Tijd om terug te keren naar de waarheid
DE „JEZUS-KINDEREN” zijn er vast van overtuigd dat wij in de „laatste dagen” leven en dat Christus’ tweede komst ophanden is. Zij leren de bijbelse beginselen die spreken over het leiden van een moreel rein leven — en verwerpen dientengevolge magie, het gebruik van drugs, enz. Beslist prijzenswaardige opvattingen, daar er in de huidige moderne tijd nog maar weinigen zijn die deze op de bijbel gebaseerde onderwijzingen aanvaarden en ernaar leven.
Zij leren echter ook een aantal dingen die, zonder dat zij het beseffen, niet in overeenstemming zijn met hetgeen in de bijbels staat die zij lezen en bij zich hebben. Veel van deze gedachten zijn afkomstig van de onafhankelijke protestante geestelijken die zich bijzondere moeite hebben getroost deze jongeren voor godsdienstige zaken te interesseren.
Deze jonge mensen hebben hun aandacht gericht op Jezus, maar zij moeten nog verder gaan. Zij moeten ook leren over God, de Vader. Jezus is naar de aarde gekomen om de Vader te openbaren. Hij werd door de Vader gezonden om te onderwijzen, om ons een juist voorbeeld te stellen, om zijn leven als loskoopoffer voor de zondige mensheid te geven. Maar bij dit alles schonk Jezus de voornaamste aandacht aan zijn Vader en stelde Hem op de voorgrond.
Het modelgebed dat Jezus zijn volgelingen gaf om hun te leren op juiste wijze tot God te bidden, begint met de woorden: „Onze Vader Die in de hemelen zijt, Uw Naam worde geheiligd” (Matth. 6:9).a De bijbel verschaft ons de naam van de Vader. De Hebreeuwse lettertekens voor Gods Naam, JEHOVAH, komen duizenden malen in de oorspronkelijke Hebreeuwse bijbel voor, en die naam wordt in de King-Jamesvertalingb in Psalm 83:18 (vs. 19, SV) en Exodus 6:3 (vs. 2, SV), alsook op andere plaatsen gevonden.
Jezus, de middelaar tussen God en de mensen, onderrichtte: „Al wat gij den Vader zult bidden in Mijnen Naam, dat zal Hij u geven” (Joh. 16:23). Maar in plaats van zijn volgelingen te leren hem te aanbidden, zoals de „Jezus-kinderen” doen, zei hij: „Maar de ure komt er is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken, die Hem alzoo aanbidden.” — Joh. 4:23.
De Schrift zegt weliswaar: „Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden” (Hand. 16:31), maar ’geloven in Jezus’ houdt in dat men gelooft dat hij de waarheid sprak — dat wat hij vertelde juist was. En wat hij heeft gezegd, omvat ook zijn uitspraak over het tot zich nemen van kennis, niet alleen van hemzelf maar ook van de Vader, die hij „den eenigen waarachtigen God” noemde. — Joh. 17:3
Een jeugdige persoon gaf een andere jongere een correcte uiteenzetting over dit juiste standpunt: „Dat betekent niet dat wij niet van Jezus houden — het gaat er alleen maar om dat hij niet God is. De bijbel toont aan dat hij na God de hoogste in het universum is. Wij hebben grote genegenheid voor hem — de enige voor wie wij grotere genegenheid hebben, is Jehovah God zelf.”
Een „onsterfelijke ziel”?
In de beweging worden ook onbijbelse leerstellingen verkondigd die eeuwenlang door sekten van de christenheid zijn onderwezen. Een van deze leerstellingen is de gedachte dat de mens een „onsterfelijke ziel” heeft, die in de „hel” lijden zal ondergaan als men niet wordt gered. Maar de bijbel spreekt niet over een „onsterfelijke ziel”, die voortleeft en beloning of straf ontvangt. De bijbel zegt juist het tegenovergestelde. Er staat in dat de ziel sterft.
Open je bijbel eens bij Ezechiël 18:4. Daar zul je, volgens de Statenvertaling, niet lezen dat de zondige ziel naar de „hel” gaat, maar wel: „De ziel, die zondigt, die zal sterven.” Zie ook vers 20.
Volgens de bijbel zouden de doden niet in een „hellevuur” kunnen lijden. De bijbel verklaart in Prediker 9:5 heel duidelijk: „De dooden weten niet met al.” En vers tien van hetzelfde hoofdstuk voegt er aan toe: „Er is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, waar gij henengaat.” Psalm 146:4 zegt over de dag van iemands dood: „Te dienzelven dage vergaan zijne aanslagen [=plannen].”
