„Jehovah is in zijn heilige tempel”
„Maar Jehovah is in zijn heilige tempel; de gehele aarde zwijge voor zijn aangezicht.” — Hab. 2:20, AS.
1. Op welke wijze is Jehovah’s tegenwoordigheid in zijn tempel, sedert het einde van de eerste wereldoorlog van invloed geweest op de religie?
HEEFT u zich ooit wel eens afgevraagd, hoe het komt dat de religie sedert het einde van de 1ste Wereldoorlog in 1918 zulk een moeilijke tijd heeft doorgemaakt? Omdat ’Jehovah in zijn heilige tempel is’ en de gehele aarde voor zijn aangezicht niet zwijgt. Als een gevolg van zijn tegenwoordigheid in de tempel is er een wel zeer radicale reiniging van de religie aan de gang en de religie kan niet meer als voorheen haar gang gaan zonder er de snelle, rampspoedige gevolgen van te ondervinden (Ps. 11:4-6, Lu). Waar bevindt zich Jehovah’s tempel dan en hoe kunnen wij zijn tegenwoordigheid in die tempel waarnemen, opdat wij eerbiedig voor zijn aangezicht mogen zwijgen?
2. Welke verantwoordelijkheid met betrekking tot zijn voorbeeldige tempeldienst vertrouwde Jehovah toe aan de leden van de stam Levi uit de oudheid?
2 Jehovah bezit slechts één tempel in het universum. Eens bezat hij zijn ene tempel op aarde en deze stond honderden jaren lang in de heilige stad Jeruzalem, in het land Juda. Alle Israëlieten brachten in die tempel hun persoonlijke offeranden opdat ze daar op het ene altaar geofferd zouden worden door de door God aangestelde priesterschap, welke bestond uit een hogepriester en zijn vele onderpriesters, die allen uit het geslacht van Aäron, de zoon van Levi, stamden. De priesters werden in de tempel geholpen door de levieten, die allen uit de stam Levi kwamen. Het was de plicht van de priesters en levieten om de aanbidding van Jehovah zuiver en onbesmet te houden. Zij hadden niet alleen het gebod ontvangen om in verband met de offeranden en feestdagen in de tempel dienst te doen, maar eveneens was hun de verplichting opgelegd de mensen in Gods wet te onderwijzen en de stammen Israëls zijn wil bekend te maken.
3, 4. Wat hield Jehovah’s verbond met Levi in? Door wie en hoe werd het geschonden?
3 God sloot met de stam Levi een verbond of gaf een uitdrukking van zijn wil met betrekking tot hen, dat de tempeldienst uitsluitend het voorrecht van de stam Levi zou zijn en dat, aangezien de levieten in Israël geen land toegewezen kregen, hij hun erfdeel zou zijn. Een ondubbelzinnige toelichting op dit verbond met Levi werd gegeven door Jehovah’s goedkeurende woorden aan het adres van Pinehas, de kleinzoon van de hogepriester Aäron, omdat hij zich onverschrokken had te weer gesteld tegen het binnendringen van afgodendienst en morele losbandigheid in Israël. „Piʹne·has, de zoon van E·le·aʹzar, de zoon van Aäron, de priester, heeft mijn gramschap van de zonen Israëls afgewend doordat hij in het geheel geen wedijver met mij in hun midden heeft verdragen, zodat ik de zonen Israëls in mijn staan op exclusieve toewijding niet heb uitgeroeid. Zeg daarom: ’Zie, ik geef hem mijn verbond des vredes. En het moet voor hem en zijn nageslacht dienen als een verbond van een voor onbepaalde tijd durende priesterschap, omdat hij geen wedijver met zijn God heeft verdragen en vervolgens verzoening tot stand bracht voor de zonen Israëls.’” — Num. 25:10-13, NW.
4 Het verbond met Levi nader beschrijvend, zeide Jehovah tot de priesters die hun plicht verzaakten: „Daarom priesters, geldt voor u dit besluit: Dan zult ge weten, dat Ik dit besluit aan u heb voltrokken, om mijn verbond met Levi gestand te doen: spreekt Jahweh der heirscharen. Mijn verbond met Levi hield in: leven en vrede: en Ik heb ze [leven en vrede] hem gegeven; vrees: en hij heeft Mij gevreesd, en gesidderd voor mijn Naam. De leer der waarheid was in zijn mond, en er kwam geen onrecht over zijn lippen; in vrede en oprechtheid heeft hij met Mij verkeerd, en velen van het kwaad weerhouden. Waarachtig, de lippen van den priester moeten de wijsheid bewaren en uit zijn mond moet men onderricht vragen; want hij is een bode [of, engel] van Jahweh der heirscharen. Maar zelf zijt gij afgeweken van de weg, en hebt vele anderen door uw lering doen struikelen; gij hebt het verbond met de Levieten geschonden: spreekt Jahweh der heirscharen!” — Mal. 2:1, 4-8, PC, Lu.
5, 6. (a) Wanneer en hoe werd Jehovah’s tegenwoordigheid in zijn tempel voor het eerst zinnebeeldig voorgesteld? (b) Hoe werd deze tegenwoordigheid gesymboliseerd nadat Israël het Beloofde Land was binnengetrokken?
5 De levitische profeet Mozes, de broer van Aäron, was de eerste die een tempel voor Jehovah bouwde. Toen Mozes in het jaar 1512 v. Chr. het bouwen van de tempel of tabernakel voltooide en hem in de woestijn oprichtte, voltrok zich een veelbetekenende gebeurtenis. Het verslag deelt ons mede: „Aldus voleindigde Mozes het werk. En de wolk begon de tent der samenkomst te overdekken en de heerlijkheid van Jehovah vervulde de tabernakel. En Mozes kon de tent der samenkomst niet binnengaan, want de wolk rustte daarop en de heerlijkheid van Jehovah vervulde de tabernakel” (Ex. 40:33-35, NW; 1 Sam. 1:9; 3:3; 2 Sam. 22:7). Door dit wonder werd zinnebeeldig voorgesteld dat de Heer Jehovah tot zijn tempel was gekomen en dat hij nu in zijn heilige tempel aanwezig was. Acht dagen later, of op de eerste dag nadat de hogepriester Aäron en zijn zonen, de onderpriesters, volledig waren gewijd, brachten zij hun eerste offeranden voor zich zelf en voor de natie Israël. Op het hoogtepunt kwam er een ander teken van de hemel: „Aäron [hief] zijn handen op naar het volk en zegende het, en daalde af nadat hij het zondoffer, het brandoffer en de gemeenschapsoffers had gebracht. Ten slotte gingen Mozes en Aäron de tent der samenkomst binnen en kwamen er uit en zegenden het volk. Toen verscheen de heerlijkheid van Jehovah aan het gehele volk, en er ging vuur van voor het aangezicht van Jehovah uit en het begon het brandoffer en de vetdelen op het altaar te verteren. Op het zien hiervan brak het gehele volk in juichen uit en zij wierpen zich op hun aangezicht.” Dat Jehovah de offeranden welke door Aäron en zijn zonen waren gebracht, aanvaardde, was er een bewijs van dat Jehovah hun wijding tot het priesterschap op grond van zijn verbond met Levi had aanvaard. De wolk die boven de tabernakel rustte, diende als een teken dat Jehovah in zijn heilige tempel aanwezig was. — Lev. 9:22-24, 1, NW; Ex. 40:1, 12-17, 31, 32, 36, 38.
6 Toen het volk Israël negenendertig jaar later de rivier de Jordaan overstak en zich in het Beloofde Land had gevestigd, was het niet langer noodzakelijk dat de tabernakel met een rondtrekkend volk moest meegaan, en de wolkkolom verscheen niet meer boven de tabernakel. Jehovah’s tegenwoordigheid in zijn heilige tempel werd evenwel zinnebeeldig voorgesteld door de ark van zijn verbond, de heilige ark, waarop de twee gouden cherubs stonden en waarin heilige voorwerpen werden bewaard. Deze ark werd in het binnenste vertrek of het Heilige der heiligen van de tabernakel geplaatst, en boven het deksel van de ark verscheen een wonderbaarlijk licht. „In een wolk zal ik boven het deksel verschijnen,” zeide Jehovah (Lev. 16:2, NW). „Telkens wanneer Mozes nu de tent der samenkomst binnenging om met hem te spreken, hoorde hij de stem tot hem spreken van boven het deksel dat op de Ark der getuigenis lag, van tussen de beide cherubs [op het deksel]” (Num. 7:89, NW). Ieder jaar ging de hogepriester op de verzoendag het Heilige der heiligen binnen en sprenkelde hij het verzoeningsbloed vóór de Ark, op deze wijze in Jehovah’s tegenwoordigheid verschijnend. — Hebr. 9:7.
