Welke zegeningen zullen er gedurende het millennium op aarde zijn?
Hoe zal het zijn wanneer ’Gods wil op aarde wordt gedaan’?
Hebt u tot God gebeden met de woorden van het beroemde modelgebed dat Jezus zijn volgelingen leerde? Hij zei: „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde.” — Matth. 6:10.
DENKT u dat, hoewel miljoenen personen die woorden hebben herhaald, velen er serieus over hebben nagedacht hoe het er op aarde zal uitzien wanneer God dat gebed volledig verhoort? Hebt u zichzelf wel eens afgevraagd in welke dingen u en uw gezin zich zullen kunnen verheugen indien u het voorrecht krijgt te leven in de tijd dat Gods wil niet alleen in de hemel maar ook op aarde wordt gedaan?
Het boek Openbaring kan hierin een hulp voor ons vormen. In het negentiende hoofdstuk van dit boek lezen wij over de komende oorlog waarin Jezus Christus al Gods vijanden op aarde zal vernietigen. Het twintigste hoofdstuk vertelt ons dat vervolgens de Duivel, die de onzichtbare kracht achter de goddeloosheid is, duizend jaar lang in de afgrond zal worden opgesloten. Gedurende dat millennium zal Christus vanuit de hemel regeren, tot zegen van Gods menselijke dienstknechten, met inbegrip van degenen die uit de doden worden opgewekt. Daar de goddeloze elementen zijn verwijderd, zullen er „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” zijn, waarin rechtvaardigheid zal wonen. — Openb. 20:11; 21:1; 2 Petr. 3:13.
Stelt u belang in een meer gedetailleerd beeld van de aardse zegeningen gedurende het millennium? Welnu, Openbaring geeft vervolgens een beschrijving van de situatie die zal bestaan wanneer Jehovah God zijn aandacht richt op de nieuwe aardse maatschappij van ware aanbidders:
„Hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.” — Openb. 21:4.
Toont het feit dat er geen tranen meer zullen zijn, niet aan dat de mensheid niet langer gekweld zal worden door wreedheden zoals kinder- en vrouwenmishandeling, verkrachting, beroving, aanranding, terrorisme en oorlog? Verder verzekert God ons dat pijn en dood — waarmee ziekte en ongelukken nu vaak gepaard gaan — niet zullen bestaan en daarom geen verdriet zullen veroorzaken.
De bijbel geeft ons ook een basis om gedurende het millennium nog meer zegeningen op aarde te verwachten. In dit opzicht behoeven wij ons niet te verlaten op fantasie of overdrijving, zoals sommigen in de tweede en derde eeuw.
VROEGE OPVATTINGEN OMTRENT TOESTANDEN OP AARDE
Zoals in het voorgaande artikel werd vermeld, vond er na de dood van de apostelen een afval van het zuivere christendom plaats en begonnen sommigen verdraaide dingen te leren. Dit kwam ten delen doordat zij abusievelijk geloofden dat Jezus en zijn medeërfgenamen op aarde zouden regeren (Joh. 14:19; 2 Tim. 2:12; 1 Petr. 1:3, 4). Men dacht klaarblijkelijk dat zulke bovennatuurlijke regeerders ongeloofwaardige toestanden op aarde zouden teweegbrengen.
Wij treffen een voorbeeld van zulke ongeloofwaardige beschrijvingen aan in een aanhaling uit de geschriften van Papias, een tweede-eeuwse prelaat uit Frygië. Hij dacht dat tijdens het millennium het volgende zou gebeuren:
„Er zullen wijnstokken worden voortgebracht die ieder duizend ranken hebben, . . . en aan iedere rank tienduizend trossen, en aan iedere tros tienduizend druiven . . . Insgelijks zal een tarwekorrel tienduizend aren voortbrengen, en iedere aar zal tienduizend korrels hebben, en iedere korrel [zal] tien pond reine, zuivere bloem [opleveren].”