Als de doden niets weten en geen gedachten of kennis hebben, kunnen zij, dat is duidelijk, ook niet te lijden hebben van kwellingen of pijn, zoals de „Jezus-kinderen” geloven.
„Hoe staat het dan met het woord ’hel’?” zouden sommigen kunnen vragen, eraan toevoegend: „Dat woord komt toch zeker in de bijbel voor!”
De bijbelschrijvers gebruikten het Hebreeuwse woord „sjeool” en het Griekse woord „hades”, welke woorden in sommige bijbelvertalingen met het woord „hel” zijn vertaald. Maar de woorden sjeool en hades doelden in geen enkele zin op een plaats van pijniging. In plaats daarvan werden ze eenvoudig gebruikt als aanduiding voor het gemeenschappelijke graf van de mensheid — met inbegrip van mensen die God gehoorzaamd hebben, zoals Jezus. Jezus? Ja, de apostel Petrus bracht Psalm 16:10 van toepassing op Jezus, toen hij zei: „Want David zegt van Hem [Jezus] . . . Gij zult mijne ziel in de hel [Hebreeuws, sjeool; Grieks, hades] niet verlaten, noch zult uwen Heilige overgeven om verderving te zien” (Hand. 2:25-27). Beslist niemand van de „Jezusbeweging” zal willen beweren dat Jezus toen hij stierf naar het hellevuur ging!
Bij verscheidene gelegenheden gebruikte Jezus het dal van Hinnom (Grieks, Gehenna), de algemene vuilstortplaats van Jeruzalem, als symbool van de volledige vernietiging van degenen die opzettelijk ongelovig bleven. Voor dezen, „geworpen in Gehenna”, bestaat er, in tegenstelling tot degenen die zich in het gemeenschappelijk graf van de mensheid bevinden, geen opstandingshoop.
De „wegneming”
Velen in de „Jezusbeweging” geloven dat de hoop voor aldegenen die Jezus hebben aanvaard, de „wegneming” is, wanneer, zoals zij geloven, alle personen die Jezus hebben aanvaard, plotseling ten hemel zullen worden opgenomen.
De bijbel toont echter aan dat, hoewel er een kleine groep, een „kleine kudde”, in het hemelse koninkrijk zal zijn, de hoop voor de gehele mensheid gelegen is in eeuwig leven hier, op een vernieuwde aarde.
David in het Israël uit de oudheid bad er niet om of hij naar de hemel mocht gaan. Zulk een hoop stond voor hem zelfs niet open, want er was nog geen begin gemaakt met het uitkiezen van de kleine hemelse klasse. In plaats daarvan verklaarde hij vol vertrouwen: „De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over grooten vrede.” — Ps. 37:11.
In sommige publikaties van de „Jezus-kinderen” wordt wel eens verwezen naar de „nieuwe aarde”, maar mensen die enige tijd hun bijeenkomsten hebben bezocht, verklaarden dat zij niets over een dergelijke wonderbaarlijke hoop hadden gehoord. Vandaar dat zij verder zijn gegaan bij hun speurtocht naar de waarheid en de werkelijke hoop voor de toekomst.
Jehovah God gebruikte Jesaja om te voorzeggen welke rechtvaardige toestanden er op die „nieuwe aarde” zouden heersen. Dan zal een ander u niet meer uitbuiten, zoals nu zo vaak gebeurt, door voordeel te trekken van het huis dat u hebt gebouwd of de wijngaard die u hebt geplant. De profetie belooft, in tegenstelling daarmee, dat elk van de vruchten van zijn eigen arbeid zal genieten — en de mensen „zullen het werk hunner handen verslijten” (Jes. 65:17-24). Terugverwijzend naar deze belofte, schreef de apostel Petrus: „Maar wij verwachten, naar Zijne belofte, nieuwe hemelen [Gods rechtvaardige hemelse regering] en eene nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont.” — 2 Petr. 3:13.
Voor jonge mensen is het heden ten dage een probleem waar zij heen moeten als zij zich hebben „losgemaakt” van het zinloze en zelfzuchtige streven van de wereld. Als iemand werkelijk goede en rechtvaardige toestanden liefheeft, hoeft hij niet verder te kijken dan het aardse paradijs van God, dat nu zeer binnenkort werkelijkheid zal worden.
