Jaloers ten aanzien van de zuivere aanbidding van Jehovah
„Jehovah, wiens naam Jaloers is, hij is een jaloerse God.” — EXODUS 34:14.
1. Wat is Gods overheersende hoedanigheid, en hoe houdt ze verband met zijn jaloezie?
JEHOVAH beschrijft zichzelf als „een jaloerse God”. Volgens het bijbelse spraakgebruik kan de term „jaloers” zowel in positieve als in negatieve zin worden gebruikt. Gods overheersende hoedanigheid is natuurlijk liefde (1 Johannes 4:8). Gevoelens van jaloezie van zijn zijde moeten daarom in het belang van de mensheid zijn. Wij zullen zelfs zien dat Gods jaloezie onontbeerlijk is voor de vrede en harmonie in het universum.
2. Wat zijn enkele manieren waarop de Hebreeuwse woorden voor „jaloezie” kunnen worden weergegeven?
2 De verwante Hebreeuwse woorden voor „jaloezie” komen meer dan tachtigmaal in de Hebreeuwse Geschriften voor. In bijna de helft van deze gevallen hebben ze betrekking op Jehovah God. „Op God toegepast,” zo legt G. H. Livingston uit, „duidt het begrip jaloezie niet op een verwrongen emotie maar veeleer op het staan op de exclusiviteit van de aanbidding van Jehovah” (The Pentateuch in Its Cultural Environment). Bijgevolg wordt in de Nieuwe-Wereldvertaling het Hebreeuwse zelfstandige naamwoord soms vertaald met „staan op exclusieve toewijding” (Ezechiël 5:13). Een andere passende weergave is ’vurige ijver’ of „ijver”. — Psalm 79:5; Jesaja 9:7.
3. Op welke manieren kan jaloezie soms een goed doel dienen?
3 De mens werd geschapen met het vermogen gevoelens van jaloezie te hebben, maar de zondeval van de mens heeft tot een vervorming van jaloezie geleid. Niettemin kan menselijke jaloezie een kracht ten goede zijn. Ze kan iemand ertoe bewegen een dierbaar persoon tegen slechte invloeden te beschermen. Bovendien kunnen mensen op juiste wijze jaloezie ten opzichte van Jehovah en zijn aanbidding aan de dag leggen (1 Koningen 19:10). Om het juiste begrip van deze jaloezie ten opzichte van Jehovah weer te geven, kan het Hebreeuwse zelfstandige naamwoord worden vertaald met ’het niet dulden van mededinging’ ten opzichte van hem. — 2 Koningen 10:16.
Het gouden kalf
4. Welk gebod met betrekking tot rechtvaardige jaloezie nam in Gods wet aan Israël een belangrijke plaats in?
4 Een voorbeeld van rechtvaardige jaloezie is wat er gebeurde nadat de Israëlieten bij de berg Sinaï de Wet hadden ontvangen. Zij waren herhaaldelijk gewaarschuwd geen door mensen gemaakte goden te aanbidden. Jehovah zei tegen hen: „Ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eist [of: „een God die jaloers (naijverig) is; een God die geen mededinging duldt”]” (Exodus 20:5, vtn.; vergelijk Exodus 20:22, 23; 22:20; 23:13, 24, 32, 33). Jehovah sloot een verbond met de Israëlieten en beloofde dat hij hen zou zegenen en in het Beloofde Land zou brengen (Exodus 23:22, 31). En het volk zei: „Alles wat Jehovah heeft gesproken, zijn wij bereid te doen en wij willen gehoorzaam zijn.” — Exodus 24:7.
5, 6. (a) Hoe zondigden de Israëlieten ernstig toen zij bij de berg Sinaï gelegerd waren? (b) Hoe gaven Jehovah en zijn loyale aanbidders bij de Sinaï blijk van rechtvaardige jaloezie?
