De zienswijze van de bijbel
Wat ’heeft geen oog gezien en geen oor gehoord’?
„SLUIT uw ogen en stelt u zich de prachtigste omgeving voor die u zich maar denken kunt”, zei de spreker tot zijn toehoorders, „en de zegeningen van de nieuwe ordening zullen nog grootser zijn, want de apostel Paulus schreef: „Geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, noch is het in het hart van een mens opgekomen al wat God heeft bereid voor degenen die hem liefhebben.’” Gods nieuwe ordening is inderdaad een opwindend vooruitzicht. Maar wat had de apostel Paulus in gedachten toen hij 1 Korinthiërs 2:9 opschreef? Sprak hij over de onvoorstelbare zegeningen van Gods nieuwe ordening? En indien niet, waar doelde hij dan wel op?
Laten we het verband eens beschouwen. De apostel schreef aan de gemeente in Korinthe. Volgens de bijbelcommentator M. Henry „berichten bepaalde mensen uit de oudheid ons dat de stad vol was met redekunstenaars en filosofen”. En beïnvloed door zogenaamde ’wijze mannen’ en ’debatvoerders’ zullen sommigen in de gemeente wellicht getracht hebben deze filosofen met dezelfde „overdaad van woorden” na te bootsen. — 1 Kor. 1:20; 2:1.
De apostel Paulus toont aan dat zulke wijsheid van de wereld dwaasheid is bij God en staat dan stil bij zijn eigen onderwijs. Nee, hij had hen niet onderwezen met „overredende woorden van [menselijke] wijsheid”. Hij predikte iets wat werkelijk van belang was. „Wij spreken Gods wijsheid in een heilig geheim, de verborgen wijsheid, die God vóór de samenstelsels van dingen heeft voorbestemd tot onze heerlijkheid.” — 1 Kor. 2:4, 7.
Dit ’heilige geheim’ of deze „verborgen wijsheid” is verre superieur aan iets wat ooit door mensen is ontworpen. Het bevat kennis van dingen die God zich reeds had voorgenomen voordat er nog een natie op aarde was, „vóór de samenstelsels van dingen”. Het was in die tijd, na de zonde van Adam en Eva, dat God ’voorbestemde’ of zich voornam een verlosser voor de mensheid te verwekken. In de eerste opgetekende bijbelprofetie voorzei hij dat het „zaad” van de „vrouw” de kop zou „vermorzelen” van het bovenmenselijke wezen dat door middel van de slang Eva misleidde, wat leidde tot een wereld van zonde en dood. Zo’n vermorzeling zou een verplettering van Satan betekenen en de verwijdering van alle ’gezucht, pijn en ijdelheid’ waaronder de mensheid gebukt gaat, en tevens de weg banen voor een rechtvaardige regering om de gehele mensheid te besturen. Dit zou werkelijk ’s mensen problemen oplossen en Gods naam rechtvaardigen. — Gen. 3:15; Rom. 8:20-22.
Maar wie zou dit „zaad” zijn? Dit bleef eeuwenlang een onbeantwoorde vraag. Tot ten slotte duidelijk werd dat dit niemand anders was dan Jezus Christus. Hoe geloofversterkend was het toen te weten dat de grote Bevrijder was verschenen en dat door middel van zijn opstanding wij de garantie hebben dat zonde en onvolmaaktheid verwijderd zullen worden! — Hand. 17:31.
Welke filosofie van mensen zou in de schaduw kunnen staan van deze diepe waarheid? Ze was van zo’n belang dat als de regeerders van die dagen dit ’heilige geheim’ te weten waren gekomen of in geloof hadden aanvaard, zij „de glorierijke heer” niet aan een paal zouden hebben gehangen, zo betoogt de apostel Paulus. De dood en opstanding van Jezus baande de weg voor de verwezenlijking van alle andere facetten van dit grote ’heilige geheim’ en duidde op een volledige verbreking van Satan en zijn werken in de toekomst. — 1 Kor. 2:8; Hebr. 2:14.
Wie kenden deze kostbare waarheid? Van wie waren de „ogen” geopend en de harten ontvankelijk afgestemd, zodat ze waardering hadden voor het begrijpen van dit belangrijke ’heilige geheim’? „Aan ons heeft God het geopenbaard door middel van zijn geest”, zegt de apostel Paulus (1 Kor. 2:10). Nee, niet aan de grote mannen van de wereld, de intellectuelen met hun gekunstelde „wijsheid”, maar aan nederige personen die God had verkozen en die door zijn geest waren geholpen.
