Een succesvol reclasseringsprogramma
OP DONDERDAGAVOND landde het vliegtuig in Baton Rouge (Louisiana); mijn vriend wachtte me op en we reden naar zijn huis in het nabijgelegen New Roads. Die avond hadden we een lang gesprek over hetgeen er in de Angola-gevangenis gaande was.
Mijn vriend behoort namelijk tot een groep van zes christelijke mannen die in die gevangenis op geregelde basis een onderwijsprogramma verzorgen. Om toerbeurt gaat één van hen er elke week heen om bijeenkomsten te leiden, waarop gemiddeld veertig gevangenen aanwezig zijn.
„Dat programma heeft feitelijk binnen de gevangenis zijn ontstaan gevonden”, zo legde mijn vriend uit. Begin 1973 lazen twee gevangenen lectuur van Jehovah’s Getuigen en schreven een brief met het verzoek of iemand hen zou kunnen bezoeken. Ondertussen spraken die gevangenen tot andere gedetineerden en wekten bij hen belangstelling op voor de dingen die zij leerden.
Het was in oktober 1973 dat in de gevangenis de eerste vergadering plaatsvond met achttien aanwezigen. Na verloop van tijd waren er elke woensdag en elke zondag vergaderingen. Het aantal gevangenen dat deze bijeenkomsten bijwoonde, nam gestadig toe, tot er soms wel 60 of meer aanwezig waren. Vanwaar die grote belangstelling?
Het onderwijsprogramma
Mijn vriend vertelde dat de vergaderingen in principe op dezelfde wijze worden gehouden als de gebruikelijke vergaderingen in de Koninkrijkszalen van Jehovah’s Getuigen. ’s Zondags is er een bijbellezing van een uur, gewoonlijk gehouden door een gastspreker uit een naburige gemeente, en dan volgt een bijbelstudie gebaseerd op een artikel uit een recente uitgave van het tijdschrift De Wachttoren.
Op de woensdagavonden houdt men de Theocratische School, een programma van bijbels onderricht om de bijbelkennis van de leerlingen te vergroten, alsook hun spreekbekwaamheid te verbeteren, daarna gevolgd door een dienstvergadering met besprekingen hoe men het beste met medegevangenen in Angola over de bijbelse boodschap kan spreken.
En spreken doen ze. Ik was verbaasd te vernemen hoe actief deze gedetineerden hun pasgevonden christelijke geloof uitdragen. In bepaalde maanden leidden zij wel vijftig bijbelstudies met medegevangenen, terwijl ze het afgelopen jaar bijna 5000 exemplaren van het tijdschrift De Wachttoren en het tijdschrift Ontwaakt! hebben verspreid, plus nog vele gebonden boeken waarin Gods voornemen wordt uiteengezet.
Het enthousiasme van de eerste gevangenen die de lectuur lazen, sloeg over op degenen met wie zij studeerden en dit heeft sterk tot het succes van het programma bijgedragen.
Aan de vereisten voldoen
De vergaderingen worden gehouden in een vertrek van het ’Onderwijs- en Vormingscentrum’ van de gevangenis, dat, zo werd mij verteld, veel gelijkenis vertoont met een klaslokaal. Maar om die vergaderingen te mogen bijwonen, moet de naam van een gevangene op een zogenaamde ’oproep’-lijst staan. Want alleen dan mag hij zijn plaats van gevangenschap verlaten en zich bij de groep voegen die voor dat bewuste tijdstip op de lijst staat.
Ik was verbaasd te vernemen dat de Getuigen er zelf op toezien wie hun bijeenkomsten mogen bezoeken. Niet iedereen kan komen, en daar zijn ook redenen voor. Vaak gebeurt het namelijk dat gedetineerden trachten zich bij een bepaalde groep aan te sluiten in de hoop dat zij op die manier sneller uit de gevangenis komen. Maar hoe stellen Jehovah’s Getuigen vast of een gedetineerde oprecht is en er derhalve voor in aanmerking komt om de vergaderingen te bezoeken?
