-
HadadezerInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
1Kr 19:17-19). In deze strijd werden 40.000 Syrische ruiters gedood. Misschien waren deze ruiters, om in oneffen terrein te kunnen ontkomen, van hun paard gestegen en als voetvolk gedood. Dit zou kunnen verklaren waarom zij in 2 Samuël 10:18 als „ruiters” en in 1 Kronieken 19:18 als „voetvolk” worden aangeduid. Het verschil in het aantal Syrische wagenmenners dat in de strijd sneuvelde, wordt gewoonlijk aan een afschrijffout toegeschreven, en men beschouwt het laagste aantal — 700 wagenmenners — als het juiste.
David nam ook veel koper mee uit Betach (kennelijk ook Tibhath genoemd) en Berothai (misschien identiek met Kun), twee steden in Hadadezers rijk, en bracht de gouden schilden die aan Hadadezers knechten — waarschijnlijk de vazalkoningen — toebehoorden, naar Jeruzalem (2Sa 8:7, 8; 1Kr 18:7, 8; vgl. 2Sa 10:19). David voerde bovendien een groot aantal van Hadadezers paarden en wagens als buit mee en nam veel ruiters en voetvolk gevangen. De variatie in de opsomming ervan in 2 Samuël 8:4 en 1 Kronieken 18:4 kan door een fout bij het afschrijven zijn ontstaan. In de Griekse Septuaginta is in beide passages sprake van 1000 buitgemaakte wagens en 7000 gevangengenomen ruiters, en daarom is in 1 Kronieken 18:4 vermoedelijk de oorspronkelijke versie bewaard gebleven.
Er zij echter opgemerkt dat wat men in het verslag over Davids strijd met Hadadezer gewoonlijk als afschrijffouten beschouwt, ook eenvoudig een kwestie kan zijn dat de oorlog vanuit een ander gezichtspunt wordt belicht of er een andere berekeningswijze wordt gevolgd.
-
-
Hadad-RimmonInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
HADAD-RIMMON
(Ha̱dad-Ri̱mmon).
Kennelijk een plaats in de valleivlakte van Megiddo (Za 12:11). Hadad-Rimmon wordt vaak geïdentificeerd met Rummana, een gehucht dat ongeveer 7 km ten ZZO van Megiddo ligt.
Het ’grote geweeklaag’ te Hadad-Rimmon waarover Zacharia’s profetie spreekt, heeft misschien betrekking op de klaagzang over koning Josia, die in de strijd bij Megiddo gesneuveld was (2Kon 23:29; 2Kr 35:24, 25). Maar sommigen brengen deze klaagzang in verband met rouwriten zoals die welke voor de valse god Tammuz in acht werden genomen (vgl. Ez 8:14), en beschouwen „Hadad-Rimmon” als de samengestelde naam van een god. Dit is echter hoogstonwaarschijnlijk, vooral wanneer men bedenkt dat de woorden die Jehovah bij monde van Zacharia sprak, deel uitmaken van een profetie betreffende de Messias. Afgodische rouwriten zouden moeilijk als een profetische illustratie kunnen dienen, maar de rouwklacht over een getrouwe Judese koning wel. — Vgl. Jo 19:37 en Opb 1:7 met Za 12:10-14.
-
-
HadasaInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
HADASA
(Hada̱sa) [Nieuw].
Een Judese stad in de Sjefela (Joz 15:33, 37). Waar de stad in de oudheid precies lag, is thans onbekend.
-
-
HadesInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
HADES
(Ha̱des).
Dit is de algemeen gebruikelijke transliteratie in het Nederlands van het corresponderende Griekse woord haiʹdes. Het betekent misschien „de onzichtbare plaats”. In de vroegste handschriften van de christelijke Griekse Geschriften komt het woord „Hades” in totaal tienmaal voor. — Mt 11:23; 16:18; Lu 10:15; 16:23; Han 2:27, 31; Opb 1:18; 6:8; 20:13, 14.
De Statenvertaling geeft haiʹdes in de bovengenoemde schriftplaatsen weer met „hel”, maar in de Herziene Voorhoeve-uitgave, 1982 [Nieuwe Testament] wordt steeds „hades” in plaats van „hel” gebruikt. — Zie ook Opb 6:8, WV; Mt 16:18, KB, vtn.
De Griekse Septuaginta-vertaling van de Hebreeuwse Geschriften (van Genesis tot Maleachi) gebruikt het woord „Hades” 73 maal, waarvan 60 maal als vertaling van het Hebreeuwse woord sjeʼōlʹ, dat gewoonlijk met „Sjeool” wordt weergegeven. Lukas, de door God geïnspireerde schrijver van het boek Handelingen, toonde duidelijk aan dat Hades het Griekse equivalent van Sjeool is toen hij Petrus’ aanhaling uit Psalm 16:10 vertaalde (Han 2:27). Omgekeerd wordt in negen moderne Hebreeuwse vertalingen van de christelijke Griekse Geschriften het woord Hades in Openbaring 20:13, 14 met „Sjeool” vertaald; en de Syrische vertaling gebruikt het verwante woord Sjioel.
In alle gevallen waarin het woord Hades in de christelijke Griekse Geschriften wordt gebruikt, houdt het verband met de dood, hetzij in het vers zelf of in de onmiddellijke context — met uitzondering van de twee schriftplaatsen die in de volgende paragraaf worden behandeld. Hades heeft geen betrekking op een afzonderlijk graf (Gr.: taʹfos) of een afzonderlijke grafstede (Gr.: mneʹma) of een afzonderlijk herinneringsgraf (Gr.: mne·meiʹon), maar op het gemeenschappelijke graf van de mensheid, waar de doden begraven en aan het oog onttrokken zijn. Het betekent dus hetzelfde als het corresponderende woord „Sjeool”, en een onderzoek van het gebruik van het woord Hades in alle tien de gevallen waarin het voorkomt, bevestigt dit. — Zie GRAF; SJEOOL.