5 Toch zondigden de Israëlieten kort daarna tegen God. Zij waren nog steeds aan de voet van de berg Sinaï gelegerd. Mozes was al vele dagen op de berg, waar hij verdere instructies van God ontving, en het volk oefende druk uit op Mozes’ broer, Aäron, om een god voor hen te maken. Aäron voldeed aan hun verzoek en maakte een kalf van het goud dat door het volk werd verschaft. Men beweerde dat dit afgodsbeeld Jehovah vertegenwoordigde (Psalm 106:20). De volgende dag brachten zij slachtoffers aan het beeld en bleven „zich daarvoor neerbuigen”. Vervolgens gingen zij zich „vermaken”. — Exodus 32:1, 4, 6, 8, 17-19.
6 Mozes daalde van de berg af terwijl de Israëlieten aan het feestvieren waren. Toen hij hun schandelijke gedrag zag, riep hij uit: „Wie staat aan Jehovah’s zijde?” (Exodus 32:25, 26) De zonen van Levi vergaderden zich tot Mozes, en hij droeg hun op hun zwaard te nemen en de afgodische feestvierders terecht te stellen. De levieten gaven blijk van hun jaloezie ten aanzien van Gods zuivere aanbidding door ongeveer 3000 van hun schuldige broeders te doden. Jehovah steunde dit optreden door een plaag over de overlevenden te brengen (Exodus 32:28, 35). Daarna herhaalde God het gebod: „Gij moogt u niet neerwerpen voor een andere god, want Jehovah, wiens naam Jaloers is, hij is een jaloerse God.” — Exodus 34:14.
De Baäl van Peor
7, 8. (a) Hoe maakten veel Israëlieten zich schuldig aan grove afgoderij in verband met de Baäl van Peor? (b) Hoe werd de gesel van Jehovah gestuit?
7 Veertig jaar later, toen de natie Israël op het punt stond het Beloofde Land binnen te trekken, lieten veel Israëlieten zich er door aantrekkelijke Moabitische en Midianitische vrouwen toe verlokken om van hun gastvrijheid te genieten. Deze mannen hadden moeten weigeren nauwe omgang met aanbidders van valse goden te hebben (Exodus 34:12, 15). In plaats daarvan gingen zij als ’stieren naar de slachting’ door hoererij te bedrijven met de vrouwen en zich samen met hen voor de Baäl van Peor neer te buigen. — Spreuken 7:21, 22; Numeri 25:1-3.
8 Jehovah zond een gesel om degenen die zich met deze schandelijke seksaanbidding hadden ingelaten, te doden. Bovendien gebood God de onschuldige Israëlieten hun schuldige broeders te doden. Met een schaamteloze brutaliteit bracht een overste van Israël, Zimri genaamd, een Midianitische prinses in zijn tent om betrekkingen met haar te hebben. Toen de godvrezende priester Pinehas dit zag, doodde hij het immorele stel. Daarop werd de gesel gestuit en God zei: „Pinehas . . . heeft mijn gramschap van de Israëlieten afgewend; hij heeft onder hen dezelfde jaloerse toorn tentoongespreid die mij bewoog, en daarom heb ik in mijn jaloezie de Israëlieten niet uitgeroeid” (Numeri 25:11, The New English Bible). Hoewel de natie voor vernietiging werd gespaard, vonden minstens 23.000 Israëlieten de dood (1 Korinthiërs 10:8). Zij verbeurden hun lang gekoesterde hoop om het Beloofde Land binnen te gaan.
Een waarschuwende les
9. Wat overkwam het volk van Israël en Juda omdat zij zich niet jaloers betoonden ten opzichte van de zuivere aanbidding van Jehovah?
9 Helaas vergaten de Israëlieten deze lessen snel. Zij betoonden zich niet jaloers ten opzichte van de zuivere aanbidding van Jehovah. „Met hun gehouwen beelden bleven zij [God] tot jaloezie prikkelen” (Psalm 78:58). Als gevolg hiervan liet Jehovah toe dat tien stammen van Israël in 740 v.G.T. door de Assyriërs werden gevangengenomen. Het overgebleven tweestammenrijk Juda onderging een soortgelijke straf toen hun hoofdstad Jeruzalem in het jaar 607 v.G.T. werd verwoest. Velen werden gedood en de overlevenden werden gevankelijk naar Babylon gevoerd. Wat een waarschuwend voorbeeld voor alle christenen in deze tijd! — 1 Korinthiërs 10:6, 11.