7, 8. Hoe werd Jehovah’s tegenwoordigheid zichtbaar aangeduid toen Salomo het bouwen van de tempel had voltooid?
7 Nadat de tabernakel of de tent der samenkomst 446 jaar dienst had gedaan in het Beloofde Land, werd hij vervangen door een tempel welke op de berg Moria in Jeruzalem uit hout, steen en kostbare metalen en edelgesteenten werd opgetrokken. Koning Salomo, de zoon van David, was meer dan zeven jaar bezig met het bouwen van deze tempel. Op de dag dat de glorierijke nieuwe tempel werd ingewijd, was het tijdstip aangebroken waarop het symbool van Jehovah’s tegenwoordigheid in het binnenste vertrek van dit schitterende gebouw zou worden gebracht. Daarover lezen wij: „Vervolgens brachten de priesters de ark des verbonds van Jehovah naar haar plaats, naar het binnenste vertrek van het huis, het Heilige der heiligen.” En wat gebeurde er toen? „En het geschiedde dat toen de priesters uit het heiligdom naar buiten kwamen, de wolk het huis van Jehovah vervulde. En de priesters konden vanwege de wolk niet blijven staan om hun dienst te verrichten, want de heerlijkheid van Jehovah had het huis van Jehovah vervuld.” Die wonderbaarlijke wolk duidde op iets groters dan slechts het plaatsen van de ark des verbonds in het binnenste vertrek, het was een manifestatie dat Jehovah was gekomen en in zijn heilige tempel aanwezig was. Niettemin waren beide tekens, de Ark in het binnenste vertrek en de glorierijke wolk welke het heilige paleis vervulde, er een zichtbare voorstelling van dat Jehovah tegenwoordig was. — 1 Kon. 8:6, 7, 9-11, NW.
8 Toen beleed koning Salomo in het openbaar dat Jehovah getrouw was, en hij zegende het gehele volk dat zich bij de tempel bevond. Terwijl Salomo nu voor het grote altaar stond waarop de dierlijke offers waren gelegd die aan God gebracht zouden worden, zond hij een lang gebed op en deed hij een verzoek ten gunste van Jehovah’s uitverkoren volk en tevens voor uit vreemde landen afkomstige personen die hem in de toekomst zouden aanbidden. Toen gaf Jehovah het bewijs dat hij Salomo’s gebed had verhoord: „Zodra Salomo nu zijn gebed had geëindigd, daalde er vuur uit de hemel neer en verteerde vervolgens het brandoffer en de slachtoffers; en de heerlijkheid van Jehovah vervulde het huis. En de priesters konden het huis van Jehovah niet binnengaan, want de heerlijkheid van Jehovah had het huis van Jehovah vervuld. En alle zonen Israëls aanschouwden hoe het vuur neerkwam en de heerlijkheid van Jehovah op het huis was, en zij bogen zich terstond neder met hun gezicht ter aarde op het plaveisel, wierpen zich neer en dankten Jehovah, ’want hij is goed, want zijn liefderijke goedgunstigheid is tot in eeuwigheid’” (2 Kron. 7:1-3, NW). Door het vuur uit de hemel, dat het hout op het nieuwe altaar deed ontbranden en de offers daarop verteerde, werd aangetoond dat Jehovah de tempel en het altaar had aanvaard. Er werd door aangetoond dat hij het overbrengen van zijn aanbidding van de oude tabernakel naar dit heilige paleis op de berg Moria goedkeurde. Hij was nu in deze tempel tegenwoordig zoals vroeger in de tabernakel.
9. Op welke andere manieren werd Jehovah’s tegenwoordigheid in Salomo’s tempel geopenbaard?
9 Dit betekende niet dat Jehovah letterlijk in die stoffelijke tempel aanwezig was, evenmin als hij lichamelijk in de minder indrukwekkende tabernakel tegenwoordig was geweest. Noch die tempel noch die tabernakel kon de grote God van het universum bevatten. Salomo zelf erkende dit feit bij de inwijding van de tempel en zeide in zijn gebed: „Voorwaar, zou God dan bij de mensen op aarde wonen? Zie, de hemel, zelfs de hemel der hemelen, kan u niet bevatten, hoeveel minder dit huis dat ik heb gebouwd?” (2 Kron. 6:18, NW) Jehovah was in die heilige tempel op de berg Moria in Jeruzalem alleen in die zin tegenwoordig, dat hij zijn macht van zijn hemelse troon uitzond en de werking daarvan in de tempel zichtbaar maakte door de wolk van heerlijkheid en het vuur dat uit de hemel kwam. Tevens was hij in die tempel tegenwoordig doordat hij zijn aandacht daarop gericht hield en doordat hij de gebeden verhoorde welke daar of welke door gelovigen met hun aangezicht naar de tempel gekeerd, in de richting daarvan werden opgezonden. Zoals Salomo zelf zeide in zijn inwijdingsgebed: „Gij moet u keren tot het gebed van uw dienstknecht en tot zijn verzoek om gunst, o Jehovah, mijn God, door naar de vreugdekreet en het gebed dat uw dienstknecht voor uw aangezicht opzendt, te luisteren, zodat mag blijken dat uw ogen dag en nacht geopend zijn over dit huis, over de plaats waarvan gij hebt gezegd dat gij uw naam daar zoudt vestigen, doordat gij hoort naar het gebed dat uw dienstknecht in de richting van deze plaats opzendt” (2 Kron. 6:19, 20, NW). En zoals Jehovah zelf later tot Salomo zeide te Gibeon: „Ik heb dit huis dat gij hebt gebouwd, geheiligd doordat ik mijn naam daar voor onbepaalde tijd heb gevestigd, en mijn ogen en mijn hart zullen daar stellig te allen tijde blijken te zijn.” — 1 Kon. 9:3, NW.
DE HEER (HA·A·DONʹ) KOMT TOT ZIJN TEMPEL
10. Wanneer en waarom was Jehovah niet langer in de tempel die door Salomo was gebouwd, tegenwoordig, en met welk gevolg?
10 Er brak een tijd aan dat Jehovah niet langer in die tempel van Salomo tegenwoordig was, omdat de priesters en levieten opzettelijk voortgingen het „verbond met Levi” te bezoedelen en omdat de natie Israël alle wetten overtrad van het verbond dat Jehovah met hen had gesloten. Daar Jehovah niet meer in die tempel tegenwoordig was, werd deze in 607 v. Chr. door de Babylonische legers vernietigd, en enige overlevenden van de tempel-bezoedelende natie werden gevankelijk naar Babylon weggevoerd. Omdat een getrouw overblijfsel gebeden opzond in de richting van de plaats waar vroeger de tempel te Jeruzalem had gestaan, en er vurig naar verlangde daar de zuivere aanbidding te hervatten, bevrijdde Jehovah hen uit de gevangenschap aan Babylon. Hij bracht hen terug naar Juda en Jeruzalem om de tempel te herbouwen en de goddelijke aanbidding daar in al haar zuiverheid te herstellen. Onder leiding van landvoogd Zerubbabel en hogepriester Jesua werden de tempel en het altaar herbouwd en werd Jehovah’s aanbidding op de oude plaats hernieuwd. Die tempel, welke door het berouw-hebbende en herstelde overblijfsel werd gebouwd, blijkt uiterlijk lang niet zo’n heerlijkheid te bezitten als Salomo’s tempel. Niettemin liet Jehovah God juist in verband met deze herbouwde tempel van het herstelde overblijfsel, door Maleachi de laatste profetie uitspreken welke vóór de christelijke jaartelling werd gegeven, waarin onder andere de volgende opmerkenswaardige verklaring voorkomt: „Zie, ik zend mijn bode [engel] die den weg voor mij zal banen; plotseling zal de Heer dien gij zoekt naar zijn tempel komen; en de engel des verbonds, aan wien gij met welbehagen denkt, zie, hij komt, zegt Jahwe der heirscharen.” — Mal. 3:1, LV.