Toch hebben andere vroege schrijvers verwezen naar de verrukkelijke beschrijvingen in Jesaja, daar zij geloofden dat hierdoor te kennen werd gegeven wat Christus’ duizendjarige regering tot stand zou brengen.
De tweede-eeuwse schrijvers Justinus Martyr en Irenaeus deden bijvoorbeeld aanhalingen uit de profetieën in Jesaja 65:17-25 en 11:6-9. De eerste van deze passages luidt:
„’Zij zullen stellig huizen bouwen en bewonen, en zij zullen stellig wijngaarden planten en hun vrucht eten. Zij zullen niet bouwen en iemand anders het bewonen; zij zullen niet planten en iemand anders ervan eten. Want als de dagen van een boom zullen de dagen van mijn volk zijn. . . . Ja, de wolf en het lam zullen eendrachtig weiden, en de leeuw zal stro eten net als de stier . . . Zij zullen geen kwaad doen noch enig verderf stichten op heel mijn heilige berg’, heeft Jehovah gezegd.”
Jesaja hoofdstuk 11 vertelt eveneens dat de dieren in vrede met elkaar zullen leven, terwijl de leeuw stro zal eten net als de stier. En er wordt gezegd dat een kleine jongen ze zal leiden.
Irenaeus besefte dat deze woorden een passende beschrijving zijn van de wijze waarop Gods Woord persoonlijkheidsveranderingen kan teweegbrengen in „barbaren, afkomstig uit verschillende volken en met verschillende gewoonten, die gelovigen worden, en die wanneer zij gelovigen zijn geworden, in harmonie met de rechtvaardigen handelen”. Hij redeneerde echter ook dat deze veranderingen in mensen, van boosaardig naar vredelievend, in het millennium logischerwijs hun weerspiegeling zouden vinden in de dierlijke schepping. Hij schreef:
„Wanneer de geschapen ordening wordt hernieuwd, behoren de dieren onderworpen te zijn aan de mens, en behoren ze terug te keren tot het voedsel dat God ze in het begin, terwijl ze onderworpen en gehoorzaam waren aan Adam, gaf, namelijk de vruchten der aarde.” — Adversus haereses (Tegen ketterijen) V, 33, 4.
Wanneer wij in deze tijd deze passages uit Jesaja in hun context lezen, kunnen wij begrijpen dat Jesaja in de eerste plaats, als een miniatuurafbeelding of in typologisch opzicht, profeteerde aangaande de terugkeer van zijn volk uit ballingschap in Babylon, en dat hij in de tweede plaats, in een tegenbeeldige of volledige betekenis, profeteerde over de terugkeer van geestelijke Israëlieten uit Babylon de Grote in de „laatste dagen”. De miniatuurvervulling vond plaats in 537 v.G.T. Daar het land een nieuwe regering had, konden de teruggekeerde Israëlieten zich erop toeleggen hun land te bebouwen en het weer produktief, mooi en vredig te maken (Jes. 35:1, 2). Jehovah hielp hen boosaardige, dierlijke eigenschappen af te leggen en in hun houding en handelwijze de vredelievendheid te weerspiegelen die bij ware aanbidders past. — Micha 6: 8; zie ’s Mensen redding uit wereldbenauwdheid nabij!, blz. 321-323, par. 15-19; ook „Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”, blz. 321-330, par. 18-29.
Kunnen wij, aangezien er destijds zo’n vredelievendheid onder de teruggekeerde Israëlieten tot stand kwam, en deze hoedanigheid ook thans onder ware aanbidders aan het licht treedt, niet het vertrouwen hebben dat zo iets tijdens het millennium op zelfs nog grotere schaal zal gebeuren? Dergelijke passages geven ons echter nog meer om over na te denken.
AANWIJZINGEN HOE HET IN EDEN WAS
Toen Jesaja vooruitwees naar de nieuwe omstandigheden waarin de teruggekeerde Israëlieten zich zouden verheugen, maakte hij gebruik van het voorbeeld van ’s mensen oorspronkelijke tehuis, het paradijs dat de tuin van Eden werd genoemd. Hij schreef:
„Want Jehovah zal Sion stellig troosten. Hij zal wis en zeker al haar verwoeste plaatsen troosten, en hij zal haar wildernis als Eden maken en haar woestijnvlakte als de tuin van Jehovah.” — Jes. 51:3.
