Allen moeten rekenschap afleggen aan God
„Een ieder van ons [zal] voor zichzelf rekenschap afleggen aan God.” — ROMEINEN 14:12.
1. Aan welke beperkingen was de vrijheid van Adam en Eva onderhevig?
JEHOVAH GOD schiep onze eerste ouders, Adam en Eva, als mensen met een vrije wil. Hoewel zij lager waren dan de engelen, waren zij met verstand begiftigde schepselen die het vermogen bezaten om verstandige beslissingen te nemen (Psalm 8:4, 5). Toch verleende die door God geschonken vrijheid hun niet het recht om zelf te bepalen wat goed en wat kwaad was. Zij waren rekenschap verschuldigd aan hun Schepper, en deze zelfde verantwoordelijkheid is voor al hun nakomelingen gaan gelden.
2. Welke afrekening zal Jehovah binnenkort houden, en waarom?
2 Nu wij de climax van dit goddeloze samenstel van dingen naderen, zal Jehovah een afrekening houden op aarde. (Vergelijk Romeinen 9:28.) Binnenkort zullen goddeloze mensen rekenschap aan Jehovah God moeten afleggen van het feit dat zij de hulpbronnen van de aarde hebben geplunderd, menselijk leven hebben vernietigd en vooral zijn dienstknechten hebben vervolgd. — Openbaring 6:10; 11:18.
3. Welke vragen zullen wij beschouwen?
3 Met het oog op dit ernstig stemmende vooruitzicht is het nuttig voor ons om na te denken over Jehovah’s rechtvaardige bemoeienissen met zijn schepselen in het verleden. Hoe kan de Schrift ons persoonlijk helpen aanvaard te worden wanneer wij rekenschap afleggen aan onze Schepper? Welke voorbeelden kunnen een hulp zijn, en welke dienen wij niet na te volgen?
Engelen zijn rekenschap verschuldigd
4. Hoe weten wij dat God engelen aansprakelijk stelt voor hun daden?
4 Jehovah’s hemelse schepselen, de engelen, zijn hem net zozeer rekenschap verschuldigd als wij. Vóór de vloed van Noachs dagen waren een aantal engelen ongehoorzaam en materialiseerden zich om seksuele betrekkingen met vrouwen te kunnen hebben. Omdat zij een vrije wil bezaten, konden deze geestelijke schepselen die beslissing nemen, maar God stelde hen aansprakelijk. Toen de ongehoorzame engelen naar het geestenrijk terugkeerden, stond Jehovah niet toe dat zij in hun oorspronkelijke positie hersteld werden. De discipel Judas vertelt ons dat zij „met eeuwige banden onder dikke duisternis bewaard [zijn] voor het oordeel van de grote dag”. — Judas 6.
5. Welke val hebben Satan en zijn demonen beleefd, en hoe zal de rekening voor hun opstand vereffend worden?
5 Deze ongehoorzame engelen, of demonen, hebben Satan de Duivel als hun heerser (Mattheüs 12:24-26). Deze goddeloze engel kwam in opstand tegen zijn Schepper en betwistte de rechtmatigheid van Jehovah’s soevereiniteit. Satan bracht onze eerste ouders ertoe te zondigen, en dit had tot gevolg dat zij uiteindelijk stierven (Genesis 3:1-7, 17-19). Hoewel Jehovah Satan toestond nog een tijdlang daarna toegang tot de hemelse hoven te hebben, werd in het bijbelboek Openbaring voorzegd dat deze goddeloze op Gods bestemde tijd naar de omgeving van de aarde geworpen zou worden. Er zijn aanwijzingen die erop duiden dat dit plaatsvond kort nadat Jezus Christus in 1914 Koninkrijksmacht ontving. Uiteindelijk zullen de Duivel en zijn demonen voor eeuwig vernietigd worden. Wanneer de strijdvraag inzake soevereiniteit ten slotte opgelost zal zijn, zal de rekening voor opstand rechtvaardig vereffend zijn. — Job 1:6-12; 2:1-7; Openbaring 12:7-9; 20:10.
Gods Zoon is rekenschap verschuldigd
6. Hoe beziet Jezus zijn eigen verantwoordelijkheid tegenover zijn Vader?
6 Wat een voortreffelijk voorbeeld heeft Gods Zoon, Jezus Christus, gegeven! Als volmaakt mens die de gelijke van Adam was, schepte Jezus er behagen in de goddelijke wil te doen. Hij wilde ook graag verantwoording afleggen voor de wijze waarop hij Jehovah’s wet naleefde. De psalmist profeteerde heel passend over hem: „In het doen van uw wil, o mijn God, heb ik behagen geschept, en uw wet is in mijn inwendige delen.” — Psalm 40:8; Hebreeën 10:6-9.