11. In welke opzichten verschilde de tempel die te Jeruzalem door Zerubbabel was herbouwd, van Salomo’s tempel?
11 In die tempel, welke door het overblijfsel onder landvoogd Zerubbabel was herbouwd, stond niet in het binnenste vertrek of in het Heilige der heiligen de ark van Jehovah’s verbond. Bij zijn inwijding in het jaar 516 v. Chr. vervulde geen wolk van heerlijkheid deze tempel en kwam er geen vuur uit de hemel dat de offers op het altaar verteerde. Toch was God daar wederom tegenwoordig en was zijn zuivere aanbidding hersteld, evenals in de dagen van Mozes.
12-14. Waarom werd er voorspeld dat Jehovah plotseling tot zijn tempel zou komen, en wanneer gebeurde dit?
12 Waarom zeide Maleachi dan ongeveer zeventig jaren later dat ’de Heer [ha-A·dōnʹ) dien gij zoekt, plotseling naar zijn tempel zal komen; en de engel des verbond, aan wien gij met welbehagen denkt’? Omdat de tempelpriesterschap in de tussentijd Jehovah’s altaar en dienst was gaan verachten en zijn verbond met Levi had bezoedeld. En daar de priesters bovendien de hun door God gegeven plichten verzaakten, was het volk materialistisch geworden. Zij betwijfelden of het wel de moeite waard was Jehovah te aanbidden en te dienen en of hij wel werkelijk in zijn tempel tegenwoordig was en acht sloeg op wat er onder de dekmantel van religieuze huichelarij gebeurde. God werd er beu van telkens weer naar hun gezegde te luisteren: ’Al wie kwaad doet, is goed in de ogen van Jehovah, en Hij heeft lust aan zodanigen; of, waar is de God des oordeels?’ (Mal. 2:17). Indien hij er beu van werd naar zulk een oneerbiedig, tartend gepraat te luisteren, moest hij er dan ten slotte eigenlijk niet iets aan doen en plotseling handelend optreden? Zeer zeker. Vroegen zij niet: „Waar is de God des oordeels?” Welnu, laat hun dan weten waar hij is, wanneer hij plotseling voor oordeelswerkzaamheden tot zijn tempel komt.
13 De Heer die zij zogenaamd zoeken en die plotseling tot zijn tempel komt, is Jehovah God zelf. Hij is De A·dōnʹ (Hebreeuws) of de Meester aan wie de tempel behoort en naar wiens naam de tempel is genoemd en die tot de plaats komt waar hij naar men veronderstelt, wordt aanbeden. Maar wanneer hij ditmaal komt, komt hij niet alleen, doch is vergezeld van „de engel des verbonds.” Gezien de strengheid van het oordeel dat voltrokken zou worden nadat hij met zijn engel des verbonds zou zijn gekomen, beloofde Jehovah dat hij op barmhartige wijze zijn bode zou zenden, en deze zou voor zijn aangezicht de weg bereiden. Zouden de toestanden onder zijn tempel-aanbidders niet worden voorbereid voordat hij in de tempel zou komen, dan zou de gehele natie gevaar lopen uitgeroeid te worden, gelijk Sodom en Gomorra door vuur uit de hemel werden gedoopt.
14 Deze profetie, dat de Heer Jehovah tot zijn tempel zou komen met zijn engel des verbonds, ging niet ten aanzien van Zerubbabels tempel in vervulling. Zerubbabels tempel werd echter vervangen door een luisterrijkere tempel, welke door de Edomiet Herodes de Grote werd gebouwd toen hij door een bevel van Rome koning van Juda en Jeruzalem werd. Ten aanzien van deze tempel ging Maleachi’s profetie in vervulling, waardoor speciale gebeurtenissen werden voorschaduwd die in onze huidige twintigste eeuw zouden geschieden.
15, 16. (a) Hoe kwam na het voorbereidende werk door Johannes de Doper, de Heer van de tempel, Jehovah, plotseling tot de tempel? (b) Door wie en wanneer werd Jehovah’s oordeel in de tempel tot uitdrukking gebracht?
15 Jezus Christus zelf vestigde er de aandacht op wie in zijn tijd de voorbereidende bode was, namelijk Johannes de Doper, die zijn werk had geëindigd en die toen in de gevangenis verbleef en weldra onthoofd zou worden: „Over hém staat er geschreven: ’Zie, ik zend mijn boodschapper voor uw aangezicht uit, die uw weg voor u uit zal bereiden!’” (Matth. 11:10, NW). Johannes begon ongeveer zes maanden voordat Jezus kwam, te prediken en te dopen, en bereidde een klein overblijfsel van Israëlieten er op voor hem te ontvangen. Hierdoor wordt niet te kennen gegeven dat Jezus de Heer was die plotseling tot zijn tempel komt. Jezus is niet Jehovah, de Heer van de tempel. Hij is Jehovah’s „engel des verbonds,” die hem naar de tempel vergezelt; en dit verbond is het verbond dat Jehovah met de getrouwe Abraham sloot, zeggende: „Door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen” (Gen. 22:18, NW). Daar de voorbereidende boodschapper was gekomen, zou de Heer Jehovah daarom in Jezus’ tijd plotseling tot de tempel komen om te laten zien waar de God des oordeels is. Niet dat de Heer Jehovah persoonlijk en zichtbaar tot de tempel moest komen, evenmin als hij zichtbaar tot de tabernakel in de woestijn van de berg Sinaï of tot Salomo’s tempel te Jeruzalem was gekomen. Maar Jezus Christus, zijn engel des verbonds, kwam te dien tijde wel zichtbaar tot Jehovah’s tempel. Hij kwam als de zichtbare vertegenwoordiger van de Heer Jehovah, en doordat Jehovah zijn geest op Jezus uitstortte, was hij bij hem toen hij in het jaar 33 (n. Chr.) tot de tempel te Jeruzalem kwam.
16 Nadat Jezus door Johannes in de rivier de Jordaan was gedoopt, werd hij door de geest verwekt toen Jehovah’s stem uit de hemel kwam en zeide: „Deze is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd,” en werd hij tot koning gezalfd doordat Jehovah’s geest in de gedaante van een neerstrijkende duif, op hem kwam (Matth. 3:13-17, NW). Drie en een half jaar daarna reed Jezus gelijk een koning op zijn kroningsdag de koninklijke stad Jeruzalem binnen. Hij ging direct naar de tempel, maar hij werd niet door de hogepriester ontvangen en niet gezalfd om de koning der joden te zijn, en evenmin werd hij vervolgens door de priesters en levieten met gejuich begroet. Neen, zij bezoedelden het verbond met Levi; zij aanvaardden Jehovah’s grote offerandelijke Lam waardoor de zonden van de mensheid worden weggenomen, niet en de wet der waarheid werd niet in hun mond aangetroffen. Zij waren verontwaardigd dat vele kinderen in de tempel Jezus begroetten en uitriepen: „Wij bidden, red de Zoon van David” (Matth. 21:15, 16, NW). Aangezien de priesters en levieten het niet deden, moest Jezus wel de geldwisselaars en de vogel- en beestenverkopers uit de tempel drijven, zeggende: „Staat er niet geschreven [in Jesaja 56:7]: ’Mijn huis zal een huis van gebed voor alle natiën worden genoemd’? Maar gij hebt het tot een rovershol gemaakt” (Mark. 11:15-17, NW). Jezus haalde daar Jehovah’s woorden aan, en aldus was Jehovah met zijn engel des verbonds toen in de tempel op die wijze het oordeel tot uitdrukking werd gebracht, waardoor de tempel tenminste van die religieuze koophandel werd gereinigd.
17, 18. Hoe werd Jehovah’s oordeel in de daarop volgende dagen nog meer in de tempel te Jeruzalem tot uitdrukking gebracht?
