30 En gij moet de Urim+ en de Tummim in het borststuk der rechtspraak leggen, en ze moeten op Aä̱rons hart blijken te zijn wanneer hij voor het aangezicht van Jehovah treedt; en Aä̱ron moet voortdurend de rechtspraak+ van de zonen van I̱sraël op zijn hart dragen voor het aangezicht van Jehovah.