7. Waarom kon Jezus op de avond voor zijn dood in gebed datgene zeggen wat in Johannes 17:4, 5 opgetekend staat?
7 Ondanks de boosaardige tegenstand die Jezus ondervond, deed hij Gods wil en bewaarde tot de dood aan een martelpaal zijn rechtschapenheid. Aldus betaalde hij de loskoopprijs waarmee de mensheid verlost kon worden van de dodelijke gevolgen van Adams zonde (Mattheüs 20:28). Derhalve kon Jezus op de avond voor zijn dood vol vertrouwen bidden: „Ik heb u op de aarde verheerlijkt, daar ik het werk heb voleindigd dat gij mij te doen hebt gegeven. En nu, Vader, verheerlijk mij naast uzelf met de heerlijkheid die ik naast u had voordat de wereld was” (Johannes 17:4, 5). Jezus kon dit tot zijn hemelse Vader zeggen omdat hij zich goed had gekweten van zijn verantwoordelijkheid en aanvaardbaar was voor God.
8. (a) Hoe liet Paulus uitkomen dat wij rekenschap verschuldigd zijn aan Jehovah God? (b) Wat zal ons helpen door God aanvaard te worden?
8 In tegenstelling tot de volmaakte mens Jezus Christus zijn wij onvolmaakt. Toch zijn wij rekenschap verschuldigd aan God. De apostel Paulus zei: „Waarom oordeelt gij uw broeder? Of waarom ziet gij ook neer op uw broeder? Want wij zullen allen voor de rechterstoel van God staan; want er staat geschreven: ’„Zo waar ik leef,” zegt Jehovah, „voor mij zal elke knie zich buigen en iedere tong zal God openlijk erkennen.”’ Zo zal dan een ieder van ons voor zichzelf rekenschap afleggen aan God” (Romeinen 14:10-12). Opdat wij dit dusdanig kunnen doen dat wij door Jehovah aanvaard worden, heeft hij ons liefdevol zowel een geweten als zijn geïnspireerde Woord, de bijbel, gegeven teneinde ons te leiden in wat wij zeggen en doen (Romeinen 2:14, 15; 2 Timotheüs 3:16, 17). Volledig voordeel trekken van Jehovah’s geestelijke voorzieningen en overeenkomstig ons door de bijbel geoefende geweten handelen, zal ons helpen door God aanvaard te worden (Mattheüs 24:45-47). Jehovah’s heilige geest, of werkzame kracht, is nog een bron van sterkte en leiding. Als wij in overeenstemming handelen met de aanwijzingen van de geest en de leiding volgen van ons door de bijbel geoefende geweten, geven wij er blijk van ’God niet te minachten’, Degene aan wie wij rekenschap verschuldigd zijn van al onze daden. — 1 Thessalonicenzen 4:3-8; 1 Petrus 3:16, 21.
Natiën zijn rekenschap verschuldigd
9. Wie waren de Edomieten, en wat overkwam hun vanwege hun bejegening van Israël?
9 Jehovah roept natiën ter verantwoording (Jeremia 25:12-14; Zefanja 3:6, 7). Beschouw het oude koninkrijk Edom eens, dat ten zuiden van de Dode Zee en ten noorden van de Golf van Akaba lag. De Edomieten waren een Semitisch volk, nauw verwant aan de Israëlieten. Hoewel de voorvader van de Edomieten Abrahams kleinzoon Esau was, werd het de Israëlieten niet toegestaan over „de koningsweg” door Edom te trekken op weg naar het Beloofde Land (Numeri 20:14-21). In de loop der eeuwen ontwikkelde Edoms vijandigheid zich tot een meedogenloze haat jegens Israël. Ten slotte moesten de Edomieten rekenschap afleggen van het feit dat zij de Babyloniërs ertoe aangespoord hadden Jeruzalem in 607 v.G.T. te vernietigen (Psalm 137:7). In de zesde eeuw v.G.T. veroverden Babylonische troepen onder koning Nabonidus Edom, en het werd een verlaten woestenij, zoals Jehovah had verordend. — Jeremia 49:20; Obadja 9-11.