17 Een dag later maakte Jezus bekend dat Jehovah de tempel aan zijn lot overliet en er niet langer tegenwoordig zou zijn, en hij zeide tot de schriftgeleerden en de Farizeeën en het volk van Jeruzalem: „Ziet! uw huis wordt u verlaten achtergelaten.” Er geen twijfel over bestaan latend dat dit een vernietiging van Herodes’ tempel betekende, gelijk de vernietiging van Salomo’s tempel door de Babyloniërs in het jaar 607 v. Chr., zeide Jezus tot zijn discipelen toen zij de tempel bekeken: „Ziet gij niet dit alles? Waarlijk ik zeg u: Hier zal geenszins een steen op een steen worden gelaten en niet worden nedergeworpen” (Matth. 23:38; 24:1, 2, NW). Twee dagen later zeiden de priesters die het verbond met Levi bezoedelden, als het ware: „Waar is de God des oordeels?” waarop zij Gods engel des verbonds aan de onbesneden Romeinen uitleverden om in openbare schande gelijk een misdadige slaaf aan het hout ter dood gebracht te worden.
18 De God des oordeels zag dat wanneer deze priesters en levieten naar hun plichten in de tempel zouden terugkeren, hun handen rood gekleurd zouden zijn van het bloed van zijn Engel des verbonds. Toen zijn stervende engel des verbonds zijn laatste woorden uitbracht: „Het is volbracht!” „Vader, aan uw handen vertrouw ik mijn geest toe,” kwam Jehovah derhalve zelf tot de tempel door zijn kracht rechtstreeks op het Heilige der heiligen te richten. Neen, niet door het huis met een wolk der heerlijkheid te vervullen, niet door vuur van de hemel, dat op wonderbaarlijke wijze de dierlijke slachtoffers op het tempelaltaar verteerde, neen, maar door de aarde onder de tempelstad te laten schudden en de rotsmassa’s te laten splijten en door de zon te verduisteren en niet meer op de tempel te laten schijnen en door het gordijn van het heiligdom doormidden te scheuren, het dubbele gordijn gelijk dun vloeipapier van boven tot onderen stuk te rijten, hoewel het negen meter hoog en centimeters dik was, aldus aan het licht brengend dat het binnenste vertrek zonder de ark des verbonds was. — Matth. 27:50, 51; Joh. 19:30; Luk. 23:45, 46, NW.
DE WARE TEMPEL VAN ZIJN TEGENWOORDIGHEID
19. Wanneer en hoe werd openbaar dat Jehovah deze voorbeeldige tempel volledig en definitief had verlaten?
19 Zevenendertig jaren later werd niet alleen het binnenste vertrek maar de gehele tempel te Jeruzalem overweldigd door vuur dat door de veroverende Romeinen was aangestoken, en het gebouw werd met de grond gelijkgemaakt, geen steen werd op de andere gelaten, zoals Jezus had voorzegd. De 97.000 joodse overlevenden van deze vier maanden durende belegering van Jeruzalem ’werden gevankelijk weggevoerd naar alle natiën,’ de stad werd verwoest, de geslachtsregisters van de priesters, de levieten en de koninklijke familie werden vernietigd of gingen verloren, en de natuurlijke joden op de gehele aarde werden zonder een tempel of een dienende, te identificeren priesterschap gelaten. Hun heilige huis was hun inderdaad door Jehovah verlaten achtergelaten.
20. Waardoor werd Jeruzalems verwoeste stoffelijke tempel vervangen?
20 Maar werd Jehovah zonder een tempel gelaten? Kon hij nooit wederom in zijn heilige tempel aanwezig zijn? Neen, dat niet, want hij had de vergankelijke stoffelijke tempel op de berg Moria in Jeruzalem vervangen door een blijvende, geestelijke tempel. Op de derde dag nadat hij het gordijn van het heiligdom van boven tot onderen had gescheurd, wekte Jehovah God de „hoeksteen van het fundament” van zijn geestelijke tempel op. Op welke wijze? De Almachtige God deed dit door zijn Zoon, zijn engel des verbonds, uit de dood op te wekken tot leven in de hemelen. In overeenstemming met zijn gezworen eed wekte Jehovah hem op als een koninklijke priester gelijk Melchizedek, evenwel de goddelijke natuur bezittend. Wegens het menselijke slachtoffer dat Jezus Christus als zulk een priester had gebracht, was hij nu Jehovah’s koninklijke Hogepriester, en beschikte hij over de verdienste van een slachtoffer waardoor hij verzoening tot stand kon brengen voor de zonden der mensen en als Middelaar tussen God en de mensen kon optreden. Door middel van heilige geest woonde Jehovah God in Jezus, de levende „hoeksteen van het fundament” van de geestelijke tempel, en God had de stoffelijke tempel van dode stenen te Jeruzalem niet langer nodig.
21, 22. Wie is de hoeksteen van het fundament en wie zijn de „levende stenen” van de geestelijke tempel?
21 Veertig dagen na die dag voer Jezus op tot de hemelse troon van zijn Vader en nam hij de levenswaarde van zijn menselijke offer met zich mee. Jehovah God nam het offer aan en legde tevens zijn Hogepriester als de „kostbare hoeksteen van het fundament,” op de hemelse berg Moria of Zion. Aangezien de verheerlijkte Jezus slechts de hoeksteen van het fundament was, is het duidelijk dat het niet in Jehovah’s voornemen lag Jezus alléén als zijn levende geestelijke tempel te gebruiken. Vandaar dat Jehovah er op Pinksteren, precies tien dagen later, een begin mede maakte zijn geestelijke tempel op te trekken op Jezus, de levende hoeksteen van het fundament. Hij gebruikte Jezus, de Hogepriester, als een tegenbeeldige Salomo voor het bouwen van dit geestelijke huis. Daarom verwekte Jehovah God op deze pinksterdag de getrouwe apostelen en andere discipelen van Jezus op aarde met de heilige geest, ten einde hen tot zijn geestelijke zonen te maken. Toen stortte hij door bemiddeling van Jezus zijn heilige geest op hen uit, om hen te zalven tot leden van een „koninklijke priesterschap” onder Jezus Christus de Hogepriester. Hij maakte hen tot „levende stenen,” die op Jezus de hoeksteen van het fundament, gelegd moesten worden.
22 Daarom zegt de apostel Petrus tot alle gezalfde christenen: „Komend tot hem als tot een levende steen, weliswaar door de mensen verworpen, maar uitverkoren, kostbaar, in de ogen van God, wordt gij ook als levende stenen tot een geestelijk huis opgebouwd met het doel een heilig priesterschap te vormen, ten einde geestelijke offers op te dragen welke door bemiddeling van Jezus Christus voor God aanvaardbaar zijn. Want er staat in de Schrift: ’Zie! ik leg in Zion een uitverkoren steen, een kostbare hoeksteen van het fundament’ . . . Gij . . . zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk dat tot een speciaal bezit is, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van hem die u uit de duisternis in zijn wonderbaarlijke licht heeft geroepen.” — 1 Petr. 2:4-6, 9, NW; Hand. 2:1-36.
23. Met welk doel wordt de geestelijke tempel gebouwd?
23 Van Pinksteren af woont Jehovah dus in zijn heilige geestelijke tempel van „levende stenen.” Bij monde van de apostel Paulus zegt hij tot deze priesterlijke christenen: „Weet gij niet dat gijlieden Gods tempel zijt en dat de geest Gods in u woont?” „Christus Jezus zelf [is] de hoeksteen van het fundament. . . . In eendracht met hem groeit het gehele gebouw, dat harmonisch is samengevoegd, op tot een heilige tempel voor Jehovah. In eendracht met hem wordt ook gij tezamen opgebouwd tot een plaats waarin God door geest woont.” — 1 Kor. 3:16; Ef. 2:20-22, NW.
24. (a) Waarom konden de mensen na de dood van de apostelen niet langer een vooruitgang waarnemen in de houw van de geestelijke tempel? (b) Welke verandering heeft er zich gedurende de afgelopen eeuw voltrokken met betrekking tot de „levende stenen” van de tempel?