In de eerste plaats wordt een persoonlijke bijbelstudie met hem geleid. Alleen wanneer hij oprechte belangstelling toont, komt hij op de ’oproep’-lijst voor de christelijke vergaderingen van Jehovah’s Getuigen te staan. Maar als hij meer dan vier vergaderingen per maand mist zonder geldige reden — wegens ziekte bijvoorbeeld — worden de gevangenisautoriteiten hiervan in kennis gesteld en vervalt zijn naam van de ’oproep’-lijst. Dan kan hij de vergaderingen pas weer bezoeken na een tijdlang van oprechte belangstelling te hebben blijk gegeven.
Vroeg succes
Ik was bekend met het aanvankelijke succes van dit programma, doordat ik er iets over had gelezen in De Wachttoren van 1 februari 1975. In een artikel over de congressen van Jehovah’s Getuigen in 1974 stond toen:
„Op het congres in Baton Rouge, in de Amerikaanse staat Louisiana, was een aangrijpend tafereel te zien. Jehovah’s getuigen hadden maanden achtereen bijbelstudies geleid met gedetineerden van de strafgevangenis te Angola, in de Amerikaanse staat Louisiana. Verscheidenen van deze mannen namen toe in bijbelkennis en deden de gevangenisautoriteiten versteld staan door hun radicale verandering in gedrag. Aldus werd er voor acht van hen toestemming verleend te Baton Rouge het congres bij te wonen. Het was een hartverwarmend moment toen deze mannen met hun enkels geketend en met handboeien om, uit de auto’s stapten en naar binnen werden geleid om te zamen met de anderen plaats te nemen ten einde die dag gedoopt te worden.”
En dan te bedenken dat men aan hoge schriftuurlijke vereisten moet voldoen om als een Getuige van Jehovah gedoopt te kunnen worden. Elke doopkandidaat wordt eerst op zijn geschiktheid voor de doop onderzocht, waarbij hij ten minste tachtig principiële vragen uit de bijbel zal moeten kunnen beantwoorden, waaronder bijvoorbeeld de volgende:
„Wat is het koninkrijk Gods?” „Wat is Gods voornemen met betrekking tot de aarde?” „Wat is de enige schriftuurlijke basis voor echtscheiding die iemand de vrijheid geeft te hertrouwen?” „Waarom dient liegen vermeden te worden?” „Wat is het christelijke standpunt ten aanzien van dronkenschap?” „Wat zegt de bijbel over hoererij, overspel, seksuele betrekkingen met iemand van hetzelfde geslacht en ander losbandig gedrag? Mag iemand die zich met zulke praktijken bezighoudt, gedoopt worden?”
Het antwoord op die laatste vraag is: Nee. Maar zoals u wel weet, worden dergelijke praktijken ook buiten de gevangenismuren vrijelijk beoefend en beschouwt men ze als heel gewoon; doch deze acht gedetineerden hadden een superieure moraal en levenswijze aanvaard en leefden er ook naar. Spoedig vond hun voorbeeld navolging bij anderen.
Tegen het begin van de herfst van 1974 kwamen nog eens acht gedetineerden in aanmerking voor de doop. Mijn vriend zei me: „We bedachten hoe geweldig het zou zijn een doop in de gevangenis te hebben, met bezoekers van buiten.” De mogelijkheid daartoe werd nagegaan en de gevangenisautoriteiten, die bijzonder onder de indruk waren van de resultaten van het onderwijsprogramma, gaven hun toestemming. Op 5 oktober 1974 werd de speciale vergadering gehouden. In de Ontwaakt! stond hierover het volgende verslag:
„Zij die van buiten kwamen, schiepen een ongewone aanblik. Allen bij elkaar, 337 in totaal, hadden zich bij het gevangenishek verzameld een groep net geklede mannen, vrouwen en kinderen van gemengde huidkleur. Sommigen waren wel van 1100 kilometer ver gekomen.
Nadat hun namen op een lijst waren gecontroleerd, mochten zij de hekken door. Met bussen gingen zij drie kilometer diep het grote gevangeniscomplex in. Na te zijn uitgestapt, werden zij door stalen deuren een grote gehoorzaal binnengeleid.”
Ik had dat verslag in de Ontwaakt! met grote interesse gelezen, maar had daarna weinig meer vernomen over de verdere resultaten van het reclasseringsprogramma, zodat ik een aandachtig luisteraar was toen mijn gastheer tijdens het eten vertelde hoe het daarna verder was verlopen.