10. Hoe handelden de Moabieten ten aanzien van de Israëlieten, en hoe riep God Moab ter verantwoording?
10 Moab verging het al niet beter. Het Moabitische koninkrijk bevond zich ten noorden van Edom en ten oosten van de Dode Zee. Voordat de Israëlieten het Beloofde Land binnentrokken, betoonden de Moabieten zich niet gastvrij jegens hen, terwijl zij hen klaarblijkelijk slechts uit winstbejag van brood en water voorzagen (Deuteronomium 23:3, 4). Balak, de koning van Moab, huurde de profeet Bileam om Israël te vervloeken, en Moabitische vrouwen werden gebruikt om Israëlitische mannen tot immoraliteit en afgoderij te verlokken (Numeri 22:2-8; 25:1-9). Maar Moabs haat jegens Israël ging niet onopgemerkt aan Jehovah voorbij. Zoals geprofeteerd was, werd Moab door de Babyloniërs verwoest (Jeremia 9:25, 26; Zefanja 2:8-11). Ja, God riep Moab ter verantwoording.
11. Als welke steden werden Moab en Ammon, en wat geven bijbelse profetieën te kennen aangaande het huidige goddeloze samenstel van dingen?
11 Niet alleen Moab maar ook Ammon moest rekenschap afleggen aan God. Jehovah had voorzegd: „Moab zelf zal net als Sodom worden, en de zonen van Ammon als Gomorra, een domein van netels, en een zoutput, en een verlaten woestenij, ja, tot onbepaalde tijd” (Zefanja 2:9). De landen Moab en Ammon werden woest gelegd, net zoals God de steden Sodom en Gomorra had vernietigd. Volgens de Geological Society of London beweren onderzoekers dat zij de locatie van de verwoeste steden Sodom en Gomorra, aan de oostkust van de Dode Zee, gevonden hebben. Elk betrouwbare bewijs dat in dit opzicht misschien nog aan het licht komt, kan alleen maar een ondersteuning vormen van bijbelse profetieën die te kennen geven dat het huidige goddeloze samenstel van dingen eveneens door Jehovah God ter verantwoording geroepen zal worden. — 2 Petrus 3:6-12.
12. Wat was, hoewel Israël rekenschap van zijn zonden moest afleggen aan God, met betrekking tot een joods overblijfsel voorzegd?
12 Hoewel Israël zeer begunstigd was door Jehovah, moest het rekenschap van zijn zonden afleggen aan God. Toen Jezus Christus tot de natie Israël kwam, verwierp de meerderheid hem. Slechts een overblijfsel oefende geloof en volgde hem. Paulus paste bepaalde profetieën op dit joodse overblijfsel toe toen hij schreef: „Jesaja [roept] omtrent Israël uit: ’Al was het getal van de zonen van Israël als het zand der zee, het is het overblijfsel dat gered zal worden. Want Jehovah zal op aarde een afrekening houden, welke hij tot een einde zal brengen en zal verkorten.’ Ook zoals Jesaja eertijds had gezegd: ’Indien Jehovah der legerscharen ons geen zaad had gelaten, zouden wij net als Sodom zijn geworden, en wij zouden aan Gomorra gelijk zijn gemaakt’” (Romeinen 9:27-29; Jesaja 1:9; 10:22, 23). De apostel haalde het voorbeeld aan van de 7000 in Elia’s tijd die niet voor Baäl gebogen hadden, en vervolgens zei hij: „Zo is er daarom ook in het tegenwoordige tijdperk een overblijfsel verschenen overeenkomstig een verkiezing ten gevolge van onverdiende goedheid” (Romeinen 11:5). Dat overblijfsel bestond uit individuele mensen die persoonlijk rekenschap verschuldigd waren aan God.
Ook afzonderlijke personen zijn rekenschap verschuldigd
13. Wat gebeurde er met Kaïn toen God hem ter verantwoording riep voor de moord op zijn broer Abel?
13 De bijbel noemt veel gevallen waaruit blijkt dat afzonderlijke personen rekenschap verschuldigd zijn aan Jehovah God. Beschouw als voorbeeld Adams eerstgeboren zoon, Kaïn. Zowel hij als zijn broer Abel bracht een offer aan Jehovah. Abels offer was aanvaardbaar voor God, maar Kaïns offer niet. Toen Kaïn ter verantwoording werd geroepen voor de meedogenloze moord op zijn broer, zei hij gevoelloos tot God: „Ben ik mijns broeders hoeder?” Kaïn werd vanwege zijn zonde naar „het land der Vluchtelingschap, ten oosten van Eden”, verbannen. Hij toonde geen oprecht berouw van zijn misdaad en betreurde het alleen dat hij zijn verdiende straf moest ondergaan. — Genesis 4:3-16.
