Bevelen voor wereldomvattende visserswerkzaamheden
1. Waar verscheen de uit de doden opgewekte Jezus nadien wederom aan zijn apostelen, en wat zei hij volgens Matthéüs tegen hen?
KLAARBLIJKELIJK kort na het hierboven genoemde voorval, is de uit de doden opgewekte Jezus opnieuw aan zijn discipelen in Galiléa verschenen, deze keer aan alle elf getrouwe discipelen en deze keer niet bij het meer, maar op een berg. De apostel Matthéüs was daar aanwezig, en hij schrijft er het volgende over: „De elf discipelen gingen echter naar Galiléa, naar de berg die Jezus hun had aangewezen, en toen zij hem zagen, brachten zij hem hulde, maar sommigen twijfelden. En Jezus trad naderbij en sprak tot hen, zeggende: ’Alle autoriteit in hemel en op aarde is mij gegeven. Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hen onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.’”
2. (a) Zou het werk bestaande in het maken van discipelen tot de elf getrouwe apostelen beperkt blijven, en welk bewijs wordt er als antwoord gegeven? (b) Op welke visgronden zou het werk worden voortgezet?
2 Naar alle waarschijnlijkheid waren er veel meer personen op de berg dan alleen maar de elf getrouwe apostelen (Matth. 28:16-20). Dit kan het voorval zijn geweest waarnaar de latere apostel Paulus verwijst wanneer hij zegt: „Vervolgens is hij aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk verschenen, van wie de meesten tot op dit ogenblik nog in leven zijn, maar sommigen zijn ontslapen” (1 Kor. 15:6). Het werk bestaande in het maken van discipelen zou ontegenzeglijk niet beperkt blijven tot de elf getrouwe apostelen, en de latere bijbelverslagen tonen aan dat het inderdaad niet uitsluitend door de apostelen werd verricht. Het vissen naar mensen zou door alle discipelen ten uitvoer worden gebracht, met inbegrip van de pas tot discipelen gemaakte personen, en dit wordt door Jezus’ gelijkenis van het sleepnet bewezen. De visgronden zouden niet beperkt blijven tot de kleine vijver van de natuurlijke joden, maar zouden de gehele zee van de mensheid, „mensen van alle natiën”, omvatten. Dit zou voortduren tot het „besluit van het samenstel van dingen”, waarin wij ons thans bevinden.
3. (a) Hoeveel „vissen” had Jezus tot op Pinksteren van het jaar 33 G.T. rechtstreeks door zijn visserswerkzaamheden op aarde gevangen? (b) Wat voor vangst was er die dag, en wie hadden een aandeel aan de werkzaamheden?
3 Als gevolg van Jezus’ rechtstreekse visserswerkzaamheden op aarde, met de hulp van zijn apostelen en evangelisten, waren slechts ongeveer honderd twintig discipelen in het net opgehaald. Op zijn minst zoveel personen waren op de ochtend van Pinksteren in het jaar 33 G.T. in de bovenkamer bijeen. Waar waren de anderen van de vijfhonderd die er eens getuige van waren geweest dat hij op Galiléa’s berg was verschenen? (Hand. 1:15 tot 2:4) Vóór die opmerkelijke dag van het pinksterfeest had Jezus Christus zijn volgelingen niet bijeengebracht ten einde christelijke gemeenten van hen op te richten die afgescheiden waren van de joodse synagoge. Nu, op deze zesde dag van de maanmaand Sivan in het jaar 33 G.T., begonnen Jezus’ geoefende vissers van mensen echter met hun visserswerkzaamheden. Alle honderd twintig personen die in de bovenkamer in Jeruzalem bijeenwaren en door bemiddeling van Christus met Gods heilige geest waren gezalfd, hadden een aandeel aan de werkzaamheden; het was alsof zij een gemeenschappelijk net hadden. Zoals in het geval van de twee keren dat er in de Zee van Galiléa speciale pogingen werden gedaan om te vissen, was er een wonderbare vangst van symbolische vissen. Op die ene dag werden er ongeveer drieduizend in het net opgehaald, want al dezen werden in de naam van de Heer Jezus Christus in water gedoopt. Zij verbonden zich met de apostolische vissers en hielden vergaderingen. — Hand. 2:5-47.
4. Wanneer werd er een begin mee gemaakt in internationale wateren te vissen, en wie werden het eerst in het net gevangen?
4 Ongeveer drie jaar, vier maanden en tien dagen later, of in de herfst van het jaar 36 G.T., werd het christelijke visnet onder leiding van de hemelse Visser, de verheerlijkte Jezus Christus, in internationale wateren uitgeworpen. Dat gebeurde toen de visser Petrus, vergezeld van zes getrouwe christelijke joden, naar de havenstad Cesaréa werd gezonden om de Koninkrijksboodschap aan de Italiaanse hoofdman over honderd Cornelius en de andere heidenen die hij in zijn huis had bijeengebracht, te prediken. God zegende de visserswerkzaamheden van Petrus, en door bemiddeling van de verheerlijkte Jezus Christus stortte God heilige geest op de heidense gelovigen uit. Aldus werden de eerste heidense „vissen” in het net gevangen om deel te gaan uitmaken van het koninkrijk der hemelen. — Hand. 10:1 tot 11:12.
