Blijf op Jehovah vertrouwen voor de beloning
„Gelukkig is hij die op Jehovah vertrouwt.” — Spr. 16:20
1, 2. Waarom kunnen wij ons erop verlaten dat Jehovah de problemen van de mensheid zal oplossen?
DUIZENDEN jaren geschiedenis hebben aangetoond dat mensen, hoe goed zij het ook bedoelen en welke vorderingen zij ook op wetenschappelijk gebied hebben gemaakt, de enorme problemen van de mensheid niet kunnen oplossen. Wij kunnen alleen van de Schepper van het universum en van het leven op deze aarde verwachten dat hij dit zal doen. Hij alleen beschikt over de wijsheid, de macht en de wil die hiervoor nodig zijn. De psalmist besefte dit en verklaarde: „Gij zijt mijn hoop, o Soevereine Heer, Jehovah, mijn vertrouwen vanaf mijn jeugd” (Ps. 71:5). Die hoop is op de juiste persoon gevestigd, aangezien Gods Woord belooft: „De hoop leidt niet tot teleurstelling” (Rom. 5:5). Terecht geeft de bijbel dan ook de raad: „Vertrouw op Jehovah met heel uw hart en steun niet op uw eigen verstand.” — Spr. 3:5.
2 Een bijzonder dwingende reden waarom wij op Jehovah dienen te vertrouwen, is dat de toekomst van de mensheid door hèm beslist zal worden en niet door mensen. Ook zal deze niet door een mythische gedachte, zoals „evolutie”, noch door een blinde kracht die „vooruitgang” wordt genoemd, worden bepaald. In werkelijkheid is de toekomst reeds door Jehovah bepaald. En wij kunnen ons erop verlaten dat hij datgene wat hij zich voor de toekomst heeft voorgenomen, zal vervullen, aangezien „God onmogelijk kan liegen” (Hebr. 6:18). Verder zegt Jehovah bemoedigend tot ons: „Zo zal mijn woord dat uit mijn mond uitgaat, blijken te zijn. Het zal niet zonder resultaten tot mij terugkeren, maar het zal stellig datgene doen waarin ik behagen heb geschept en het zal stellig succes hebben in dat waarvoor ik het heb gezonden” (Jes. 55:11). In geen enkel mens kan zo’n vertrouwen worden gesteld.
3. Welke verzekering geeft Jehovah zijn dienstknechten?
3 Bovendien toont Jehovah zijn liefdevolle bezorgdheid voor zijn dienstknechten door hen over zijn voornemens in te lichten: „De [Soevereine] Heer Jehovah zal niets doen tenzij hij zijn vertrouwelijke aangelegenheid heeft geopenbaard aan zijn knechten, de profeten” (Amos 3:7; herziene Engelse uitgave van 1971). Jehovah zegt: „Nieuwe dingen kondig ik aan. Nog voordat ze uitspruiten, doe ik ze ulieden horen” (Jes. 42:9). Wat een fijne verzekering geeft God zijn dienstknechten, die op hem vertrouwen, door hun van tevoren te zeggen wat hij in de toekomst zal doen. En naarmate zijn beloften in vervulling gaan, wordt het vertrouwen dat zij in hem stellen, alleen maar groter. Jezus zei: „Ik heb het u . . . gezegd, voordat het geschiedt, opdat gij, wanneer het geschiedt, moogt geloven.” — Joh. 14:29.
TE ALLEN TIJDE BETROUWBAAR
4, 5. (a) Hoe bleken de woorden die Jehovah tot onze eerste ouders sprak, waar te zijn? (b) In welke opzichten hebben andere delen van Gods aardse schepping geleden?
4 Vanaf het allereerste begin van de mensheid heeft Jehovah aangetoond dat zijn beloften betrouwbaar zijn en dat zijn waarschuwingen ter harte genomen moeten worden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit datgene wat met onze eerste ouders, Adam en Eva, gebeurde. Zij misbruikten de schitterende gave van de vrije wil die God hun had geschonken. Eva geloofde zelfs dat onafhankelijkheid met betrekking tot Gods bestuur de toestand in werkelijkheid zou verbeteren en haar in staat zou stellen „als God” te zijn (Gen. 3:5). Was dat echter het geval? Neen, want Jehovah had hen reeds gewaarschuwd dat als zij zijn heerschappij de rug zouden toekeren, dit beslist ellende en de dood tot gevolg zou hebben. Jehovah wist dat mensen niet met het vermogen waren geschapen om onafhankelijk van hun Schepper succesvol te zijn. — Gen. 2:17; 3:17-19.