24 Tegen het einde van de eerste eeuw waren Christus’ twaalf apostelen gestorven. Wegens een afval van het ware tempelgeloof kon men al spoedig niet meer zien dat er aan die geestelijke tempel werd gebouwd en dat hij groeide. Het was precies dezelfde situatie als toen de joden in Babylon gevangen zaten terwijl Jeruzalem een puinhoop was en Jehovah geen tempel op aarde had waarin hij door zijn geest woonde. Zeker, in de hemel heeft Jehovah altijd door zijn geest in de hoeksteen van het fundament van de tempel, Jezus Christus, gewoond, maar de „levende stenen” op aarde waren reeds lang uit het gezicht verloren en haast niet meer te herkennen. Maar kort na 1870, of ongeveer tachtig jaar geleden, kon men ze weer waarnemen, want deze waarheden van de geestelijke tempel werden weer hersteld en van toepassing gebracht en men kon bespeuren dat Gods geest werkzaam was ten einde het laatste overblijfsel van de 144.000 „levende stenen” van het „geestelijke huis” voort te brengen. „De moderne geschiedenis van Jehovah’s getuigen,” welke te beginnen met de uitgave van 1 januari 1956 in de kolommen van De Wachttoren werd gepubliceerd, treedt hierover in bijzonderheden.
25, 26. Hoe is Jehovah, als een laatste vervulling van Maleachi’s profetie, plotseling tot zijn geestelijke tempel gekomen?
25 Maar behalve dit overblijfsel van geestelijke „levende stenen” hebben ook de wereldse religieuze stelsels der christenheid de bewering geuit dat zij Gods huis zijn, zijn ware tempel, alhoewel ze tot nog toe steeds meer afvallig zijn geworden en er uit niets blijkt dat Jehovah door middel van zijn geest in hen woont. Jehovah is hun religieuze gepraat beu geworden en hij heeft er meer dan genoeg van dat zij zeggen dat kwaaddoeners in Gods ogen goed en aangenaam zijn. Zo werd de vraag opgeworpen: „Waar is de God des oordeels?” De omstandigheden noopten steeds meer tot een gebeurtenis van wereldomvattende religieuze betekenis in vervulling van de profetie. Tot welke gebeurtenis? Deze: de plotselinge komst van de Heer Jehovah tot zijn ware, geestelijke tempel, vergezeld van zijn engel des verbonds, als een laatste vervulling van Maleachi’s profetie, waardoor die profetie zou zijn afgesloten.
26 Is de Heer Jehovah in deze tijd met zijn engel des verbonds tot zijn geestelijke tempel gekomen? De christenheid zegt Neen! Maar de reden hiervoor is dat hij plotseling is gekomen en de christenheid op heterdaad op haar onchristelijke daden heeft betrapt. Ze waardeert de komst van Jehovah met zijn verbondsengel tot de tempel evenmin als de tempel-bezoedelende priesters en levieten het waardeerden dat Jezus tot de tempel kwam en de religieuze voorhoven reinigde van de diefachtige profiteurs der religie. Destijds kwam Jezus drie en een half jaar na zijn doop, zijn geestverwekking en zijn zalving bij de Jordaan, tot de tempel en reinigde hem. In onze tijd is Jezus Christus in de lente van 1918 tot zijn tempel gekomen en met de reiniging begonnen, dus drie en een half jaar na de geboorte van Gods koninkrijk in 1914, toen hij in de hemel als regerende Koning op de troon werd geplaatst.
27. Welke houding heeft men de christenheid, ondanks haar beweringen, sinds 1914 duidelijk kunnen zien aannemen ten opzichte van Jehovah’s op de troon geplaatste Christus?
27 Laat de christenheid maar loochenen dat 1918 het tijdstip is waarop de Heer Jehovah plotseling tot zijn geestelijke tempel is gekomen als de God des oordeels, vergezeld van zijn engel des verbonds, Jezus Christus. Niettemin bevinden wij ons thans in de tijd van het oordeel voor allen die er aanspraak op maken Gods huis te zijn, of die bewering nu op waarheid berust of niet en sedert de lente van 1918 is het oordeel al aan de gang. Het is derhalve gepast de vragen te stellen welke in Maleachi’s profetie staan opgetekend: „Wie kan den dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt?” Nu, na deze achtendertig jaren welke sedert 1918 zijn verlopen, openbaart de christenheid dat ze dit oordeel niet zal kunnen verdragen en dat ze niet kan blijven bestaan als het zogenaamde huis van God, want Jehovah’s engel des verbonds is „als het vuur van den smelter en als het loog van de blekers” (Mal. 3:2, NBG). De christenheid kan de ware Christus nu niet aanvaarden in zijn koninklijke, priesterlijke functie sedert de geboorte van het Koninkrijk in 1914. Hij is haar te heet, hij reinigt haar te veel. Ze heeft geen kostbaar metaal in zich; ze bestaat slechts uit brandbaar materiaal. Geen stukje weefsel aan haar is goed; het is slechts vuil dat door loogzout uitgezuiverd moet worden. Te Armageddon zal dit aan het licht komen wanneer de Heer Jehovah zijn oordeel uit zijn ware geestelijke tempel zal voltrekken.
28, 29. (a) Wie onderwerpen zich thans gewillig aan Jehovah’s vurige oordelen, en waartoe! (b) Wat is een der geestelijke offers van zulke gereinigden?
28 Maar wie konden deze dag van zijn komst tot de tempel met zijn verbondsengel met vertrouwen tegemoetzien en verdragen? Zij die Jehovah oprecht hebben gezocht; zij die waarlijk behagen scheppen in zijn engel des verbonds en die zijn verschijning liefhebben. Zij die de enigen waren die de aandacht hebben gevestigd op zijn komst tot en zijn tegenwoordigheid in de tempel met zijn engel des verbonds. Jehovah’s getuigen. Zij zijn gewillig geweest zich aan Jehovah’s oordelen door bemiddeling van Christus te onderwerpen, ongeacht hoe vurig, hoe blekend die waren, en zij hebben een reiniging van hun leer, hun organisatie en hun werkzaamheden gewillig verdragen.
29 Zo zegt Jehovah bij monde van Maleachi (3:3, NBG): ’Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen, Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij Jehovah in gerechtigheid offer brengen.’ Vroeger waren de zonen van Levi de dienaren en bewaarders van de tempel en de offeraars der offeranden. De tegenbeeldige „zonen van Levi” van thans zijn dus de leden van het overblijfsel van de „levende stenen” van de geestelijke tempel. Zij zijn het overblijfsel van de „koninklijke priesterschap” onder de Hogepriester Jezus Christus, die „geestelijke offers” van lof en goede werken aan God moeten brengen en anderen moeten bekend maken met Christus’ offer voor de zonden. Voordat de Heer in 1918 met zijn verbondsengel tot de tempel kwam, vertoonden hun „geestelijke offers” aanzienlijke gebreken, waardoor ze het niet waard waren op Gods altaar te worden geofferd, en hun organisatie was niet in alle opzichten rein. Maar nadat de 1ste Wereldoorlog in 1918 tot een einde was gekomen, ervoeren zij een vurige zuivering ten einde ’Jehovah in gerechtigheid offer te brengen.’ De gehele wereld is nu gewaargeworden dat zij sedert 1918 in gerechtigheid geestelijke offers brengen, want het grootste offer dat dit overblijfsel van tegenbeeldige „zonen van Levi” brengt, is hun prediking geweest, in gehoorzaamheid aan het profetische gebod van Mattheüs 24:14, „dit goede nieuws” te prediken van Gods koninkrijk dat in 1914 werd opgericht. Zij hebben er naar gestreefd dit prediken tot een getuigenis uit te breiden tot over de gehele bewoonde aarde en tot alle natiën, voordat Satans koninkrijk te Armageddon tot een volledig einde komt. In het dertigtal jaren hetwelk er sedert 1918 verlopen, heeft de Engel-Smelter in de tempel de predikingsorganisatie met vuur gezuiverd om haar theocratisch te maken in haar samenstelling en wijze van werken. Ten gevolge hiervan is het overblijfsel teruggekeerd tot het apostolische voorbeeld „als in de dagen van ouds en als in vroegere jaren,” hetgeen ’Jehovah alles aangenaam’ is. — Mal. 3:4, NBG.
30. (a) Welk een te laken gedrag van de geestelijke „zonen van Levi” wekte in onze tijd Jehovah’s toorn op? (b) Wat waren de goede gevolgen toen Jehovah zijn toorn van hen afwendde?