14. Hoe werd in het geval van de hogepriester Eli en zijn zonen geïllustreerd dat afzonderlijke personen rekenschap verschuldigd zijn aan God?
14 Dat afzonderlijke personen rekenschap verschuldigd zijn aan God wordt ook geïllustreerd in het geval van Israëls hogepriester Eli. Zijn zonen, Hofni en Pinehas, fungeerden als dienstdoende priesters doch ’gedroegen zich niet alleen overmoedig tegen de mensen, maar ook zonder de minste eerbied voor God. Daar was geen misdaad waaraan zij zich niet schuldig maakten’, zegt de geschiedschrijver Josephus. Deze „nietswaardige mannen” erkenden Jehovah niet, gaven zich over aan heiligschennend gedrag en maakten zich schuldig aan grove immoraliteit (1 Samuël 1:3; 2:12-17, 22-25). Als hun vader en Israëls hogepriester rustte op Eli de plicht hen streng te onderrichten, maar hij wees hen slechts zwakjes terecht. Eli ’bleef zijn zonen meer eren dan Jehovah’ (1 Samuël 2:29). Er kwam vergelding over het huis van Eli. Beide zonen stierven op dezelfde dag als hun vader, en hun priesterlijke geslachtslijn werd ten slotte volledig afgesneden. Aldus werd de rekening vereffend. — 1 Samuël 3:13, 14; 4:11, 17, 18.
15. Waarom werd Jonathan, de zoon van koning Saul, beloond?
15 Een heel ander voorbeeld werd door Jonathan, de zoon van koning Saul, gegeven. Al gauw nadat David Goliath had gedood, werd „de ziel van Jonathan nauw verbonden . . . aan de ziel van David”, en zij sloten een vriendschapsverbond (1 Samuël 18:1, 3). Waarschijnlijk had Jonathan bemerkt dat Gods geest van Saul geweken was, maar zijn eigen ijver voor de ware aanbidding bleef onverflauwd (1 Samuël 16:14). Jonathans waardering voor Davids door God geschonken autoriteit wankelde nimmer. Jonathan besefte dat hij God rekenschap verschuldigd was, en Jehovah beloonde hem voor zijn eerbare handelwijze door ervoor te zorgen dat zijn geslachtslijn generaties lang bleef bestaan. — 1 Kronieken 8:33-40.
Rekenschap verschuldigd in de christelijke gemeente
16. Wie was Titus, en waarom kan er gezegd worden dat hij een goed bericht bij God opbouwde?
16 De christelijke Griekse Geschriften laten zich gunstig uit over veel mannen en vrouwen die een goed bericht opbouwden. Daar was bijvoorbeeld de Griekse christen die Titus heette. Er is geopperd dat hij een christen werd toen Paulus op zijn eerste zendingsreis Cyprus bezocht. Aangezien joden en proselieten uit Cyprus mogelijk tijdens Pinksteren 33 G.T. in Jeruzalem waren, kan het christendom kort daarna het eiland hebben bereikt (Handelingen 11:19). Hoe het ook zij, Titus betoonde zich een van Paulus’ getrouwe medewerkers. Hij vergezelde Paulus en Barnabas op de omstreeks 49 G.T. ondernomen reis naar Jeruzalem, toen de belangrijke besnijdeniskwestie werd opgelost. Dat Titus niet besneden was, voegde gewicht toe aan Paulus’ betoog dat de Mozaïsche wet niet aan bekeerlingen tot het christendom opgelegd diende te worden (Galaten 2:1-3). De Schrift getuigt van de voortreffelijke bediening van Titus, en Paulus richtte zelfs een door God geïnspireerde brief aan hem (2 Korinthiërs 7:6; Titus 1:1-4). Kennelijk bleef Titus zich tot het einde van zijn aardse loopbaan bij God aanbevelen door het voortreffelijke bericht dat hij opbouwde.