5 De woorden die Jehovah tot onze eerste ouders had gesproken, bleken beslist waar te zijn. Toen zij zich van Gods leiding losmaakten, verloren zij ook het contact met de kracht-schenkende Bron des Levens. Na verloop van tijd werden zij oud en stierven zij, precies zoals God had gewaarschuwd. Zij gaven ook onvolmaaktheid aan hun nakomelingen door. De gehele mensheid heeft aldus de rampspoed van zonde en de dood ervaren, zoals deze is teweeggebracht door onze eerste ouders, die zich op menselijke heerschappij in plaats van Gods heerschappij verlieten (Rom. 5:12). Ook voor het dierenrijk heeft dit rampspoedige gevolgen gehad. De mens oefent niet langer op liefdevolle wijze heerschappij over de dieren uit, zoals in het begin het geval was (Gen. 1:26). In plaats daarvan heeft de mens de dieren uitgebuit en veroorzaakt dat veel variëteiten zijn uitgestorven, vooral in de laatste jaren. De mens heeft ook de aarde geëxploiteerd, geplunderd en verontreinigd, zodat het evenwicht op veel plaatsen eveneens verstoord is. Doordat de mens niet op Jehovah heeft vertrouwd, kan er gezegd worden dat „de gehele schepping tot nu toe voortdurend te zamen zucht en te zamen pijn lijdt”. — Rom. 8:22.
6. Waartoe leidde het in de dagen van Noach of men al dan niet op Jehovah vertrouwde?
6 In Noachs tijd, eeuwen na de opstand in Eden, was de mensenwereld uitermate corrupt en gewelddadig geworden. God deelde Noach mee dat de oude wereld door middel van een wereldomvattende vloed vernietigd zou worden. Noach en zijn gezin stelden vertrouwen in Jehovah en begonnen zich er derhalve op voor te bereiden: „Toen deed Noach naar alles wat God hem geboden had. Juist zo deed hij” (Gen. 6:22). Noach moest echter vele jaren achtereen vertrouwen blijven stellen in Jehovah, aangezien hij tientallen jaren vóór de Vloed over deze vernietiging werd ingelicht. Wat valt er over de andere mensen in de oude wereld te zeggen? „Zij sloegen er geen acht op”, zei Jezus. Dit verhinderde echter niet dat precies op de vastgestelde tijd „de vloed kwam en hen allen wegvaagde” (Matth. 24:39). Dat wij thans in leven zijn, vormt een bewijs van de betrouwbaarheid van Jehovah’s woorden. Er wordt ook door aangetoond dat de beste handelwijze voor mensen is: op Jehovah te blijven vertrouwen. Waarom is dit zo? Omdat wij allen nakomelingen van Noach zijn. Degenen die in Noachs dagen niet op Jehovah vertrouwden, kregen geen kinderen meer. Zij kwamen allen in het water van de vloed om, waardoor hun afstammingslijn werd afgesneden. — Gen. 7:22, 23.
7. Hoe bleek Jehovah’s belofte in Abrahams tijd betrouwbaar te zijn?
7 In de dagen van Abraham werd Jehovah’s betrouwbaarheid opnieuw aangetoond. Jehovah had Abraham en zijn vrouw Sara erover ingelicht dat zij een kind zouden krijgen. Sara was echter de leeftijd waarop zij kinderen kon krijgen al ver gepasseerd. Toen zij het nieuws hoorde, lachte zij. Toen Jehovah dit opmerkte, zei hij tot Abraham: „Is voor Jehovah soms iets te buitengewoon? Op de bestemde tijd zal ik bij u terugkomen, volgend jaar om deze tijd, en Sara zal een zoon hebben.” Precies op Jehovah’s vastgestelde tijd had Sara haar zoon, Isaäk. Jehovah had, in overeenstemming met zijn voornemen de Messías via Abrahams afstammingslijn voort te brengen, op wonderbare wijze Sara’s voortplantingsvermogen opnieuw levenskrachtig gemaakt. — Gen. 18:9-14; 21:2.