In Mattheüs 11:23, waar het voor het eerst voorkomt en waar Jezus Christus de stad Kapernaüm berispt wegens haar ongeloof, gebruikt hij Hades om af te schilderen hoezeer Kapernaüm vernederd zou worden in tegenstelling tot de hemelhoge plaats waartoe ze verhoogd was wegens de bediening die Jezus daar had verricht. Een parallelle schriftplaats vindt men in Lukas 10:15. Merk op hoe in Job 11:7, 8 het woord Sjeool op soortgelijke wijze wordt gebruikt.
Jezus en de gemeente uit Hades bevrijd. In Mattheüs 16:18 zei Jezus over de christelijke gemeente: „De poorten van Hades [„de macht van het dodenrijk”, GNB] zullen haar niet overweldigen.” Evenzo zei koning Hizkia toen hij zich op de rand van de dood bevond: „In het midden van mijn dagen moet ik de poorten van Sjeool binnengaan” (Jes 38:10). Jezus’ belofte met betrekking tot de zegepraal over Hades betekent dus klaarblijkelijk dat de „poorten” van Hades zich zullen openen om de doden door middel van een opstanding uit Hades te bevrijden, zoals ook met Christus Jezus zelf is gebeurd.
Aangezien Hades betrekking heeft op het gemeenschappelijke graf van de mensheid, ging Jezus „de poorten van Hades” binnen toen hij door Jozef van Arimathea werd begraven. Met Pinksteren 33 G.T. zei Petrus betreffende Christus „dat hij niet werd verlaten in Hades en dat zijn vlees het verderf niet heeft gezien. Deze Jezus is door God opgewekt, van welk feit wij allen getuigen zijn” (Han 2:25-27, 29-32; Ps 16:10). Terwijl „de poorten van Hades” (Mt 16:18) in de dagen van Petrus David nog in hun macht hielden (Han 2:29), waren ze voor Christus Jezus opengezwaaid toen zijn Vader hem uit Hades opwekte. Daarna kwam Jezus door de hem verleende macht om de doden op te wekken (Jo 5:21-30), in het bezit van „de sleutels van de dood en van Hades”. — Opb 1:17, 18.
Kennelijk is de bijbelse Hades niet het vermeende, duistere oord binnen in de aarde, dat door de niet-christelijke Grieken uit de oudheid in hun mythologieën werd beschreven, want uit zo’n mythologische onderwereld was geen opstanding mogelijk.
Zinnebeeldig gebruik. In Openbaring 6:8 wordt in beeldspraak gezegd dat Hades de ruiter van het vale paard — de gepersonifieerde Dood — op de voet volgt om degenen te ontvangen die tengevolge van oorlog, hongersnood, plagen en wilde beesten zijn gedood.
Behalve Hades — het gemeenschappelijke graf in de aarde — wordt de zee (waarin sommigen hun graf hebben gevonden) genoemd om te beklemtonen dat alle doden erbij inbegrepen zijn wanneer Openbaring 20:13, 14 zegt dat de zee, de dood en Hades de doden die zich daarin bevinden, moeten opgeven. Daarna worden de dood en Hades (maar niet de zee) in „het meer van vuur”, „de tweede dood”, geslingerd. Daardoor ’sterven’ ze, figuurlijk gesproken, ze houden op te bestaan, en dit betekent het einde van Hades (Sjeool), het gemeenschappelijke graf van de mensheid, alsook van de overgeërfde, Adamitische dood.
De overgebleven schriftplaats waarin Hades wordt gebruikt, is te vinden in Lukas 16:22-26, het verslag van de ’rijke man’ en „Lazarus”. De taal in dit hele verslag heeft duidelijk een parabolisch karakter en kan met het oog op alle voorgaande schriftplaatsen niet letterlijk opgevat worden. Merk echter op dat er over ’de rijke man’ uit de gelijkenis wordt gezegd dat hij in Hades werd „begraven” — nog een bewijs dat Hades het gemeenschappelijke graf van de mensheid is. — Zie GEHENNA; TARTARUS.
-
-
HadidInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
HADID
(Ha̱did).
De vaderstad van bepaalde Benjaminieten die uit de Babylonische ballingschap terugkeerden (Ezr 2:1, 2, 33; Ne 7:6, 7, 37; 11:31, 34); ze wordt gewoonlijk geïdentificeerd met el-Haditheh (Tel Hadid), een verlaten Arabisch dorp dat ongeveer 5 km ten ONO van Lod (Lydda) ligt. Over het algemeen wordt aangenomen dat Hadid waarschijnlijk identiek is met het in de Karnaklijst van Thoetmozes III genoemde „Huditi” en met het „Adida” of „Chadid” uit het apocriefe boek 1 Makkabeeën (12:38; 13:13, KB; PC), waarin wordt gezegd dat de stad in de Sjefela lag, aan de rand van de kustvlakte.
-
-
HadoramInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
HADORAM
(Hado̱ram).
1. Een zoon van Joktan en een nakomeling van Sem; hij behoorde tot de stamvaders van de families na de Vloed (Ge 10:21, 25-27, 32). Zijn familie vestigde zich in Arabië, mogelijk in Jemen.
2. Zoon van Toü, de koning van Hamath. Hadoram werd door zijn vader naar David gezonden om hem geluk te wensen en hem geschenken te
-