10. Wat zal er met onberouwvolle afgodenaanbidders gebeuren?
10 Een derde van de wereldbevolking — ongeveer 1,9 miljard mensen — belijdt thans christelijk te zijn (1994 Britannica Book of the Year). De meesten van hen behoren tot een kerk die bij de aanbidding gebruik maakt van ikonen, beelden en kruisen. Jehovah heeft zijn eigen volk dat hem door hun afgoderij tot jaloezie prikkelde, niet gespaard. Evenmin zal hij belijdende christenen sparen die hun aanbidding met behulp van stoffelijke voorwerpen beoefenen. „God is een Geest, en wie hem aanbidden, moeten hem met geest en waarheid aanbidden”, zei Jezus Christus (Johannes 4:24). Bovendien geeft de bijbel christenen de waarschuwing zich te hoeden voor afgoderij (1 Johannes 5:21). Onberouwvolle afgodenaanbidders behoren tot degenen die Gods koninkrijk niet zullen beërven. — Galaten 5:20, 21.
11. Hoe zou een christen zich schuldig kunnen maken aan afgoderij zonder zich neer te buigen voor een afgod, en wat zal iemand helpen een dergelijke afgoderij te vermijden? (Efeziërs 5:5)
11 Hoewel een waar christen zich nooit voor een afgod zal neerbuigen, moet hij alles vermijden wat God als afgodisch, onrein en zondig beschouwt. De bijbel waarschuwt bijvoorbeeld: „Doodt . . . uw lichaamsleden die op de aarde zijn ten aanzien van hoererij, onreinheid, seksuele begeerte, schadelijke verlangens en begerigheid, welke afgoderij is. Wegens die dingen komt de gramschap van God” (Kolossenzen 3:5, 6). Gehoorzaamheid aan deze woorden vereist het verwerpen van immoreel gedrag. Dit houdt in amusement te vermijden dat bedoeld is om onreine seksuele begeerte op te wekken. In plaats van zo’n begeerte te bevredigen, betonen ware christenen zich jaloers ten opzichte van Gods zuivere aanbidding.
Latere voorbeelden van goddelijke jaloezie
12, 13. Hoe gaf Jezus een opmerkelijk voorbeeld in het tentoonspreiden van jaloezie ten aanzien van Gods zuivere aanbidding?
12 Het opmerkelijkste voorbeeld van iemand die zich jaloers betoonde ten opzichte van Gods zuivere aanbidding was Jezus Christus. In het eerste jaar van zijn bediening zag hij hebzuchtige kooplieden in de voorhoven van de tempel handeldrijven. Bezoekende joden kunnen de diensten van geldwisselaars nodig gehad hebben om hun buitenlandse geld om te wisselen tegen geld dat als tempelbelasting werd geaccepteerd. Zij moesten ook viervoetige dieren en vogels kopen om de door Gods wet vereiste offers te brengen. Zulke zakelijke transacties hadden buiten de voorhoven van de tempel moeten plaatsvinden. Erger nog, de kooplieden maakten kennelijk misbruik van de religieuze behoeften van hun broeders door buitensporige prijzen te berekenen. Verteerd door jaloezie ten aanzien van Gods zuivere aanbidding, gebruikte Jezus een zweep om de schapen en runderen de tempel uit te drijven. Hij keerde ook de tafels van de geldwisselaars om en zei: „Maakt het huis van mijn Vader niet langer tot een huis van koopwaar!” (Johannes 2:14-16) Aldus vervulde Jezus de woorden uit Psalm 69:9: „Louter ijver [of: „jaloezie”, Byington] voor uw huis heeft mij verteerd.”
