed niet op. Zij bleven Jehovah dienen en onderzochten ook zichzelf. Het resultaat? Zij ’kwamen met vreugdegeroep terug, terwijl zij hun schoven droegen’ (Psalm 126:5, 6). De gezalfden beseffen nu dat God zulke beproevingen toeliet om hen voor hun naderbij komende internationale oogstwerk te louteren.
Mochten wij van streek raken omdat wij door verschillende beproevingen worden overvallen, dan kunnen wij voordeel trekken van de ervaring van het gezalfde overblijfsel. Laten wij, in plaats van de moed op te geven, het goede blijven doen, ook al moet dit onder tranen gebeuren. Na verloop van tijd zal er een uitweg uit onze beproevingen komen en zullen wij „met vreugdegeroep terugkomen”. Ja, vreugde — een vrucht van Gods heilige geest — zal ons ten deel vallen omdat wij onze beproevingen hebben doorstaan. Jehovah zal voor ons beslist „de God van alle vertroosting” blijken te zijn.