Jezus’ leven en bediening
Ondervraagd over het vasten
ER IS bijna een jaar voorbijgegaan sinds Jezus het Pascha van 30 G.T. bijwoonde. Johannes de Doper zit intussen al enkele maanden gevangen. Hoewel hij wilde dat zijn discipelen volgelingen van Christus zouden worden, hebben zij dat niet allemaal gedaan.
Nu komen enkelen van deze discipelen van de gevangen gehouden Johannes naar Jezus toe en vragen: „Waarom onderhouden wij en de Farizeeën de vasten, maar vasten uw discipelen niet?” De Farizeeën hebben de gewoonte tweemaal per week te vasten omdat dit een rite van hun religie is. En misschien houden Johannes’ discipelen er een soortgelijk gebruik op na. Het kan ook zijn dat zij vasten omdat zij treuren over de gevangenschap van Johannes en dat zij zich afvragen waarom Jezus’ discipelen niet aan deze uiting van droefheid meedoen.
Jezus antwoordt hun met de volgende verklaring: „De vrienden van de bruidegom hebben toch geen reden tot treuren zolang de bruidegom bij hen is? De dagen zullen echter komen dat de bruidegom van hen weggenomen zal worden, en dan zullen zij vasten.”
De discipelen van Johannes moeten zich nog wel herinneren dat Johannes zelf over Jezus heeft gesproken als de Bruidegom. Zolang Jezus er is, zou Johannes het dus niet passend vinden te vasten, en zo denken Jezus’ discipelen er ook over. Later, als Jezus gestorven is, treuren en vasten zijn discipelen wel. Maar als hij uit de dood wordt opgewekt en naar de hemel opstijgt, hebben zij geen reden meer om treurend te vasten.
Daarop vertelt Jezus de volgende illustraties: „Niemand naait een lap ongekrompen stof op een oud bovenkleed; want de lap zou door zijn volle sterkte aan het bovenkleed trekken, zodat de scheur nog groter zou worden. Ook doet men geen nieuwe wijn in oude wijnzakken; doet men dit echter wel, dan barsten de wijnzakken en loopt de wijn eruit en gaan de wijnzakken verloren. Maar nieuwe wijn doet men in nieuwe wijnzakken.” Wat hebben deze illustraties met vasten te maken?
Jezus hielp Johannes’ discipelen in te zien dat niemand moest verwachten dat zijn volgelingen zich zouden houden aan de oude gebruiken van het judaïsme, zoals ritueel vasten. Hij was niet gekomen om oude, versleten stelsels van aanbidding, die op het punt stonden afgeschaft te worden, op te lappen en in stand te houden. Het christendom zou niet gedwongen worden zich te schikken naar het destijds bestaande judaïsme met zijn menselijke overleveringen. Neen, het zou niet zijn als een nieuwe lap op een oud kledingstuk of als nieuwe wijn in een oude wijnzak. Matthéüs 9:14-17; Markus 2:18-22; Lukas 5:33-39; Johannes 3:27-29.
◆ Wie hadden de gewoonte te vasten, en met welk doel?
◆ Waarom vastten Jezus’ discipelen niet zolang hij bij hen was, en waarom was er daarna al gauw geen reden meer om te vasten?
◆ Welke illustraties vertelde Jezus, en wat betekenen ze?
[Paginagrote illustratie op blz. 8]