IN HET „BESLUIT VAN HET SAMENSTEL VAN DINGEN”
5. Wat naderen wij nu, volgens Jezus’ gelijkenis van het sleepnet, en wat valt er over de visserswerkzaamheden te zeggen?
5 Sinds de niet-joodse Cornelius van Cesaréa in het christelijke net werd gevangen, hebben de activiteiten van christelijke vissers van mensen in alle wateren tot in dit „besluit van het samenstel van dingen” voortgeduurd (Matth. 28:20). De symbolische „vurige oven” waarin Christus’ heilige engelen de ongeschikte symbolische vissen zullen werpen, is zeer nabij (Matth. 13:47-50). Naarmate de dagen verstrijken, wordt de tijd steeds kritieker. De geestelijke visserswerkzaamheden moeten echter doorgaan!
6. (a) Welke hoedanigheid was er voor nodig om de netten in 1919 uit te werpen? (b) In welk opzicht was er in 1919 sprake van een herleving van de organisatie, en had dit zin of niet?
6 Evenals in het geval van de twee keren dat Jezus’ apostelen in de Zee van Galiléa visten, hadden de ware vissers van mensen in 1919 een groot geloof nodig om Christus’ gebod te gehoorzamen en hun netten uit te werpen. Dat was het eerste naoorlogse jaar na de Eerste Wereldoorlog. In het voorjaar van dat jaar werden de drie bestuurdersa en vijf andere vooraanstaande leden van de Watch Tower Bible & Tract Society of Pennsylvania uit de federale strafgevangenis in Atlanta, in de Amerikaanse staat Georgia, vrijgelaten en werd het vrije beheer over de International Bible Students Association hersteld. De organisatie van deze opgedragen, gedoopte christenen, die gedurende de Eerste Wereldoorlog als gevolg van religieuze vervolging en gemilitariseerde regeringselementen over de gehele wereld in ernstige mate was verlamd, werd hersteld. Het was alsof zij, evenals de profeet Jona, uit de buik van een grote vis waren gespuwd om verder te profeteren. Waarom werden deze opgedragen christenen in geestelijke zin opgewekt? Om voort te gaan met vissen! Ook al waren de tijden der heidenen in de vroege herfst van 1914 geëindigd, toch was het werk van het vissen naar mensen nog niet voorbij. De netten moesten weer worden uitgeworpen!
7. Hoe werd feitelijk het bevel uitgevaardigd de netten uit te werpen, en op welke wijze werden ze uitgeworpen?
7 Met het oog daarop werden er in de uitgaven van 1 en 15 augustus 1919 van het tijdschrift The Watch Tower artikelen gepubliceerd over het onderwerp „Gezegend zijn de onbevreesden”; het eerste algemene congres, dat door duizenden personen werd bijgewoond, werd in het begin van september van dat jaar te Cedar Point, in de Amerikaanse staat Ohio, gehouden en op 1 oktober 1919 verscheen het nieuwe tijdschrift The Golden Age (Het gouden tijdperk). Feitelijk werd aan deze opgedragen christelijke bijbelonderzoekers het bevel gegeven: „Werpt uw netten uit voor een vangst.” Gehoorzaam en onbevreesd lieten zij in wateren die gedurende de jaren van de Eerste Wereldoorlog in het geheel geen leven schenen te bevatten, hun netten neer door „dit goede nieuws van het koninkrijk” intensiever tot de gehele zee van de mensheid te ’prediken’ (Matth. 24:14). Was er een vangst?
8. Welk verslag bracht The Watch Tower in de zomer van 1925 over de „vangst” uit?
8 Volgens de statistieken voor die naoorlogse jaren en de verspreiding van de activiteiten moet het antwoord Ja luiden! Op bladzijde 263 van The Watch Tower van 1 september 1925 werd bijvoorbeeld over het vergaderingbezoek tijdens de wereldomvattende viering van het Avondmaal des Heren gezegd: „Het verheugt ons zeer dat het aantal deelnemenden aan de Gedachtenisviering zo groot is, aangezien dit erop wijst dat er overal veel belangstelling is voor de waarheid, en zo dient het ook te zijn. Het hoogste aantal personen dat tot op heden bericht heeft ingeleverd, is 90.434, hetgeen 25.329 meer is dan een jaar geleden werd bericht.”
9. Om wie te vangen werden de hernieuwde viswerkzaamheden aanvankelijk verricht, en hoe luidt de naam die de vissers aannamen?