8. Hoe werden Jehovah’s beloften voor een gehele natie vervuld?
8 In de dagen van Mozes werden Gods dienstknechten hevig onderdrukt door de wrede wereldmacht van die tijd, Egypte. Jehovah zei echter: „Ontegenzeglijk heb ik de ellende van mijn volk, dat in Egypte is, gezien, en ik heb hun luide geroep ten gevolge van degenen die hen tot werken aandrijven, gehoord; want ik weet terdege wat voor smarten zij lijden. En ik ga ertoe over neer te dalen om hen uit de hand van de Egyptenaren te bevrijden en hen uit dat land op te voeren naar een goed en uitgestrekt land, naar een land vloeiende van melk en honing” (Ex. 3:7, 8). Deze beloften werden vervuld, aangezien God ervoor zorgde dat zijn dienstknechten uit Egypte werden bevrijd, terwijl hij ook andere krachtige vijandige natiën uit de weg ruimde. Zijn dienstknechten, verscheidene miljoenen van hen, kwamen ten slotte in een „goed en uitgestrekt land, . . . vloeiende van melk en honing”, Jehovah’s beloften aan die gehele natie bleken dus betrouwbaar te zijn en werden tot in het kleinste detail vervuld. — Joz. 21:43-45.
9. Wat gebeurde er met Israël en Juda omdat zij geen vertrouwen in Jehovah stelden?
9 Indien de Israëlieten uit de oudheid op Jehovah waren blijven vertrouwen, zou er geen einde zijn gekomen aan de voorspoed die zij genoten. In plaats daarvan begonnen zij zich op hun eigen menselijke wijsheid te verlaten. Ondanks Jehovah’s onverdiende goedheid kregen ten slotte grove afval en corruptie de overhand. Gods woordvoerder Ahía profeteerde betreffende het noordelijke tien-stammenkoninkrijk Israël: „Jehovah zal Israël inderdaad slaan . . . en hij zal Israël stellig uit deze goede grond die hij aan hun voorvaders gegeven heeft wegrukken” (1 Kon. 14:15). Jehovah’s woorden gingen opnieuw in vervulling: „De koning van Assyrië [nam] Samária in, waarna hij Israël in ballingschap voerde naar Assyrië.” „Jehovah [verwijderde] Israël van voor zijn aangezicht . . ., juist zoals hij gesproken had door bemiddeling van al zijn knechten de profeten. Zo ging Israël van zijn eigen grond in ballingschap naar Assyrië” (2 Kon. 17:6, 23). Later bleken Jehovah’s woorden opnieuw in vervulling te gaan, en wel toen het zuidelijke koninkrijk Juda door de Babyloniërs in ballingschap werd weggevoerd. — 2 Kron. 36:15-21.
JEHOVAH IN ONZE TIJD VERTROUWEN
10. Wat voor soort van vertrouwen moeten Jehovah’s dienstknechten in deze tijd aan de dag leggen?
10 Thans worden Gods dienstknechten omringd door een bijzonder corrupte en gewelddadige wereld, die veel weg heeft van die in Noachs dagen. Indien wij niet aan goddeloosheid, ontmoediging of ongeloof ten prooi willen vallen, is het beslist noodzakelijk volledig op Jehovah te blijven vertrouwen. Wij moeten dezelfde geesteshouding bezitten die Jozua, een getrouwe dienstknecht van Jehovah, lang geleden bezat. Hij zei: „Gij weet zeer goed met geheel uw hart en met geheel uw ziel dat niet één woord van alle goede woorden die Jehovah, uw God, tot u gesproken heeft, onvervuld is gebleven. Alles is voor u uitgekomen. Geen woord daarvan is onvervuld gebleven.” „Geen belofte bleef onvervuld van heel de goede belofte die Jehovah het huis van Israël had gedaan; alles kwam uit.” — Joz. 23:14; 21:45.