13 Drie jaar later zag Jezus weer hoe hebzuchtige kooplieden in Jehovah’s tempel handeldreven. Zou hij de tempel voor de tweede maal reinigen? Zijn jaloezie ten aanzien van Gods zuivere aanbidding was nog even sterk als toen hij zijn bediening begon. Hij dreef zowel de verkopers als de kopers de tempel uit. En hij voerde een nog krachtiger reden aan voor zijn optreden door te zeggen: „Staat er niet geschreven: ’Mijn huis zal een huis van gebed voor alle natiën worden genoemd’? Maar gij hebt het tot een rovershol gemaakt” (Markus 11:17). Wat een schitterend voorbeeld van volharding in het aan de dag leggen van goddelijke jaloezie!
14. Welke uitwerking dient Jezus’ jaloezie ten aanzien van de zuivere aanbidding op ons te hebben?
14 De persoonlijkheid van de thans verheerlijkte Heer Jezus Christus is niet veranderd (Hebreeën 13:8). In deze twintigste eeuw is hij nog even jaloers ten aanzien van de zuivere aanbidding van zijn Vader als toen hij op aarde was. Dit blijkt uit Jezus’ aan de zeven gemeenten gerichte boodschappen die in het boek Openbaring staan opgetekend. Deze hebben thans, in „de dag des Heren”, hun grote vervulling (Openbaring 1:10; 2:1–3:22). In een visioen zag de apostel Johannes de verheerlijkte Jezus Christus met „ogen als een vuurvlam” (Openbaring 1:14). Dit duidt erop dat niets aan Christus’ aandacht ontgaat wanneer hij de gemeenten inspecteert om ervoor te zorgen dat ze rein en aanvaardbaar blijven voor Jehovah’s dienst. Thans levende christenen dienen de waarschuwing in gedachte te houden die Jezus uitte toen hij zei dat wij niet moeten proberen twee meesters te dienen — God en de Rijkdom (Mattheüs 6:24). Jezus zei tot de materialistische leden van de gemeente in Laodicea: „Omdat gij lauw zijt en noch heet noch koud, daarom ga ik u uit mijn mond uitbraken. . . . Wees . . . ijverig en heb berouw” (Openbaring 3:14-19). De aangestelde gemeenteouderlingen dienen hun medegelovigen zowel door woord als door voorbeeld te helpen de valstrik van materialisme te vermijden. Ook moeten de ouderlingen de kudde beschermen tegen het morele verderf van deze op seks georiënteerde wereld. Bovendien waagt Gods volk het niet een Izebel-invloed in de gemeente te tolereren. — Hebreeën 12:14, 15; Openbaring 2:20.
15. Hoe volgde de apostel Paulus Jezus na door zich jaloers te betonen ten opzichte van Jehovah’s aanbidding?
15 De apostel Paulus was een navolger van Christus. Teneinde pasgedoopte christenen tegen geestelijk ongezonde invloeden te beschermen, zei hij: „Ik ben jaloers over u met een goddelijke jaloezie” (2 Korinthiërs 11:2). Voordien had Paulus’ jaloezie ten aanzien van de zuivere aanbidding hem ertoe bewogen deze zelfde gemeente op te dragen een onberouwvolle hoereerder die een verontreinigende invloed vormde, uit de gemeenschap te sluiten. De geïnspireerde instructies welke bij die gelegenheid werden gegeven, zijn een grote hulp geweest voor hedendaagse ouderlingen, die ernaar streven de meer dan 75.500 gemeenten van Jehovah’s Getuigen rein te houden. — 1 Korinthiërs 5:1, 9-13.
Gods jaloezie strekt zijn volk tot voordeel
16, 17. (a) Welke houding legden de natiën aan de dag toen God het Juda uit de oudheid strafte? (b) Hoe heeft Jehovah na de zeventigjarige ballingschap van Juda zijn jaloezie ten opzichte van Jeruzalem tentoongespreid?
16 Toen God de bewoners van Juda strafte door toe te laten dat zij gevankelijk naar Babylon werden gevoerd, werden zij bespot (Psalm 137:3). Vol jaloerse haat hielpen de Edomieten de Babyloniërs zelfs om rampspoed over Gods volk te brengen, en dit ontging niet aan Jehovah’s aandacht (Ezechiël 35:11; 36:15). Toen de overlevenden in gevangenschap verkeerden, kregen zij berouw, en na zeventig jaar liet Jehovah hen weer naar hun land terugkeren.