Opmerkelijke groei
„Die oktobervergadering gaf ons programma een geweldige stimulans”, vertelt mijn vriend. „De bijna honderd aanwezige gevangenen waren werkelijk onder de indruk gekomen van de liefde en warmte die de honderden bezoekers hadden getoond.”
Het gevolg daarvan was dat veel van die gedetineerden zichzelf op het bestuderen van de bijbel gingen toeleggen en uitstekende vorderingen maakten. „Niet lang daarna”, zo vervolgt mijn vriend, „was er opnieuw een aantal dat de noodzakelijke veranderingen in hun leven had aangebracht om voor de doop in aanmerking te komen. Daarom werden er plannen gemaakt voor een nog grotere vergadering. Opnieuw gaven de gevangenisautoriteiten toestemming en mocht het Rodeo-stadion van de gevangenis worden gebruikt. Op zaterdag 26 april 1975 arriveerden er auto’s en bussen met honderden Getuigen bij Angola.”
Ditmaal mochten de auto’s rechtstreeks het gevangenisterrein oprijden. Bij de poort was de enige vraag die werd gesteld: „Heeft iemand vuurwapens bij zich?” Daarna reden de auto’s verder, tot bij het terrein van het stadion — bij elkaar 2602 bezoekers! Het hoogtepunt van de vergadering was de doop van nog eens twaalf gedetineerden, onder wie een voor moord ter dood veroordeelde gevangene die in ketenen naar de doop werd geleid. Een jaar lang had hij in de dodencellen-afdeling met Jehovah’s Getuigen gestudeerd.
De gevangenisautoriteiten waren ingenomen met de wijze waarop deze eendaagse vergadering was georganiseerd, en met de voortreffelijke invloed die ervan uitging op de gevangenen. Daarom waren zij verheugd over de plannen voor een volgende vergadering in de herfst. Die zaterdag, 29 november 1975, waren er 3200 bezoekers aanwezig! En weer werden er acht gevangenen gedoopt.
„Zaterdag houden we opnieuw een speciaal eendaags congres in de gevangenis”, vertelde mijn vriend. „Daarom zijn we blij dat je kon komen.”
Ik was nu verlangender dan ooit de gevangenis te bezoeken. Het was verbazingwekkend — reeds zesendertig gedetineerden gedoopt en op zaterdag weer zes dopelingen! De volgende dag, op vrijdag, nam mijn vriend me mee naar Angola om kennis te maken met enkelen van de functionarissen.
Met eigen ogen
Na de lunch vertrokken we. Het was ongeveer anderhalf uur rijden door een moerasgebied, waarna we op een veerpont de Mississippi overstaken. De tocht voerde ons verder over een golvend heuvellandschap en toen duurde het niet lang meer of we waren bij de hoofdpoort van de gevangenis. Het was wel duidelijk dat de bewaarders mijn metgezel kenden, want na enkele grappen over en weer kregen we een wenk om verder te rijden.
Terwijl we naar het Rodeo-stadion reden, deed de omgeving me denken aan het terrein van een grote plantage. Langs beide kanten van de weg stond een nieuwe houten schutting en daarachter lagen bewerkte velden. De gevangenen, zo vernam ik, verbouwen een groot deel van hun eigen groenten. Ten slotte kwamen we bij het maximaal beveiligde gevangenisgedeelte. Na een aantal hekken te zijn gepasseerd, reden we aan de achterzijde het Rodeo-stadion binnen.
Aan één kant van het stadionterrein was men bezig aan de bouw van het podium. Een aantal gedetineerden, Getuigen van Jehovah, legden de laatste hand aan het geheel, gaven het nog een verfje en brachten vloerbedekking aan op het podium. Het was een vreugde kennis met hen te maken. De veertien mannen waren bijzonder vriendelijk en hartelijk. Ik vernam dat zij speciale toestemming van de gevangenisautoriteiten hadden gekregen het stadion voor de vergadering van de volgende dag gereed te maken.
