HANDELINGEN
Aantekeningen — Hoofdstuk 8
Filippus: Volgens Han 8:1 ‘werd iedereen verspreid over Judea en Samaria, behalve de apostelen’. De Filippus die hier wordt vermeld, is dan ook niet de apostel Filippus (Mt 10:3; Han 1:13). Kennelijk is deze Filippus een van de ‘zeven mannen met een goede reputatie’ die werden aangesteld om de dagelijkse voedselverdeling te organiseren onder de Griekssprekende en Hebreeuwssprekende christelijke weduwen in Jeruzalem (Han 6:1-6). Na de gebeurtenissen die in Handelingen 8 staan opgetekend, wordt Filippus alleen nog in Han 21:8 vermeld als ‘de evangelieprediker Filippus’. (Zie aantekening bij Han 21:8.)
de stad: Of volgens sommige manuscripten ‘een stad in’. Kennelijk wordt hiermee verwezen naar de hoofdstad van het Romeinse district Samaria. De naam Samaria werd oorspronkelijk gebruikt voor de hoofdstad van het tienstammenrijk Israël en ook voor het hele gebied van dat koninkrijk. Samaria was de hoofdstad totdat dat koninkrijk in 740 v.Chr. door de Assyriërs werd overwonnen. Maar de stad bleef tot in de Romeinse tijd bestaan, en in Jezus’ tijd was Samaria ook de naam van het Romeinse district tussen Galilea in het N en Judea in het Z. (Zie Woordenlijst ‘Samaria’.) Herodes de Grote herbouwde de stad Samaria en gaf die de naam Sebaste, ter ere van de Romeinse keizer Augustus. (De naam Sebaste is een vrouwelijke Griekse vorm van de Latijnse naam Augustus.) In de huidige Arabische naam, Sabastiya, is de naam behouden die Herodes aan de stad gaf. (Zie App. B10.)
Samaria het woord van God had aanvaard: Nadat Jezus tot een Samaritaanse vrouw had gepredikt, gingen ‘veel Samaritanen’ in hem geloven (Jo 4:27-42). Misschien werd daarmee de basis gelegd voor de positieve reactie van deze Samaritanen op Filippus’ prediking (Han 8:1, 5-8, 14-17).
Simon (...) bood (...) de apostelen geld aan: Op dit Bijbelverslag is het woord simonie gebaseerd, dat duidt op het kopen of verkopen van posities, vooral in een religieuze context. In Han 8:20-23 staat Petrus’ reactie, waaruit blijkt dat christenen moeten oppassen dat ze niet proberen ‘macht’ te krijgen door middel van geld of op andere manieren (Han 8:19; 1Pe 5:1-3).
smeek Jehovah: Het Griekse werkwoord voor smeken wordt in de Septuaginta gebruikt in verband met gebeden, verzoeken en smekingen die tot Jehovah gericht zijn. In deze verzen wordt Gods naam vaak in de Hebreeuwse tekst gebruikt (Ge 25:21; Ex 32:11; Nu 21:7; De 3:23; 1Kon 8:59; 13:6). De redenen waarom de Nieuwewereldvertaling in dit vers de naam Jehovah gebruikt terwijl in de beschikbare Griekse manuscripten ‘de Heer’ (Grieks: tou Kuriou) staat, zijn te vinden in App. C1 en C3 inleiding en Han 8:22. (Zie voor een bespreking van het Griekse woord voor smeken, dat ook kan worden weergegeven met ‘smeekgebeden opzenden’, de aantekening bij Han 4:31.)
een bitter gif: Lett.: ‘gal van bitterheid’. Het Griekse chole slaat letterlijk op de vloeistof die door de lever wordt afgescheiden en in de galblaas wordt opgeslagen. Gal is een extreem bittere donkergele of groene vloeistof die een belangrijke rol speelt bij de spijsvertering. Gal werd geassocieerd met iets bitters of giftigs, en zo wordt het woord hier gebruikt. (Vergelijk de aantekening bij Mt 27:34.)
Smeek Jehovah: Zie aantekening bij Han 8:22 en App. C3 inleiding en Han 8:24.
het woord van Jehovah: Deze uitdrukking komt uit de Hebreeuwse Geschriften, waar die voorkomt als combinatie van een Hebreeuwse term voor ‘woord’ en Gods naam. Deze uitdrukking en de uitdrukking ‘Jehovah’s woord’ komen in zo’n 200 verzen voor. (Enkele voorbeelden: 2Sa 12:9; 24:11; 2Kon 7:1; 20:16; 24:2; Jes 1:10; 2:3; 28:14; 38:4; Jer 1:4; 2:4; Ez 1:3; 6:1; Ho 1:1; Mi 1:1; Za 9:1.) In een vroeg exemplaar van de Septuaginta wordt in Za 9:1 het Griekse woord logos gevolgd door Gods naam in Oudhebreeuwse letters (). Deze boekrol van perkament is gevonden in Nachal Chever, in de woestijn van Judea, bij de Dode Zee, en wordt gedateerd tussen 50 v.Chr. en 50 n.Chr. De redenen waarom de Nieuwewereldvertaling in de hoofdtekst de uitdrukking ‘het woord van Jehovah’ gebruikt terwijl in veel Griekse manuscripten van Han 8:25 ‘het woord van de Heer’ staat, zijn te vinden in App. C3 inleiding en Han 8:25.
Jehovah’s engel: Zie aantekening bij Han 5:19 en App. C3 inleiding en Han 8:26.