17 Aanvankelijk waren de bewoners van Juda er wanhopig aan toe. De stad Jeruzalem en haar tempel lagen in puin. De omliggende natiën werkten alle pogingen om de tempel te herbouwen echter tegen (Ezra 4:4, 23, 24). Hoe dacht Jehovah hierover? Het geïnspireerde verslag luidt: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Ik ben ten opzichte van Jeruzalem en ten opzichte van Sion jaloers geweest met grote jaloezie. Met grote verontwaardiging ben ik verontwaardigd op de natiën die onbezorgd zijn; want ik, van mijn kant, was slechts in geringe mate verontwaardigd, maar zij, van hun kant, hielpen mee aan de rampspoed.’ Daarom, dit heeft Jehovah gezegd: ’Ik zal stellig met barmhartigheden tot Jeruzalem terugkeren. Mijn eigen huis zal daarin gebouwd worden’, is de uitspraak van Jehovah der legerscharen” (Zacharia 1:14-16). In overeenstemming met die belofte werden de tempel en de stad Jeruzalem met succes herbouwd.
18. Wat maakten ware christenen tijdens de Eerste Wereldoorlog mee?
18 De ware christelijke gemeente maakte in de twintigste eeuw iets dergelijks mee. Tijdens de Eerste Wereldoorlog onderrichtte Jehovah zijn volk streng omdat zij zich in dat wereldse conflict niet strikt neutraal hadden opgesteld (Johannes 17:16). God stond de politieke machten toe hen te onderdrukken, en de geestelijken van de christenheid verheugden zich over deze rampspoed. De geestelijken namen er zelfs de leiding in de politici zover te krijgen dat zij het werk van de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen destijds werden genoemd, zouden verbieden. — Openbaring 11:7, 10.
19. Hoe heeft Jehovah zich sinds 1919 jaloers betoond ten opzichte van zijn aanbidding?
19 Jehovah betoonde zich echter jaloers ten opzichte van zijn aanbidding, en in het naoorlogse jaar 1919 herstelde hij zijn berouwvolle volk in zijn gunst (Openbaring 11:11, 12). Als resultaat hiervan is het aantal lofprijzers van Jehovah toegenomen van minder dan 4000 in 1918 tot zo’n vijf miljoen in deze tijd (Jesaja 60:22). Binnenkort zal Jehovah’s jaloezie ten aanzien van zijn zuivere aanbidding op dramatischer manieren openbaar worden gemaakt.
Toekomstige daden van goddelijke jaloezie
20. Wat zal God binnenkort doen om blijk te geven van zijn jaloezie ten aanzien van de zuivere aanbidding?
20 De kerken van de christenheid hebben eeuwenlang net zo’n handelwijze gevolgd als de afvallige joden die Jehovah tot jaloezie prikkelden (Ezechiël 8:3, 17, 18). Binnenkort zal Jehovah God handelend optreden door een drastische gedachte in het hart van leden van de Verenigde Naties te planten. Als gevolg daarvan zullen deze politieke machten de christenheid en de rest van de valse religie verwoesten (Openbaring 17:16, 17). De ware aanbidders zullen die angstaanjagende voltrekking van goddelijk oordeel overleven. Zij zullen instemmend reageren op de woorden van de hemelse schepselen die zeggen: „Looft Jah! . . . Want hij heeft het oordeel voltrokken aan de grote hoer [de valse religie], die met haar hoererij [haar valse leerstellingen en ondersteuning van corrupte politici] de aarde verdierf, en hij heeft het bloed van zijn slaven van haar hand gewroken.” — Openbaring 19:1, 2.
21. (a) Wat zullen Satan en zijn samenstel doen nadat de valse religie is vernietigd? (b) Hoe zal God reageren?