30 Droevig genoeg maakte het priesterlijke overblijfsel, de tegenbeeldige „zonen van Levi,” zich gedurende de 1ste Wereldoorlog schuldig aan het schenden van het „verbond met Levi” doordat het een bezoedelend compromis aanging met deze wereld, zodat Jehovah „toornig” op hen was (Jes. 12:1). Maar sedert 1919 heeft de Engel-Smelter in de tempel hen gezuiverd waardoor zij als kostbare metalen werden. Hij heeft hen uit het wereldse Babylon bevrijd en heeft hen als ’dragers van de vaten van Jehovah’ geboden de onreine dingen van Babylon niet aan te raken (Jes. 52:11). Sindsdien zijn zij tot het inzicht gekomen dat er door het „verbond met Levi” van hun geëist wordt dat zij ’boden van Jahweh der heirscharen’ zijn, dat hun lippen wijsheid bewaren, dat de leer der waarheid in hun mond is, dat zij in vrede en oprechtheid met God verkeren en velen van het kwaad weerhouden. Zij wisten dat zij, ten einde dit te doen, getuigen van Jehovah moesten zijn en de waarheden van het koninkrijk moesten verkondigen. Daar zij dit erkenden, hebben zij in 1931 moedig de naam „Jehovah’s getuigen” aangenomen. Zij weten dat het „verbond met Levi” een rein priesterschap eist, een priesterschap die geen hoererij of overspel goedkeurt, niet geestelijk noch lichamelijk; het moet een priesterschap zijn die exclusieve toewijding aan God geeft en dit bewijst door zijn aanbidding in de tempel zuiver, rein en ongeveinsd te houden. Evenals de geen land bezittende levieten uit de oudheid, weten zij dat Jehovah hun erfdeel is en dat hun hoop het hemelse koninkrijk is en dat zij hun geest daarom gericht moeten houden op de dingen die boven zijn (Kol. 3:1, 2, NW). Met zo groot mogelijke nauwgezetheid trachten zij zich nu aan het „verbond met Levi” te houden. Zij staan er op de juiste aanbidding in de Nieuwe-Wereldmaatschappij te handhaven.
EEN „SNEL GETUIGE”
31, 32. Voor welk weldadig doel is Jehovah tot nu toe „een snel Getuige” geworden tegen de verkeerde praktijken onder de geestelijke „zonen van Jakob”?
31 Ten einde zijn volk te zuiveren, laat Jehovah ons weten wat hij zal afkeuren wanneer hij komt en in zijn heilige tempel tegenwoordig is voor oordeelswerkzaamheden en ten einde de religie te zuiveren. ’En Ik zal tot ulieden ten oordeel naderen; en Ik zal een snel Getuige zijn tegen de tovenaars, en tegen de overspelers, en tegen degenen, die valselijk zweren, en tegen degenen, die het loon des dagloners met geweld inhouden, die de weduwe, en den wees, en den vreemdeling [de tijdelijke inwoner, AT] het recht verkeren, en Mij niet vrezen, zegt Jehovah der heirscharen. Want Ik, Jehovah, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs! [zonen van Jakob, LV] niet verteerd.’ — Mal. 3:5, 6.
32 Daar er slechts een „korte tijd” is open gelaten tussen het tijdstip dat hij tot zijn tempel komt, en Armageddon, moest Jehovah wel, ten einde zijn geestelijke Israël of de geestelijke „zonen van Jakob” voor vernietiging in die universele oorlog te behoeden, als een snel Getuige optreden doordat hij het kwaaddoen aan de kaak stelde en de berouw-hebbende kwaaddoeners reinigde. Optredend als een snel Getuige tegen de tovenaars, heeft hij ons in 1920, in 1934 en in 1955 drie krachtige brochures gegeven welke het spiritisme aan de kaak stellen. Hij heeft ook de zogenaamde „wijzen van het oosten” ontmaskerd die het kindje Jezus kwamen zien, als zijnde slechts sterrenwichelaars, die onwetend werktuigen waren welke door de heerser der demonen werden gebruikt om koning Herodes er toe aan te zetten te trachten Jezus te doden. Hij heeft ook de grote Pyramide van Gizeh ontmaskerd en laten zien dat deze niet „Gods stenen getuige” noch „de Bijbel in steen” is, maar een monument van het demonisme om het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel of „een voortbestaan na de dood” te verheerlijken.
33. Hoe is het feit dat Jehovah „een snel Getuige” is geworden, van invloed geweest op de onreinen en zij die zich hebben opgedragen doch daarna niet overeenkomstig die opdracht hebben geleefd?
33 Jehovah is in zijn tempel eveneens een snel getuige geweest tegen degenen die schuldig waren aan overspel of lichamelijke of geestelijke morele onreinheid en onschriftuurlijke echtscheidingen. Hij heeft zijn volk geleerd een onoverspelig, neutraal standpunt in te nemen ten opzichte van alle politieke en militaire conflicten dezer wereld. Hij heeft getuigd tegen de meinedigen of degenen die valselijk hebben gezworen, voornamelijk de „boze slaaf”-klasse, welke God onder ede stellig heeft betuigd, „dat ik uw rechtvaardige verordeningen zal onderhouden,” maar van wie toch is gebleken dat ze een valse belofte hebben afgelegd, daar zij hun opdracht aan God om zijn wil te doen, niet zijn nagekomen. Daar zij die vals zweren, gelijk staan met huichelaars, heeft Jehovah door zijn verbondsengel de „boze slaaf”-klasse uit zijn organisatie geworpen en hun verder geestelijk licht onthouden. — Ps. 119:106, NBG; Matth. 24:48-51, NW.
34, 35. Door welke verscheidene middelen heeft Jehovah zowel in de lichamelijke als de geestelijke behoeften voorzien van welke talrijke soorten van afhankelijken?
34 Door zijn Woord te ontvouwen en zijn organisatie te hervormen en aldus barmhartige consideratie te tonen jegens alle nederigen, heeft Jehovah getuigenis afgelegd tegen degenen die de afhankelijken verdrukken, de dagloner die terecht naar zijn verdienste uitziet, en de weduwe, vooral de kinderloze, en de wees of vaderloze jongen die er verantwoordelijk voor is de familienaam te laten voortleven. Jehovah ziet er nu op toe dat dezen geholpen worden en dat er in hun lichamelijke en vooral hun geestelijke behoeften wordt voorzien, opdat zij zich mogen verheugen in een volledig geestelijk leven en deel mogen hebben aan alle geestelijke voorzieningen voor zijn volk. Hij heeft de sterken geleerd de lasten van de afhankelijke zwakken te dragen.
35 Bovendien heeft Jehovah aan meer mensen gedacht dan alleen maar aan zijn geestelijke Israël, zijn geestelijke „zonen van Jakob.” Hij heeft ook gedacht aan de veel grotere menigte zachtmoedige mensen die niet tot de geestelijke Israëlieten behoren. Daar de voltrekking van het vurige oordeel in de verschrikkelijke strijd van Armageddon snel naderbij komt, heeft Jehovah, de Grote Herder, medegevoel met deze zachtmoedige personen. Dat zij geen geestelijke Israëlieten zijn, is geen reden hen te laten omkomen. Zijn eigen geestelijke Israël had eens zoals zij thans, genade nodig. Daarom geeft of vergunt Jehovah deze andere zachtmoedige mensen het recht op de gelegenheid leven in zijn nieuwe wereld te verwerven. Zij werden afgebeeld door de vreemdelingen of tijdelijke inwoners in Israël, die door Jehovah werden geliefd. „Want Jehovah, uw God, is de God der goden en de Heer der heren, de grote, machtige en vrees inboezemende God, die niemand met partijdigheid behandelt noch een steekpenning aanneemt, die in het oordeel treedt voor de vaderloze jongen en de weduwe en die de tijdelijke inwoner liefheeft zodat hij hem brood en kleding geeft. Ook gij moet de tijdelijke inwoner liefhebben.” — Deut. 10:17-19, NW.
36. Door welke verscheidene andere duidelijk waarneembare voorzieningen bleef Jehovah sedert 1918 verkwikking en verlichting brengen tot de miljoenen die „zuchten en uitroepen” over de gruwelen welke in de stad van de christenheid geschieden?