„Rondspringen”
Velen van de „Jezus-kinderen” spreken vaak over lichaamsschokkende „pinkster”-manifestaties. Zij hebben het dan over „rondspringen”, het spreken in „talen”, het verrichten van „genezingen” en meer van zulke handelingen. De apostel Paulus verbindt dergelijke manifestaties, zoals het spreken in „talen” met de ’kinderjaren’ van het christendom (1 Kor. 13:8-11). Na specifiek verwezen te hebben naar de gave van „talen”, zegt hij: „Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zoo heb ik teniet gedaan hetgeen eens kinds was.” In overeenstemming met de voorspelling van de apostel, zijn deze dingen nu inderdaad verdwenen.
Bijgevolg moeten deze manifestaties nu hun oorsprong vinden in een andere bron dan de „gaven van de geest” die bij het eerste eeuwse christendom openbaar waren. Heden ten dage hebben het horen van stemmen en het raken in geestvervoering met spiritisme te maken. Vandaar de noodzaak om gehoor te geven aan de waarschuwing, gegeven door een discipel die nauw met Jezus omging: „Geliefden, gelooft niet elke geïnspireerde uiting, maar beproeft de geïnspireerde uitingen om te zien of ze uit God voortspruiten; want er zijn vele valse profeten uitgegaan tot de wereld.” — 1 Joh. 4:1, NW.
Belangstelling voor de leer
Het bestaan van de „Jezusbeweging” vormt er een aanwijzing voor dat veel hedendaagse jongeren werkelijke belangstelling hebben voor geestelijke zaken. Enkelen zijn nog verder gegaan. Zij hebben ingezien dat, ondanks het bijbellezen, de „Jezusbeweging” niet volledig tot de ware bijbelse leer is teruggekeerd en enkele leerstellingen van de christenheid heeft overgenomen die volkomen in strijd zijn met de bijbel. Na bij hun studie met Jehovah’s getuigen de Schrift nog verder te hebben onderzocht, zagen zij er de noodzaak van in hun vroegere geloof — met de leer van de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, het hellevuur, de Drieëenheid, enzovoort — dat geworteld bleek te zijn in het heidendom, vaarwel te zeggen. Nu zijn zij er actief mee bezig de opwindende bijbelse waarheden aan anderen te vertellen.
Mensen die met Jehovah’s getuigen studeren, merken dat het hier geen kwestie is van een „momentbekering”. Onderzoek is een noodzakelijk vereiste. Zij moeten de onderwijzingen, beginselen en profetieën die in de Schrift staan, leren kennen. Zij ontwikkelen een werkelijk gezonde basis voor hun geloof — een diepgewortelde overtuiging, gebaseerd op kennis, in plaats van enthousiasme voor een voorbijgaand modeverschijnsel.
„Wat interesseert jou nu bij Jehovah’s getuigen?” werd een voormalige deelneemster van de „Jezusbeweging” gevraagd.
„Leerstellige dingen”, zei ze. „Het had betekenis.”
Waarop zij vervolgde: „Ik stapte pardoes de Koninkrijkszaal binnen en zei: ’Beantwoord mijn vragen!’ De antwoorden waren zo op de bijbel gebaseerd, dat je er niets tegenin kon brengen. Ik zocht nog naar achterdeurtjes, maar ze waren er niet.”
Een begrip van de schitterende hoop die de bijbel voor de onmiddellijke toekomst van de aarde in het vooruitzicht stelt, maakt een eind aan het verlangen naar drugs of naar emotioneel geladen bijeenkomsten, waar geroepen, geklapt en gestampt wordt. Een begrip van deze beloften doet bij iemand een kalme beredeneerde vastbeslotenheid ontstaan, waarna men er vreugde in schept deze wonderbaarlijke hoop met anderen te delen.
[Voetnoten]
a De „Jezus-kinderen” in Amerika en andere Engelssprekende landen gebruiken in de regel de King-Jamesvertaling van de bijbel; tenzij anders vermeld, zijn de teksten in dit artikel genomen uit de met de King-Jamesvertaling overeenkomende Nederlandse Statenvertaling (SV).
b De „Jezus-kinderen” in Amerika en andere Engelssprekende landen gebruiken in de regel de King-Jamesvertaling van de bijbel; tenzij anders vermeld, zijn de teksten in dit artikel genomen uit de met de King-Jamesvertaling overeenkomende Nederlandse Statenvertaling (SV).