Ethiopische: In de oudheid een aanduiding voor het gebied van een volk ten Z van Egypte, dat toen Ethiopië werd genoemd. Het Griekse woord voor Ethiopië (Aithiopia, dat ‘gebied van verbrande gezichten’ betekent) werd door de Grieken in de oudheid gebruikt voor het gebied in Afrika ten Z van Egypte. Het kwam over het algemeen overeen met de Hebreeuwse naam Kusch, die gebruikt werd voor een gebied dat voornamelijk het zuidelijkste deel van het huidige Egypte en het huidige Soedan omvatte. In de Septuaginta-vertaling gebruikten de vertalers bijna overal het Griekse woord Ethiopië als weergave van het Hebreeuwse ‘Kusch’. Een voorbeeld daarvan is Jes 11:11, waar ‘Kusch’ (‘Ethiopië’ in LXX) wordt vermeld als een van de landen waar Joodse ballingen terechtkwamen nadat Juda door Babylon was ingenomen. Deze Ethiopische hofbeambte kan dus contact hebben gehad met Joden in zijn omgeving of in Egypte, waar veel Joden woonden.
eunuch: Het Griekse woord eunouchos kan in letterlijke zin duiden op een man die niet meer over zijn voortplantingsvermogen beschikt. In de oudheid werden gecastreerde mannen vaak gebruikt voor functies aan het koninklijk hof in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, vooral als bediende of verzorger van de koningin en de concubines. Maar het woord eunuch werd niet alleen gebruikt voor gecastreerde mannen. Het werd ook in algemenere zin gebruikt voor functionarissen aan het koninklijk hof. Ook het Hebreeuwse woord voor eunuch (saris) kan op een hofbeambte slaan. Zo werd Potifar, een getrouwd man, ‘een hofbeambte [lett.: ‘eunuch’] van de farao’ genoemd (Ge 39:1). In dit verslag wordt de Ethiopische man die toezicht hield op de koninklijke schatten een ‘eunuch’ genoemd, blijkbaar in de betekenis van hofbeambte. Hij was kennelijk een besneden proseliet — dat wil zeggen een niet-Jood die Jehovah was gaan aanbidden — want hij was net naar Jeruzalem gegaan om God te aanbidden. (Zie Woordenlijst ‘Proseliet’.) Aangezien gecastreerde mannen volgens de wet van Mozes geen deel mochten uitmaken van de gemeente van Israël (De 23:1), kan hij geen letterlijke eunuch geweest zijn. Daarom werd deze Ethiopische proseliet blijkbaar niet als een heiden bezien en was Cornelius de eerste onbesneden heiden die zich tot het christendom bekeerde (Han 10:1, 44-48; zie voor uitleg over het figuurlijke gebruik van het woord eunuch de aantekeningen bij Mt 19:12).
Candace: Candace was geen eigennaam, maar wordt net als Farao en Caesar gezien als een titel. Schrijvers in de oudheid, onder wie Strabo, Plinius de Oudere en Eusebius, gebruikten deze aanduiding voor de koninginnen van Ethiopië. Plinius de Oudere (c. 23-79 n.Chr.) schreef: ‘Gebouwen staan er maar heel weinig in de stad [Meroë, de hoofdstad van het oude Ethiopië]. Er regeert een koningin Candace, een naam die al sinds vele jaren van de ene koningin op de andere is overgegaan’ (Naturalis historia, VI, 186).
Weet: Of ‘begrijpt’. De grondbetekenis van het Griekse werkwoord ginosko is ‘kennen’, maar het heeft een ruime betekenis en kan ook worden weergegeven met ‘begrijpen’, ‘onderscheiden’.
zijn generatie: In dit citaat uit Jes 53:8 duidt ‘generatie’ kennelijk op iemands afkomst of familiegeschiedenis. Toen Jezus voor het Sanhedrin terechtstond, hielden de leden ervan geen rekening met zijn achtergrond — dat hij voldeed aan de vereisten voor de beloofde Messias.
gedoopt te worden: Of ‘ondergedompeld te worden’. Het Griekse baptizo betekent ‘(zich) onderdompelen’. De context geeft aan dat het bij dopen om volledige onderdompeling ging. Als er alleen water uitgegoten of gesprenkeld hoefde te worden, had de eunuch niet met zijn wagen bij het water hoeven te stoppen. Hoewel niet te achterhalen is of het om een rivier, een beek of een meertje ging, zegt het verslag: ‘Filippus en de eunuch liepen allebei het water in’ (Han 8:38). Ook andere Bijbelteksten laten zien dat dopen volledige onderdompeling inhield. Jezus werd bijvoorbeeld gedoopt in een rivier, de Jordaan. En bij één gelegenheid doopte Johannes de Doper mensen op een plek in het Jordaandal bij Salim ‘omdat daar veel water was’ (Jo 3:23). Het is interessant dat het Griekse baptizo in de Septuaginta wordt gebruikt in 2Kon 5:14 als wordt gezegd dat Naäman ‘zich zeven keer onderdompelde’ in de Jordaan. In de Bijbel wordt de doop vergeleken met een begrafenis, wat te kennen geeft dat iemand die werd gedoopt volledig werd ondergedompeld (Ro 6:4-6; Kol 2:12).
Sommige latere Griekse manuscripten en sommige oude vertalingen in andere talen voegen met kleine variaties het volgende toe: ‘Filippus zei tegen hem: “Als je met heel je hart gelooft, is het toegestaan.” Hij antwoordde: “Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is.”’ Maar die woorden komen niet voor in de vroegste en betrouwbaarste manuscripten en maken waarschijnlijk geen deel uit van de oorspronkelijke tekst van Handelingen. (Zie App. A3.)
Jehovah’s geest: Zie aantekening bij Han 5:9 en App. C3 inleiding en Han 8:39.
Asdod: Dit is de Hebreeuwse naam van de plaats die in de eerste eeuw bekendstond onder de Griekse naam Azotus (Joz 11:22; 15:46; zie App. B6 en B10).