Ook andere bijbelschrijvers hebben naar de tuin van Eden verwezen als een voorbeeld van de voorspoedige en gezegende omstandigheden waaronder mensen graag zouden willen leven. — Ezech. 36:35; Joël 2:3; Gen. 13:10; vergelijk Hosea 2:18-21.
Het Genesisverslag vertelt ons dat God Adam en Eva in een „tuin” of „paradijs” plaatste (Gen. 2:8, Septuaginta-vertaling). Deze tuin of dit paradijs was veel meer dan een bloementuin. Wij lezen: „Jehovah God [liet] uit de aardbodem allerlei geboomte ontspruiten, begeerlijk voor het gezicht en goed tot voedsel.” Hoewel er een overvloed aan gezond voedsel was, was de tuin van Eden eveneens een plaats waar lonend werk kon worden gedaan. Adam en Eva moesten de tuin bebouwen en verzorgen, wat ertoe zou bijdragen dat zij met voldoening van de gevarieerde opbrengst ervan zouden eten. — Gen. 2:9, 15, 16; vergelijk Prediker 2:24; 5:12.
Moesten Adam en Eva, terwijl zij in die verrukkelijke tuin woonden, bang zijn voor de wilde dieren? Werd hun vrede verstoord door dieren die wreed op elkaar jaagden? Wat Jesaja in de hoofdstukken 11 en 65 schreef, duidt erop dat dit niet het geval was. Ook hebben wij de volgende historische informatie in het boek Genesis:
„Verder zei God [tot Adam en Eva]: ’Ziet, ik heb u alle zaaddragende plantengroei die op de oppervlakte van de gehele aarde is, en elke boom waar zaaddragende boomvrucht aan zit, gegeven. U diene het tot voedsel. En aan al het wild gedierte der aarde en aan elk vliegend schepsel van de hemel en aan alles wat zich op de aarde beweegt, waarin leven als een ziel is, heb ik alle groene plantengroei tot voedsel gegeven.’ En het werd zo.” — Gen. 1:29, 30.
Zoals u wellicht weet, aanvaarden vele personen in deze tijd, met inbegrip van sommige geestelijken, niet wat de bijbel over de tuin van Eden en de daar heersende toestanden zegt. Sommigen beweren dat het verslag over Adam en Eva slechts een mythe of een allegorie is. Op die manier brengen zij zichzelf in conflict met Jezus Christus, want hij aanvaardde het schriftuurlijke verslag als waarheid, terwijl hij er werkelijk aanhalingen uit deed (Matth. 19:4, 5). Veel geestelijken geloven evenmin wat Gods Woord over de dieren in de tuin van Eden zegt. Misschien is hun zienswijze beïnvloed door de evolutietheorie — dat wat wij thans in het dierenleven zien, een voortzetting is van hoe het altijd is geweest en dat de wet inzake „het overleven van de geschiktsten” altijd onder dieren en mensen heeft geregeerd.
Door te geloven in Gods macht en bereid te zijn datgene te accepteren wat de bijbel zegt, kunnen wij er echter op vertrouwen dat de eerste mensen in Eden geen zondige, vechtende personen waren en dat de dieren in het paradijs in vrede met elkaar leefden. Als wij op onze eigen ervaring afgaan wanneer wij bijvoorbeeld naar dieren kijken in dierentuinen, in natuurfilms op de televisie of op boerderijen, worden wij er dan niet van doordrongen dat het feit dat de mens in het paradijs de in vrede levende dieren in onderworpenheid had, tot de levensvreugde moet hebben bijgedragen? — Gen. 1:26.