17. Als wat voor persoon deed Timotheüs zich kennen, en welke invloed kan dit voorbeeld op ons hebben?
17 Timotheüs was nog een ijverig persoon wiens voortreffelijke bericht een goede aanbeveling voor hem vormde bij Jehovah God. Hoewel Timotheüs met wat gezondheidsproblemen kampte, legde hij ’geloof zonder enige huichelarij’ aan de dag en ’diende hij als een slaaf met Paulus ter bevordering van het goede nieuws’. De apostel kon derhalve tot medechristenen in Filippi zeggen: „Ik heb niemand anders van gelijke gezindheid als [Timotheüs], die echt zorg zal dragen voor de dingen die u betreffen” (2 Timotheüs 1:5; Filippenzen 2:20, 22; 1 Timotheüs 5:23). Ondanks menselijke zwakheden en andere beproevingen kunnen ook wij geloof zonder huichelarij tentoonspreiden en ons op aanvaardbare wijze aan God aanbevelen.
18. Wie was Lydia, en welke geest spreidde zij tentoon?
18 Lydia was een godvruchtige vrouw die kennelijk een voortreffelijk bericht bij God had opgebouwd. Zij en haar huisgezin behoorden tot de eersten in Europa die door Paulus’ activiteit in Filippi (omstreeks 50 G.T.) het christendom aanvaardden. Lydia, die uit Thyatira kwam, was vermoedelijk een joodse proseliet, maar misschien waren er weinig joden in Filippi en was er geen synagoge. Zij en andere godvruchtige vrouwen waren aan de oever van een rivier bijeengekomen toen Paulus tot hen sprak. Als gevolg hiervan werd Lydia een christen en overreedde zij Paulus en zijn metgezellen om bij haar thuis te verblijven (Handelingen 16:12-15). De gastvrijheid die Lydia betoonde, is nog steeds een onderscheidend kenmerk van ware christenen.
19. Welke goede daden van Dorkas vormden voor haar een voortreffelijke aanbeveling bij God?
19 Dorkas was nog een vrouw die een voortreffelijk bericht bij Jehovah God had opgebouwd. Toen zij gestorven was, ging Petrus naar Joppe, op verzoek van daar wonende discipelen. De twee mannen die naar Petrus waren gezonden, „brachten . . . hem in het bovenvertrek; en alle weduwen kwamen wenend bij hem staan en toonden vele onder- en bovenklederen, die Dorkas gemaakt had toen zij nog bij hen was”. Dorkas werd weer tot leven gebracht. Maar moeten wij ons haar enkel en alleen herinneren vanwege haar liefdevolle edelmoedigheid? Nee. Zij was een „discipelin” en had stellig zelf een aandeel aan het maken van discipelen. Insgelijks zijn christelijke vrouwen in deze tijd „overvloedig in goede daden en gaven van barmhartigheid”. Zij vinden het ook heerlijk een actief aandeel te hebben aan het verkondigen van het goede nieuws van het Koninkrijk en het maken van discipelen. — Handelingen 9:36-42; Mattheüs 24:14; 28:19, 20.
20. Welke vragen kunnen wij onszelf stellen?
20 De bijbel laat duidelijk zien dat natiën en afzonderlijke personen rekenschap verschuldigd zijn aan de Soevereine Heer Jehovah (Zefanja 1:7). Als wij ons aan God hebben opgedragen, kunnen wij ons derhalve afvragen: ’Hoe bezie ik mijn door God geschonken voorrechten en verantwoordelijkheden? Welk bericht bouw ik bij Jehovah God en Jezus Christus op, aangezien ik rekenschap aan hen verschuldigd ben?’
Wat zou u antwoorden?
◻ Hoe zou u bewijzen dat engelen en Gods Zoon rekenschap verschuldigd zijn aan Jehovah?
◻ Welke bijbelse voorbeelden laten zien dat Jehovah natiën ter verantwoording roept?
◻ Wat zegt de bijbel over het feit dat afzonderlijke personen rekenschap verschuldigd zijn aan God?
◻ Wie waren enkele in de bijbel genoemde personen die een voortreffelijk bericht bij Jehovah God hebben opgebouwd?
[Illustratie op blz. 10]
Jezus Christus kon zich voortreffelijk verantwoorden tegenover zijn hemelse Vader
[Illustratie op blz. 15]
Evenals Dorkas bouwen christelijke vrouwen in deze tijd een goed bericht bij Jehovah God op
[Illustratieverantwoording op blz. 13]
De dood van Abel/The Doré Bible Illustrations/Dover Publications, Inc.