36 Er verontwaardigd over dat dezen kwaad werd aangedaan, is Jehovah in zijn tempel een snel Getuige geweest tegen personen die „den vreemdeling [of, tijdelijke inwoner] het recht verkeren” (Mal. 3:5). Een toenemende belangstelling voor hen opwekkend, heeft Jehovah van 1918 af in het openbaar de opzienbarende boodschap laten prediken „Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven,” en in 1923 verschafte hij de uitleg van de „gelijkenis van de schapen en de bokken” (Matth. 25:31-46). Hij liet zien dat de rechtvaardige aardse mensen de „andere schapen” waren, die door zijn Juiste Herder in de kudde bijeenvergaderd moesten worden om hen „één kudde” onder de „ene Herder” te maken met de schapen van zijn geestelijke Israël (The Watch Tower van 15 okt. 1923, blz. 310). Op zijn bestemde tijd toonde Jehovah toen zijn bijeenvergaderde overblijfsel dat zij volle aandacht moesten schenken aan deze andere klasse van op schapen gelijkende mensen, want in 1931 openbaarde hij dat het overblijfsel moest handelen als de profetische man „met linnen bekleed” en met een „schrijvers inktkoker aan zijn lenden.” Zij moesten deze verdrukte schapen een kenteken op hum voorhoofd geven opdat zij te Armageddon door Jehovah’s scherprechters gespaard mochten worden. Aangezien Jehovah nu heeft geboden dat men deze schapen een kenteken op hun voorhoofd moet geven, zouden wij, wanneer wij zouden weigeren dat kentekenwerk te verrichten, het recht van de vreemdeling of tijdelijke inwoner verkeren. En wee ons als wij ons hieraan schuldig maken! Nog steeds is Jehovah in zijn heilige tempel om als een snel Getuige tegen ons op te treden en de liefdeloosheid te openbaren van hen die weigeren zich om deze schapen te bekommeren en een begin te maken met het getuigeniswerk dat er in bestaat een kenteken op hun voorhoofd te geven. — Ezech. 9:1-4.
„EEN HUIS VAN GEBED VOOR ALLE VOLKEN”
37, 38. (a) Hoe heeft Jehovah sinds 1918, terwijl hij gerechtelijk optrad, zijn leer over de oprechte aanbidding over de gehele aarde verbreid onder hen die „den oorlog niet meer leren”? (b) welke plaats hebben de ’gereinigde zonen van Levi’ het brengen van „geestelijke offers” voortdurend toegekend?
37 Aangezien Jehovah zich thans in zijn heilige geestelijke tempel bevindt voor zijn oordeelswerk, is nu het tijdstip aangebroken voor de vervulling van Jesaja’s profetie: ’En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis van Jehovah vast staan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar den berg van Jehovah, naar het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en het woord van Jehovah uit Jeruzalem. En Hij zal richten [van zijn tempel uit] tussen volk en volk en recht spreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen den oorlog niet meer leren’ (Jes. 2:2-4, NBG). Vroeger was het een gewoonte om op hoge plaatsen te aanbidden. Jehovah werd op een bijzonder hoge plaats aanbeden, op zijn „heilige berg,” de berg Moria, welke zich ruim 700 meter boven de Middellandse Zee verhief en ruim 1000 meter boven het oppervlak van de Dode Zee uitstak. Daar, hoog verheven, stond zijn „huis” of tempel.
38 Door zijn naam op zijn overblijfsel van het geestelijke Israël te leggen en door hen als zijn getuigen uit te zenden, heeft Jehovah er voor zorggedragen dat zijn naam in deze ’laatste dagen’ over de gehele aarde uitermate wordt verheven. Omdat zij zich aan het „verbond met Levi” houden en Jehovah exclusieve toewijding geven, heeft het tempeloverblijfsel aan zijn gereinigde aanbidding boven alles de voorkeur gegeven, zij specialiseren zich er in omdat die aanbidding volgens hun priesterlijke verplichtingen van het allergrootste belang is. Geen enkele natie, geen enkele regering heeft het recht zich hierin te mengen, en doet er zich een conflict voor tussen Jehovah’s aanbidding en het gehoorzamen van menselijke regeerders die hem tegenstaan, dan geeft het tempeloverblijfsel Jehovah’s aanbidding de voornaamste plaats en blijven zij standvastig in zijn dienstpositie in zijn tempel terwijl zij eerst aan God geven wat van God is (Matth. 22:21). Zij hebben geweigerd er mede op te houden hun „geestelijke offers” te brengen welke bestaan in het loven van God en het prediken van het goede nieuws van zijn opgerichte, zegevierende koninkrijk.
39. (a) Wie toonden zich gebelgd over zulke edele daden van hen die Jehovah in oprechtheid aanbidden en waarom? (b) Hoe werden in de oudheid de hoge vereisten van Jehovah’s aanbidding op vergelijkbare wijze gesymboliseerd?
39 Door deze getrouwheid aan Jehovah’s aanbidding ten aanschouwen van de gehele wereld is het ’huis van Jehovah,’ het huis van zijn aanbidding, voor het oog van alle natiën verheven. De patriottische wereldlingen waren er gebelgd over dat zij, Jehovah’s aanbidding, zijn huis, zulk een plaats boven alle wereldse regeringen, verplichtingen en religiën hebben gegeven. Maar de zachtmoedige mensen uit alle natiën hebben deze illustratie van Jehovah’s aanbidding gewaardeerd. Van het tempeloverblijfsel leren zij dat zij zijn aanbidding boven alles in hun leven moeten stellen en die zelfs moeten laten uitsteken boven alle op bergen gelijkende stelsels van Satans wereld. Evenals Salomo’s tempel op de berg Moria, meer dan 700 meter boven de Middellandse Zee, hoger was dan de heidense tempels van de hoofdsteden van Egypte, Assyrië, Babylon, Perzië, Griekenland en Rome, is Jehovah’s aanbidding hoger dan de gehele zichtbare organisatie van de Duivel. De zachtmoedigen van alle natiën geven die aanbidding zulk een verheven plaats in hun leven. Daarom aanvaarden zij Jehovah’s oordelen en de besluiten welke uit zijn verheven tempel komen. Zij verlaten de wereld van de Duivel, haar religieus-politieke bergen en haar oorlogen en oorlogswapenen, en beklimmen ’de berg van het huis van Jehovah’ om hem daar te aanbidden op deze ’schone verhevenheid’ boven deze lage wereld en haar demonenaanbidding (Ps. 48:2, 3, NBG). Zij trachten te voldoen aan de hoge vereisten van zijn aanbidding. Door bemiddeling van zijn Hogepriester Jezus Christus dragen zij zich aan hem op. Zij erkennen dat de verplichting welke zij hebben hem in zijn huis te aanbidden, hoger staat dan alle trouw aan de op bergen gelijkende machten van deze verdoemde oude wereld.
40. Waarom kweken de velen die thans tijdelijk onder de overgebleven leden van het geestelijke „Israël Gods” verkeren thans terecht goede luistergewoonten aan?
40 Daar deze zachtmoedige mensen zien dat Jehovah in zijn heilige tempel is, zwijgen zij eerbiedig, want zij komen tot het „huis van den God Jakobs,” omdat zij verwachten dat hij hen „lere aangaande zijn wegen en opdat [zij] zijn paden bewandelen.” Daarom luisteren zij om zijn wet te horen, welke uit zijn hemels Zion uitgaat, en zijn woord, dat uit zijn hoofdorganisatie Jeruzalem uitgaat. Dan wandelen zij in zijn paden, worden leden van zijn Nieuwe-Wereldmaatschappij. Zij worden „tijdelijke inwoners” onder de geestelijke Israëlieten.
41. (a) Welk unieke ’recht van de vreemdeling’ moet thans door allen die Jehovah in oprechtheid aanbidden, worden erkend en hoog gehouden? (b) Welke diepe betekenis heeft in deze tijd het feit dat Jezus een aanhaling uit Jesaja (56:7) deed toen hij tot Jeruzalems laatste voorbeeldige tempel kwam en deze reinigde?