11. Hoe zijn Jehovah’s woorden voor ons geslacht in vervulling gegaan?
11 Gods dienstknechten hebben echter niet alleen in het verleden de vervulling van zijn woorden en beloften meegemaakt. In onze tijd hebben zich overeenkomstige vervullingen voorgedaan. Een voorbeeld hiervan is wat er met de wereld in dit geslacht is gebeurd. In tegenstelling tot de voorzeggingen van veel menselijke leiders dat deze eeuw gekenmerkt zou worden door een glorierijk nieuw wetenschappelijk tijdperk waarin de problemen van de mensheid opgelost zouden worden, heeft Gods Woord nauwkeurig voorzegd: „Weet dit, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen aanbreken, die moeilijk zijn door te komen.” De hebzucht, haat, wetteloosheid, wereldoorlogen, jeugdmisdaad, uiteengevallen gezinnen en religieuze huichelarij en het ongeloof in God, waardoor onze tijd volgens de voorzegging gekenmerkt zou worden, worden thans alle waargenomen. Dit is overeenkomstig Jehovah’s precieze tijdschema gebeurd, te beginnen met het jaar 1914, het keerpunt in de hedendaagse geschiedenis. — Matth. 24:3-14; 2 Tim. 3:1-5, 13.
12. In welke opzichten heeft Jehovah zijn dienstknechten in deze tijd voorspoed geschonken?
12 Toch heeft Jehovah in deze uiterst moeilijke periode, deze „laatste dagen” van het huidige samenstel, zijn dienstknechten, die zich op hem verlaten, op een wonderbare wijze beschermd en voorspoed geschonken. Ondanks de verschrikkelijke wreedheden die zijn aanbidders van de zijde van vervolgers hebben ondervonden, zijn zij gegroeid totdat hun aantal in de miljoenen loopt. Het is zoals in Jehovah’s Woord was voorzegd: „De kleine zelf zal tot duizend worden, en de geringe tot een machtige natie. Ikzelf, Jehovah, zal het te zijner tijd bespoedigen” (Jes. 60:22). Bovendien leren zijn dienstknechten hoe zij de vruchten van Gods leidinggevende geest moeten voortbrengen, want zij kweken de vruchten „liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid [en] zelfbeheersing” aan (Gal. 5:22, 23). De woorden van Psalm 29:11 gaan ten aanzien van Gods dienstknechten in vervulling: „Jehovah zelf zal inderdaad sterkte aan zijn volk schenken. Jehovah zelf zal zijn volk zegenen met vrede.” En dit alles gebeurt terwijl de wereld, in tegenstelling hiermee, steeds dieper wegzakt in „hoererij, onreinheid, een losbandig gedrag, afgoderij, beoefening van spiritisme, vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten, uitingen van afgunst, drinkgelagen, brasserijen, en dergelijke”. — Gal. 5:19-21.
13, 14. Welke geneesmiddelen bieden de wereldlijke autoriteiten, die de kritieke problemen van de mensheid onderkennen, niettemin aan?
13 Wereldse autoriteiten erkennen de kritieke toestand van de wereld. Maar zij zien voor de geneesmiddelen niet naar Jehovah op. Zij verwachten nog steeds dat de oplossingen van de zijde van menselijke wijsheid zal komen. Een voorbeeld hiervan wordt aangetroffen in het boek Environmental Ethics (Milieu-ethiek), waarin staat: „Elk realistisch onderzoek naar [de gedragingen van] de mens die thans op aarde leeft, brengt aan het licht dat hij zich in de richting bevindt van de verschrikkelijke rampen van hongersnood, dodelijke epidemieën en oorlog.” Welk geneesmiddel wordt echter aan de hand gedaan? De schrijvers verklaren:
„Er moet de een of andere vorm van wereldregering, zoals een universele organisatie der Verenigde Naties, worden opgericht, zodat de mensheid zich als één ras kan bezien en zich als één geheel kan besturen.
Er is een wereldomvattend onderwijzingsprogramma nodig om de volken van de wereld te doordringen van de noodzaak van programma’s om de bevolking en de hulpbronnen in een ecologisch evenwicht te brengen, hetgeen alleen met internationale samenwerking tot stand gebracht kan worden. . . .
Men kan alleen maar hopen dat de met macht beklede elite van de wereld — de leiders die in de regering, de zakenwereld, de industrie en het militaire apparaat macht uitoefenen — zullen inzien dat in het belang van de menselijke soort geplande wereldsamenwerking nodig is, zodat zij een wereldregering zullen vormen.”