Ervin St. Amand, een gedetineerde die mede de leiding had over het onderwijsprogramma in de gevangenis, had ervoor gezorgd dat we met enkele gevangenisautoriteiten zouden kunnen spreken. Dus vertrokken we om onze afspraken na te komen. Het was een vreemde gewaarwording voor mij dat Ervin niet met ons mee mocht rijden, maar dat was nu eenmaal een gevangenisbepaling waar we ons blijmoedig bij neerlegden — ook Ervin, die snel voor ons uitliep (ondanks zijn kunstbeen, dat hij nog had overgehouden van een ontsnappingspoging enkele jaren geleden waarbij hij een been verloren had).
Na de auto geparkeerd te hebben, passeerden we enkele andere gevangenen. Automatisch viel mij het verschil op tussen deze mannen en degenen die we net verlaten hadden. Sommigen lagen lusteloos op de grond, terwijl anderen met een nietszeggende blik voor zich uit staarden. Ze leken in hun lot te berusten en weinig hoop voor de toekomst te hebben. Wat een tegenstelling!
Lof van de functionarissen
Bij het Administratiegebouw werden we het kantoor binnengeleid van majoor R. A. Wall (sindsdien gepromoveerd tot luitenant-kolonel). Een hartelijk persoon die duidelijk was ingenomen met ons onderwijsprogramma. Hij is al vele jaren werkzaam in het gevangeniswezen en is overbekend met de ondoeltreffendheid van vele reclasseringspogingen. Toch kon hij niet genoeg goeds zeggen over de waarde van ons programma.
Ik was bekend met het verleden van Ervin — het was een boosaardige onruststoker geweest! Dus vroeg ik Wall op de man af: „Vertrouwt u deze man?”
„Ik vertrouw St. Amand onvoorwaardelijk”, kaatste hij terug. En hij voegde eraan toe: „Ik heb erg veel op met jullie organisatie want jullie letten op jullie eigen mensen. Als er één verkeerd gaat, proberen jullie hem te helpen. Maar als hij de verkeerde kant op blijft gaan, plaatsen jullie hem buiten jullie organisatie. Wij kunnen erop vertrouwen dat jullie doen wat jullie zeggen.”
Het was duidelijk dat de Getuigen-gedetineerden een diepe indruk op deze functionaris hadden gemaakt. Maar we moesten verder.
Ons volgende gesprek vond plaats bij de wasserij, waar we werden voorgesteld aan Lawrence Watts, hoofd van de wasserij. Hij had er in 1973 mee ingestemd de verantwoordelijkheid te dragen voor ons onderwijsprogramma in de gevangenis. En hij zei me: „Het goede voorbeeld van de gedetineerden die jullie hebben geholpen, is besmettelijk geweest. Ik denk dat het totale gedrag van alle gevangenen erdoor is verbeterd. Daar ben ik van overtuigd!”
Hij maakte ons duidelijk dat hij waardering had voor hetgeen we in Angola tot stand hadden gebracht. Na een plezierig praatje verlieten we hem en reden terug naar het stadion om van de gevangenen daar afscheid te nemen. We zeiden hun dat we de volgende dag zouden terugkomen en reden naar huis.
De vergadering
De volgende ochtend was het koud. Om half acht, twee uur voor het begin van het programma, kwamen we aan. Ik wilde graag kennis maken met de zes mannen die gedoopt zouden worden. Terwijl ik met ze praatte, kwam ik onder de indruk van hun oprechtheid en waardering voor Gods Woord.
De tijd ging snel voorbij en niet lang daarna begon het programma. Om 10 uur ’s morgens sprak ik over het thema: „Gods wil of onze eigen wil, welke van de twee?” Hierna volgde de dooplezing, waarna de mannen werden gedoopt in een kuip, die duidelijk zichtbaar voor alle 1970 bezoekers was opgesteld. Er weerklonk telkens een luid applaus wanneer een gevangene uit het water omhoog kwam. Nooit zal ik het nog druipende en met een brede glimlach gesierde gelaat van een van die mannen vergeten, waarop duidelijk stond te lezen: „Dit is de gelukkigste dag van mijn leven!”
Na de doop was er een pauze van twee uur waarin allen tegen inkoopsprijs het voedsel konden nuttigen dat door de gemeente New Roads was verzorgd. Vrijwilligers uit het publiek hielpen bij de uitreiking. De gevangenen mochten niet met de bezoekers van buiten eten, maar kregen hun maaltijd op een terrein naast het podium.