41 Deze andere zachtmoedige mensen koesteren thans de hoop Armageddon te overleven en Gods nieuwe wereld binnen te treden. In de korte tijd welke nog voor Armageddon rest, komt de niet-Israëlitische schapen uit alle natiën het recht toe, op te gaan naar de verheven plaats van het „huis van den God Jakobs,” ten einde Jehovah daar te aanbidden en redding te verkrijgen. Laten wij, in plaats dat wij ook maar iets doen waardoor wij hun recht verkeren, alles doen om hen in gehoorzaamheid aan God overeenkomstig hun recht te leiden en te helpen. Toen Jezus in het jaar 33 (n. Chr.) als de engel des verbonds tot de tempel kwam en hem reinigde opdat hij niet langer een „rovershol” zou zijn, zeide hij tot die rovers: „Staat er niet geschreven: ’Mijn huis zal een huis van gebed voor alle natiën worden genoemd’?” (Mark. 11:17, NW) Thans stelt deze engel des verbonds dezelfde vraag uit de geestelijke tempel: „Staat er niet geschreven?” Ja, en daar dit ook zo geschreven staat voor onze tijd, luidt thans de beslissing van Jehovah God, dat zijn heilige tempel een huis van gebed zal zijn voor alle natiën. Toen de tempel op de berg Moria werd ingewijd, en nadat Jehovah tot de tempel was gekomen en deze met de wolk van heerlijkheid van zijn tegenwoordigheid vervulde, bad koning Salomo dat het zulk een huis van internationaal gebed mocht zijn, want bij de zeven smeekbeden welke Salomo opzond, was er een bij voor de vreemdeling die wegens Jehovah’s naam van een ver land komt. — 1 Kon. 8:41-43.
42. Waarom is het van het allergrootste belang dat er eenheid bestaat onder allen die Jehovah thans in oprechtheid aanbidden?
42 Zijt gij een lid van het overblijfsel? Denk dan niet dat deze andere schapen omdat zij geen geestelijke Israëlieten zijn die een hemels erfdeel zullen krijgen, niet het recht hebben de hof van de geestelijke tempel binnen te gaan om Jehovah door bemiddeling van zijn Hogepriester Jezus te aanbidden. Of zijt gij een tegenbeeldige vreemdeling die uit een ver land komt? Denk dan niet dat het voor u uitgesloten is een getuige van Jehovah te worden en dat men u in de Nieuwe-Wereldmaatschappij niet zal erkennen, ook al verbindt gij u met Jehovah door uw opdracht, louter omdat gij niet tot het overblijfsel behoort. Zo denkt Jehovah thans in het geheel niet, nu de redding door zijn opgerichte koninkrijk zo nabij is. Ten aanzien van alle andere zachtmoedige mensen die uit alle natiën buiten het geestelijke Israël komen, zegt Jehovah: „De vreemdeling die Jahve volgt, zegge niet: ’Jahve zal mij zeker uitsluiten van zijn volk.’ ’. . . En de vreemdelingen die Jahve volgen, om Hem te dienen, de naam van Jahve te beminnen en zijn trouwe dienaars te zijn, zij allen die de Sabbat houden en hem niet ontheiligen, en vasthouden aan mijn verbond, die laat Ik op mijn heilige berg [waar de tempel op staat] komen en doe ze vreugde smaken in mijn huis van gebed. Hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op mijn altaar. Ja, mijn huis zal genoemd worden: Een huis van gebed voor alle volken.’ Dit is de Godsspraak van Jahve, den Heer, die de verspreide Israëlieten verzamelt: ’Ik zal ook anderen bij hen voegen, buiten allen van hen die reeds verenigd zijn [al zijne verzamelden, PB].’” — Jes. 56:3, 6-8, KB.
43, 44. (a) Wie hebben sinds 1919 welk wereldomvattend bijeenvergaderingswerk door Jehovah, in het geheel niet kunnen verhinderen, ondanks hun steeds weer gedane pogingen het te belemmeren? (b) Wat zou gepaard met dat steeds toenemende bijeenvergaderingswerk, in deze tijd te horen en te zien zijn, zoals God had voorzegd?
43 Van 1919 af en tot 1931 in het bijzonder, heeft Jehovah het overblijfsel van geestelijke Israëlieten bijeenvergaderd; zij waren bannelingen die in gevangenschap verkeerden aan de Babylonische wereld. Sindsdien heeft hij behalve zijn eigen Israëlitische overblijfsel dat is verzameld, nog anderen tot zich in zijn tempel vergaderd. Híj heeft deze anderen vergaderd. Wie hebben hem tot nu toe hierin kunnen belemmeren? De „boze slaaf”-klasse? De geestelijken der christenheid en hun kudden? Politieke dictators, radicale regeringen, totalitaire regeringen of andere politieke machten dezer wereld? Satan de Duivel en zijn demonen? Neen, integendeel, het actieve ledental van de Nieuwe-Wereldmaatschappij is aangegroeid tot 608.000 getuigen die zich hebben geschaard rondom 17.000 leden van het tempeloverblijfsel. Jehovah schept er diep behagen in deze tegenbeeldige „vreemdelingen,” deze andere schapen, in deze dagen ’vreugde te doen smaken’ in zijn „huis van gebed.” Heeft hij hun reeds blij gemaakt door hun aanbidding van hem? Ja zeker! ’De heilige berg van Jehovah’s huis’ weergalmt van de vreugdekreten welke zij slaken wanneer zij door bemiddeling van zijn Hogepriester hun geestelijke „brandoffers” en „slachtoffers” op zijn altaar brengen en hij te kennen geeft dat hij ze aanvaardt door hen in zijn dienst, in zijn getuigeniswerk te zegenen.
44 Negentien eeuwen geleden gaf de Hogepriester Jezus Christus de apostel Johannes een visioen waarin hij deze „grote schare” „vreemdelingen” uit alle natiën, met witte gewaden bekleed en met palmtakken in hun handen, in de tempel vergaderd zag terwijl zij Jehovah en zijn zelf-opofferende zoon daar begroetten, hun redding aan hem toeschreven en Jehovah dag en nacht in zijn tempel dienden. Welk een in vervoering brengende ervaring voor Johannes dat visioen te mogen zien! Ja, maar welk een ontroerende ervaring voor ons die thans leven en de glorierijke werkelijkheid er van zien! — Openb. 7:9-15.
45. Wie delen in deze tijd in de verenigde oprechte aanbidding van Jehovah in zijn geestelijke huis van gebed, hoe en met welke gelukkige vooruitzichten, in vervulling van de door God gedane voorzeggingen?
45 Aangezien Jehovah nog steeds goddelijk geduld oefent in het belang van de redding van zachtmoedige mensen, heeft hij hen nog niet allen tot zijn huis van gebed verzameld. Zullen wij dan met hem en met zijn Juiste Herder verenigd zijn in dit werk? Ja, doordat wij „met hem medewerken,” doordat wij het goede nieuws van het zegevierende Koninkrijk blijven prediken en doordat wij voortgaan met het gehele opvoedingswerk waardoor de schapen worden verzameld. Laten wij de zachtmoedige vreemdelingen dan helpen opdat zij de belangrijkheid en de gelegenheid inzien ’Jahve te volgen, Hem te dienen, de naam van Jahve te beminnen, en zijn trouwe dienaars te zijn,’ zijn tegenbeeldige sabbat te houden en hem niet te ontheiligen met egoïstische werken van zelfrechtvaardiging door te trachten zich op hum manier te redden, maar vast te houden aan Jehovah’s nieuwe verbond door zijn tempel, priesterschap, middelaarschap, zijn offers ter delging van zonden, en zijn opvoeding in de kennis van Jehovah voor zowel de kleinsten als de grootsten te aanvaarden (Jer. 31:31-34). Wanneer wij dit doen, zal niet worden bevonden dat wij ’den vreemdeling het recht verkeren,’ maar dat wij hem liefhebben als ons zelf. Dan zal Jehovah te Armageddon in zijn heilige tempel geen snel getuige tegen ons zijn door een vurig oordeel over ons te voltrekken, maar hij zal ons zijn goedkeuring geven en ons sparen om onze vreugdevolle aanbidding van hem door Armageddon heen voort te zetten en daarna en tot in zijn nieuwe wereld.