Na aldus op de noodzaak van een wereldregering gewezen te hebben, uitten zij echter de vrees „dat er niet overeenkomstig de noodzaak gehandeld zal worden . . . totdat een groot deel van de wereldbevolking door hongersnood, dodelijke epidemieën en oorlog wordt getroffen.”
14 In het boek Ark II merken de geleerden D. Pirages en P. Ehrlich in dezelfde trant op:
„Noach had van een gerespecteerde autoriteit ruimschoots op tijd de waarschuwing ontvangen zijn Ark te bouwen, en hij maakte een goed gebruik van zijn tijd. Sceptici lachten, spotten, en verdronken — maar Noach . . . bleef in leven.
Ook wij hebben de waarschuwing ontvangen dat een vloed van problemen nu het voortbestaan van de industriële maatschappij bedreigt, alleen kan de ark deze keer niet van hout en pek worden gebouwd.
Wij moeten onze overleving verzekeren door de politieke, economische en maatschappelijke instellingen van de industriële maatschappij opnieuw te ontwerpen. Indien een nieuwe institutionele ark niet op tijd waterdicht gemaakt kan worden, zal de industriële maatschappij zinken.”
15. (a) Waarom is er geen basis om zich op dit late tijdstip op menselijke geneesmiddelen te verlaten? (b) Wie handelen werkelijk in overeenstemming met het enige geneesmiddel voor de problemen van de mensheid?
15 Verschaft de menselijke geschiedenis een deugdelijke basis voor de gedachte dat dit verdorven samenstel ’opnieuw ontworpen’ kan worden? Bestaat er enige basis te geloven dat de natiën plotseling over de gehele wereld, op elk terrein van de menselijke activiteit, op onzelfzuchtige wijze zullen samenwerken? Hebben ze een wereldomvattend onderwijzingsprogramma op touw gezet als gevolg waarvan de gehele mensheid onder één regering verenigd zal worden en alle mensen tot het nastreven van een gemeenschappelijk doel worden gemotiveerd? De natiën hebben geen van deze dingen tot stand gebracht. In alle natiën werken alleen Jehovah’s dienstknechten vreedzaam en verenigd samen om mensen te onderwijzen over datgene wat Jehovah zich heeft voorgenomen: de komst van één regering voor de gehele mensheid, zijn hemelse koninkrijk onder Christus. Zij zijn er geen voorstanders van dat dit huidige, waardeloze samenstel van dingen opnieuw wordt ontworpen, aangezien dat niet Gods voornemen is. Hij zal het niet opnieuw ontwerpen, maar zal het vernietigen. In die belofte kunnen wij vertrouwen stellen. — Dan. 2:44; Matth. 6:9, 10.
16. In welke beloften dienen wij volledig vertrouwen te stellen?
16 Jehovah’s dienstknechten moeten niet misleid worden door welke programma’s maar ook die ten doel hebben dit huidige corrupte samenstel van dingen te bestendigen. Zij moeten in plaats daarvan op Jehovah blijven vertrouwen, in het volledige vertrouwen dat hij een eind aan dit goddeloze samenstel zal maken en het door zijn nieuwe ordening van rechtvaardigheid zal vervangen (2 Petr. 3:10-13). Wij moeten het vertrouwen hebben dat alleen Jehovah het vermogen en de wil bezit om voor zijn dienstknechten, die vertrouwen in hem stellen, „elke traan uit hun ogen [weg te wissen], en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn” (Openb. 21:4). Jehovah zal deze beloften precies op zijn vastgestelde tijd vervullen, want „deze woorden zijn getrouw en waarachtig”. — Openb. 21:5.
17. Wat dient als een bron van aanmoediging voor ons?
17 Als een aanmoediging om vertrouwen in hem te blijven stellen, vraagt Jehovah zijn dienstknechten bovendien hun ogen op zijn beloningen gevestigd te houden. „Wie tot God nadert, moet geloven dat hij bestaat en dat hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken” (Hebr. 11:6). De hoop op de beloning vormde voor de eerste-eeuwse christenen een stimulans. De apostel Paulus zei: „Mijn geliefde broeders, wordt standvastig, onwrikbaar, altijd volop te doen hebbend in het werk van de Heer, wetend dat uw arbeid niet tevergeefs is in verband met de Heer.” „God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond doordat gij de heiligen hebt gediend en blijft dienen, zou vergeten.” — 1 Kor. 15:58; Hebr. 6:10.