VOL VERTROUWEN VOORUITZIEN
Wij kunnen dus zien dat God een basis verschafte om aardse zegeningen te verwachten: De belofte in Openbaring 21:4 betekent dat wij kunnen uitzien naar het einde van verdriet, pijn en dood. En dat zou logischerwijs ook het einde betekenen van de huidige toestanden die zulke dingen veroorzaken. Bovendien hebben wij de beperkte details over de tuin van Eden. Deze verschaffen ons redenen om een hersteld aards paradijs te verwachten, waar lonend werk verricht zal worden en voedzaam, gezond voedsel zal zijn, terwijl de mens de dierlijke schepping wederom op vredige wijze in onderworpenheid zal hebben. — Luk. 23:43; Ps. 72:16.
Deze toestanden zullen niet beperkt zijn tot een tuin op slechts één plaats. In plaats daarvan zal God zijn oorspronkelijke voornemen vervullen en zal de gehele aarde onderworpen en verfraaid worden. Zijn voornemens falen nooit. — Jes. 45:18; Gen. 1:28; vergelijk Jesaja 14:24.
Maar het zijn beslist niet alleen de materiële zegeningen die het duizendjarig rijk tot een verrukking zullen maken. Jehovah verzekert ons dingen die zelfs nog belangrijker voor een werkelijk voldoeningschenkend leven zijn, namelijk geestelijke dingen. Roep eens in uw herinnering terug wat Jezus tot de verzoeker zei: „De mens moet niet van brood alleen leven, doch van elke uitspraak die uit Jehovah’s mond voortkomt” (Matth. 4:4). Daarom kunnen wij het vertrouwen hebben dat het millennium gekenmerkt zal worden door een overvloed aan geestelijk voedsel, gebaseerd op de Schrift. Alom zal rechtvaardigheid en waarheid heersen, hetgeen tot blijvende vrede zal bijdragen. — Ps. 72:1, 5-7, 17; Jes. 9:6, 7; 32:1, 16-18; vergelijk Jesaja 26:7-9.
THANS GELOOF NODIG
Willen wij ons in de zegeningen van het millennium verheugen, of zelfs tot die tijd in leven blijven, dan hebben wij geloof nodig. God heeft ons in zijn wijsheid geen volledige details gegeven omtrent de aardse omstandigheden tijdens het millennium. Hij heeft geen beschrijving gegeven van de wijze waarop hij datgene tot stand zal brengen wat op het ogenblik wellicht bijna onmogelijk schijnt, namelijk het veranderen van de troosteloze toestanden die thans in grote delen van de aarde heersen, het uitbannen van ziekten en lichamelijke gebreken en het tot stand brengen van een vredig evenwicht in het dierenrijk. Hij heeft in zijn Woord echter voldoende inlichtingen laten opnemen om te bewijzen dat hij het bovenmenselijke vermogen heeft dergelijke wonderen tot stand te brengen, en zelfs de doden op te wekken (Hand. 10:37, 38; Luk. 7:14-16; 19:37, 38; Gen. 7:6-16). Toch heeft men geloof nodig om God te dienen, want men moet geloven dat hij deze geestelijke en aardse zegeningen zal schenken. — Hebr. 11:1, 6.
Met een dergelijk geloof verrichten Jehovah’s Getuigen een wereldomvattend onderwijzingswerk. Zij helpen personen de bijbel te bestuderen, een krachtig geloof te verwerven en het vertrouwen te ontwikkelen dat God binnenkort door bemiddeling van Christus definitief handelend zal optreden om goddeloosheid uit te bannen (Matth. 24:14). Velen die thans geloof oefenen, zullen het begin van Christus’ duizendjarige regering beleven en zullen zich in de aardse zegeningen die wij hebben besproken, verheugen. Wij nodigen u uit de hulp te aanvaarden die Jehovah’s Getuigen u bij een studie van de bijbel aanbieden, zodat ook u er vol vertrouwen naar kunt uitzien gedurende het millennium zegeningen te ontvangen.
[Illustratie op blz. 9]
Tijdens het millennium zal God de troosteloze toestanden op aarde veranderen, ziekte uitbannen en een vredig evenwicht in het dierenrijk tot stand brengen