Om te beklemtonen in wat voor gezegende verhouding zij tot God stonden, haalde Paulus Jesaja 64:4 aan: „Zoals er staat geschreven: ’Geen oog heeft gezien . . .’” Is het niet duidelijk uit het verband waarin 1 Korinthiërs 2:9 staat dat Paulus sprak over het hebben van inzicht in deze „verborgen wijsheid”, een inzicht dat geen van de heersers of degenen die in de ogen van de wereld als groot werden beschouwd, bezat?
Het verband van Jesaja hoofdstuk 64 verschaft een verdere ondersteuning voor deze conclusie. Jesaja beschrijft ’hoe Jehovah wonderbare daden voor zijn vrienden had verricht. Er was geen andere god ’van wie een oor had gehoord of die een oog had gezien’ die werkelijk handelde voor degenen die ’hem bleven verwachten’ of geloof in hem stelden. Commentator A. Barnes maakt een soortgelijke opmerking met de woorden:
„De gedachte in het Hebreeuws gaat niet over wat God heeft bereid of weggelegd voor de toekomst; maar het slaat op hetgeen hij reeds in het verleden had gedaan. Geen god had gedaan wat hij had gedaan; geen menselijk wezen had ooit dergelijke manifestaties van andere goden gezien. . . . De zin van het gehele vers is dat God door zijn handelingen in het verleden jegens degenen die zijn vrienden waren, manifestaties had gegeven van zijn bestaan, zijn goedheid en zijn macht, die nergens hun weerga hadden.”
Ja, Gods vrienden hadden een inzicht in Zijn activiteiten die anderen in het algemeen niet hadden. Zij hadden gelegenheden om van zeer nabij de uitwerking van Gods voornemens te zien
Paulus maakte nu een zelfde punt aan de Korinthische gemeente duidelijk. Door de hulp van Gods geest hadden zij het voorrecht ontvangen de betekenis te begrijpen van Gods ’heilige geheim’. Uit alle volken had hij hen gekozen om deze verheven gedachten aan hen te openbaren.
Denk maar aan enkele van de prachtige waarheden die aan die eerste-eeuwse christenen waren onthuld. De wetenschap bijvoorbeeld dat er vanuit de mensheid een groep genomen zou worden om met Jezus Christus in de hemel te regeren, om een deel te zijn van het „zaad” der bevrijding. En zelfs niet-joodse personen zouden hiertoe behoren, mensen uit alle natiën en rassen. Wat aangrijpend! — Gal. 3:29; Ef. 1:8-14; 3:5, 6.
Het ene opwindende feit na het andere werd aan die klasse van nederige discipelen onthuld. Laat de zogenaamde ’wijze mannen’ en filosofen van die dagen daarom maar rustig doorgaan met het spuien van „hun overdaad van woorden” over niets. Deze christenen waren de unieke bezitters van de belangrijkste kennis op aarde.
Maar God hield na die eerste eeuw niet op met het verder onthullen van zijn voornemen. Beschouw slechts enkele van de „diepe dingen Gods” die ware christenen in deze „laatste dagen” duidelijk zien. De wetenschap dat Gods koninkrijk met Christus op de troon in 1914 werd opgericht en dat Satan en zijn demonen uit de hemel werden geworpen en nu zware weeën over de aarde brengen, wordt door Jezus’ hedendaagse volgelingen duidelijk begrepen. Ondanks de angstaanjagende situatie waarin deze wereld verkeert, hebben zij thans een duidelijke kijk op de nabijheid van Gods nieuwe ordening van rechtvaardigheid.
De spreker waar in de aanhef van dit artikel sprake van was, die deze woorden „geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord” aanhaalde, zou zijn toehoorders er derhalve op hebben moeten wijzen dat de apostel Paulus hier niet doelde op de glorierijke dingen van de Nieuwe Ordening die hun ogen en oren op een bepaalde dag zouden waarnemen. Maar dat de apostel de aandacht vestigde op de schatten van geestelijke wijsheid die verband hielden met het ’heilige geheim van het zaad’ en die buiten het bereik lagen van de ogen en oren van niet-verlichte wereldlingen.