18. Dient ons vertrouwen in Jehovah af te nemen, ook al moeten wij de dood onder de ogen zien?
18 Ons vertrouwen in Jehovah dient niet af te nemen, ook al zouden wij de dood onder de ogen moeten zien voordat Gods nieuwe ordening een werkelijkheid wordt. Wij kunnen hetzelfde vertrouwen hebben dat Abraham had toen hem werd gevraagd Isaäk te offeren. „Hij was van oordeel dat God hem zelfs uit de doden kon opwekken.” Toen Jehovah tussenbeide kwam, was Isaäk zo goed als dood, om welke reden de bijbel zegt dat Abraham Isaäk ’bij wijze van illustratie inderdaad uit de doden heeft ontvangen’ (Hebr. 11:19). Kunnen de doden door menselijke tussenkomst worden teruggegeven? Beslist niet. Alleen Jehovah kan dit doen, via de regelingen die hij hiervoor heeft getroffen. — Hand. 24:15.
19. Wat zijn enkele van de beloningen die Jehovah’s dienstknechten, die vertrouwen in hem stellen, in de Nieuwe Ordening zullen ontvangen?
19 In Gods nieuwe ordening zullen zijn dienstknechten, die vertrouwen in hem stellen, de volledige beloning voor hun getrouwheid jegens hem ontvangen. Zij zullen voor eeuwig bevrijd worden van het corrupte samenstel van dingen dat hen thans onderdrukt. Zij zullen voor altijd van de vloek van de zonde en de dood bevrijd worden. En het schitterende onderricht dat Jehovah’s dienstknechten thans ontvangen over de wijze waarop zij overeenkomstig Gods maatstaven moeten samenwerken en met elkaar moeten omgaan, zal onmiddellijk in de praktijk gebracht worden als zij onder leiding van Gods koninkrijk een nieuwe paradijsaarde beginnen op te bouwen. Wat zullen allen die hun vertrouwen op Jehovah zijn blijven stellen, dan een geluk ervaren! Wat zullen zij Jehovah dankbaar zijn als de ene zegen na de andere op hen wordt uitgestort! Ja, „de zachtmoedigen . . . zullen de aarde bezitten, en zij zullen inderdaad hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede”. — Ps. 37:11.
20. Welk vertrouwen kunnen wij hebben in de wijze waarop de hulpbronnen van de aarde onder Gods koninkrijk gebruikt zullen worden?
20 In Gods nieuwe ordening zullen mensen zich niet langer zorgen hoeven te maken over de wetenschappelijke uitvindingen en machines die ten nadele van hen zijn. Jehovah, de Schepper van alle materie, met inbegrip van energie, weet waarvan zijn dienstknechten gebruik moeten maken om de aarde in een paradijs te veranderen. De vooruitgang in kennis of in de levensstandaard zal niet langer gebruikt worden om de aarde schade toe te brengen of te verontreinigen. De Schepper en Bestuurder van de miljarden melkwegstelsels in het universum weet hoe hij zijn volk moet leiden opdat zij de dingen die hij voor hun genoegen heeft gemaakt, op de nuttigste en duurzaamste wijze zullen gebruiken. Op grond van het verslag uit het verleden en het heden hebben wij dus alle reden op Jehovah te blijven vertrouwen, zoals zijn Woord aanraadt: „Vertrouw op Jehovah en doe het goede; verblijf op de aarde en handel met getrouwheid. Schep ook heerlijke verrukking in Jehovah, en hij zal u de beden van uw hart geven. Wentel uw weg op Jehovah, en verlaat u op hem, en hijzelf zal handelen.” — Ps. 37:3-5.
[Illustratie op blz. 629]
Alleen Jehovah’s dienstknechten werken verenigd samen om mensen over de gehele wereld te onderwijzen over de ene regering die God voor de gehele mensheid in petto heeft