Ik had vrije toegang tot het binnenplein, waar de gevangenen bij elkaar waren en kon enkele fijne gesprekken aanknopen met gedetineerden die belangstelling hadden opgevat voor het werk van Jehovah’s Getuigen. Eén zei me: „Jullie hoeven helemaal niet over de leerstellingen van jullie religie te spreken. Alles wat jullie hoeven te doen is vriendschap met iemand te sluiten en na een tijdje hebben jullie hem door jullie gedrag en vriendelijkheid gewonnen.”
De twee uur gingen snel voorbij en het was tijd om het programma te hervatten. De openbare lezing was getiteld: „Gods Koninkrijk een levende realiteit.” Daarna was er een bespreking van het tijdschrift De Wachttoren door gedoopte gevangenen. Een prima bespreking!
Tegen 4 uur ’s middags was het tijd voor het slotlied en gebed. Een vriendin van mij, die al jaren een Getuige is, vertolkte de gevoelens van velen met de woorden: „Nog nooit hebben we op een vergadering zo’n grote warmte en liefde gevoeld als hier.”
The Angolite, een gevangenispublikatie van de strafgevangenis van Louisiana, schreef: „Dit was de vierde vergadering in haar soort die Jehovah’s Getuigen in Angola hebben gehouden, en er bestaan plannen voor nog meer van dergelijke bijeenkomsten in de toekomst, aangezien de Getuigen doorgaan met hun pogingen het hart van steeds meer gevangenen te bereiken. Zij leveren daarmee de grootste en meest volhardende poging van alle religieuze groeperingen om de gevangenen hier te overreden en te helpen tot verbetering van zichzelf te komen en een zinvoller leven te gaan leiden.” — Uitgave van november-december 1976.
Een uniek programma?
Op zijn zachtst gezegd, was ik diep onder de indruk van wat ik zag en hoorde. Nadat ik in New York was teruggekeerd, begon ik krantekoppen te lezen en schreef brieven om te zien wat ik over soortgelijke gevangenisprogramma’s kon ontdekken. En daarom kan ik u vertellen dat het programma van Angola slechts uniek is wat zijn omvang en grote succes betreft. Overal elders zijn soortgelijke programma’s aan de gang. Ik noem slechts een paar voorbeelden:
Een erg succesvol programma is momenteel gaande in de gevangenis in Lucasville, in het zuiden van de Amerikaanse staat Ohio, waar men vanaf de herfst 1972 geregeld vergaderingen heeft. Het gemiddelde vergaderingbezoek ligt rond de tweeëntwintig, met een hoogtepunt van drieëndertig op een speciale vergadering die laatst is gehouden. In april 1975 en maart 1976 zijn zeven gedetineerden gedoopt in een waterbak die speciaal voor die gelegenheid was gekocht.
Eind 1973 begon in de staatsgevangenis van Maryland een voortreffelijk programma. Er waren spoedig tal van studies met gedetineerden en na verloop van tijd leidden ouderlingen van Jehovah’s Getuigen daar geregelde vergaderingen. Tot dusver zijn acht mannen gedoopt (in het bad van de ziekenafdeling van de gevangenis).
De Newyorkse gevangenis op Rikers Island wordt elke week door acht ouderlingen bezocht om daar bijbelstudies met gedetineerden te houden. Ook andere gevangenissen in de stad krijgen bezoek.
Wil hiermee nu gezegd zijn dat het antwoord op het ontzagwekkende gevangenis- en misdaadprobleem is gelegen in dit onderwijsprogramma van Jehovah’s Getuigen? Nee, zeker niet! Hun bijdrage tot de oplossing van het probleem blijft klein. Toch geloof ik dat hun methode een aanwijzing verschaft omtrent de werkelijke oplossing.
[Illustratie op blz. 9]
De zes doopkandidaten staande voor de spreker, met een gedeelte van het publiek op de achtergrond, vlak vóór hun doop
[Illustratie op blz. 10]
Het van geluk stralende gezicht van een pasgedoopte gevangene, nog druipend van het water