21 Wat zal er na de vernietiging van het wereldrijk van valse religie gebeuren? Satan zal de politieke machten ertoe aanzetten een wereldomvattende aanval op Jehovah’s volk te ondernemen. Hoe zal de ware God reageren op deze poging van Satan om de ware aanbidding van de oppervlakte der aarde weg te vagen? Ezechiël 38:19-23 vertelt ons: „In mijn vurige ijver [of jaloezie], in het vuur van mijn verbolgenheid, zal ik [Jehovah] moeten spreken. . . . En ik wil zelf met hem [Satan] in het gericht treden, met pestilentie en met bloed; en een overstromende stortregen en hagelstenen, vuur en zwavel zal ik laten neerregenen op hem en op zijn krijgsbenden en op de vele volken die met hem zullen zijn. En ik zal mij stellig grootmaken en mij heiligen en mij doen kennen voor de ogen van vele natiën; en zij zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.” — Zie ook Zefanja 1:18; 3:8.
22. Hoe kunnen wij ons jaloers betonen ten opzichte van de zuivere aanbidding van Jehovah?
22 Wat is het vertroostend te weten dat de Soeverein van het universum jaloers zorg draagt voor zijn ware aanbidders! Laten wij ons uit diepe waardering voor zijn onverdiende goedheid jaloers betonen ten opzichte van de zuivere aanbidding van Jehovah God. Mogen wij er ijverig mee voortgaan het goede nieuws te prediken en vol vertrouwen uitzien naar de luisterrijke dag wanneer Jehovah zijn grote naam verheerlijkt en heiligt. — Mattheüs 24:14.
Punten ter overdenking
◻ Wat betekent het zich jaloers te betonen ten opzichte van Jehovah?
◻ Wat kunnen wij leren van het voorbeeld dat door de Israëlieten uit de oudheid werd gegeven?
◻ Hoe kunnen wij het vermijden Jehovah tot jaloezie te prikkelen?
◻ Hoe hebben God en Christus zich jaloers betoond ten opzichte van de zuivere aanbidding?
[Kader op blz. 12]
De liefde is niet jaloers
DE negentiende-eeuwse bijbelgeleerde Albert Barnes schreef over afgunst: „Ze is een van de meest voorkomende manifestaties van het kwaad en toont duidelijk aan hoe diep de mens gezonken is.” Hij zei verder: „Wie tot de bron of werkelijke oorsprong van alle oorlogen en twisten en plannen van de wereld zou kunnen doordringen — ja, ook van alle plannen en voornemens van belijdende christenen, waardoor hun religie zo wordt ontsierd en zij zo wereldsgezind worden gemaakt — zou verbaasd zijn te bemerken hoeveel er aan afgunst moet worden toegeschreven. Het treft ons pijnlijk wanneer anderen voorspoediger zijn dan wij; wij willen bezitten wat anderen hebben, hoewel dit ons niet toekomt; en dit leidt tot de verschillende misdadige methoden die worden toegepast om hen er minder van te laten genieten, om het zelf te bemachtigen of om te tonen dat zij niet zoveel bezitten als algemeen wordt aangenomen. . . . want aldus zal de geest van afgunst die in ons binnenste huist, worden bevredigd.” — Romeinen 1:29; Jakobus 4:5.
In tegenstelling hiermee maakte Barnes een interessante opmerking over liefde, die ’niet afgunstig is’ (1 Korinthiërs 13:4, King James Version). Hij schreef: „De liefde misgunt anderen niet het geluk dat zij genieten; ze schept behagen in hun welzijn; en wanneer hun geluk toeneemt . . ., [zouden] degenen die door liefde worden beheerst . . . er geen domper op zetten; zij zouden hen niet in verlegenheid brengen wegens hetgeen zij bezitten; zij zouden geen afbreuk doen aan dat geluk; zij zouden niet mopperen of van teleurstelling blijk geven omdat zijzelf niet in die mate begunstigd zijn. . . . Als wij anderen zouden liefhebben — als wij ons in hun geluk zouden verheugen, zouden wij niet afgunstig op hen mogen zijn.”
[Illustratie op blz. 10]
Pinehas betoonde zich jaloers ten opzichte van de zuivere aanbidding van Jehovah