9 Gedurende meer dan twaalf jaar na 1919 waren de vissersbedrijvigheden van deze christelijke vissers van mensen er voornamelijk op gericht symbolische vissen te vangen voor het koninkrijk der hemelen, om in het hemelse koninkrijk medeërfgenamen met Jezus Christus te zijn. In 1931 namen de leden van het overblijfsel van deze Koninkrijkserfgenamen de bijbelse naam „Jehovah’s getuigen” aan, en wel te beginnen op zondagmiddag 26 juli 1931, toen ongeveer 10.000 personen, die in internationale vergadering in Columbus, Ohio, bijeenwaren, vreugdevol een resolutie aannamen ten gunste van het dragen van deze naam, welke is gebaseerd op Jesaja 43:10-12. Deze handelwijze werd over de gehele aarde door gemeenten van deze Koninkrijkserfgenamen gevolgd.
10, 11. (a) Wanneer waren alle „vissen” die geschikt waren voor het Koninkrijk klaarblijkelijk gevangen? (b) Wat moesten die vissers, die nog steeds in het „besluit van het samenstel van dingen” leefden, vervolgens doen?
10 De Koninkrijks-„vissen” die door middel van de sleepnetwerkzaamheden gedurende de negentien eeuwen sinds Pinksteren in het jaar 33 G.T. door de engelen werden bijeengebracht, zouden uiteindelijk het aantal van 144.000 bereiken (Openb. 7:4-8; 14:1-5). In deze tijd, gedurende dit „besluit van het samenstel van dingen” sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914 zouden de laatsten van deze Koninkrijks-„vissen” derhalve als een vervulling van Jezus’ in Matthéüs 13:47-50 opgetekende gelijkenis in het sleepnet worden gevangen. Alle tot dit laatste overblijfsel behorende personen die als gevolg van de werkzaamheden van de engelen werden gevangen, werden evenals de apostelen, die Jezus van hun beroepsvisserij in de Zee van Galiléa wegriep om vissers van mensen te worden, zelf tot „vissers van mensen” gemaaktb (Matth. 4:18, 19; Luk. 5:10). Tegen de jaren 1931-1935 waren alle symbolische vissen die geschikt waren voor het koninkrijk der hemelen, klaarblijkelijk gevangen om het van tevoren geordineerde aantal van 144.000 medeërfgenamen van Christus te voltooien (Matth. 22:10, 11). Welnu, moesten degenen die van het gezalfde overblijfsel deel uitmaakten, met hun visserswerkzaamheden ophouden? Moesten zij hun visnetten afdanken en gewoon maar wachten totdat zij in de hemel zouden worden opgenomen? Hoe zouden zij dit schriftuurlijk gezien kunnen doen? Wij leven nog steeds in het „besluit van het samenstel van dingen”. Wij durven niet te vergeten dat Jezus tot zijn volgelingen heeft gezegd:
11 „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende . . . en leert hen onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.”
12. (a) Stelde Jezus in Matthéüs 28:19 en 20 een datum vast waarop christenen met het maken van discipelen van hem moesten ophouden? (b) Hoevelen hadden volgens de berichten gedurende het jaar 1938 een aandeel aan het vissen, en wie waren ongetwijfeld bij dit aantal inbegrepen?
12 Toen Jezus deze in Matthéüs 28:19, 20 opgetekende woorden uitsprak, stelde hij geen datum in het besluit van het samenstel van dingen vast waarop de leden van de vissers-klasse die hij toesprak met hun werk van het maken van discipelen moesten ophouden. Dus ook mensen die niet in het net worden gevangen om een aandeel aan het koninkrijk der hemelen te hebben, kunnen discipelen van Jezus Christus worden, ook al wordt hun niet de hemelse hoop gegeven maar verheugen zij zich in de hoop op eeuwig leven in een aards paradijs, dat door het hemelse koninkrijk van God geregeerd zal worden. Het is derhalve een bekend feit dat de christelijke „vissers van mensen” hun aandacht sinds het jaar 1935 begonnen te concentreren op degenen die God tot erfgenamen van het aardse paradijs zal maken. Hun werd de mogelijkheid in het vooruitzicht gesteld gedurende de komende beslissende oorlog van Armageddon beschermd te worden en onder Gods hemelse koninkrijk in de rechtvaardige nieuwe ordening op aarde te leven.c Gedurende het jaar 1938 waren er volgens de berichten 47.143 personen die in 52 landen op de gehele aardbol gevist hadden. Hiertoe behoorden ongetwijfeld vele opgedragen christenen die de aardse paradijshoop koesterden.
13. In welke mate was het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op de visserswerkzaamheden van invloed, maar waarom bleef men ermee doorgaan in de zee der mensheid te vissen?
13 Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939 heeft het werk bestaande in het vissen naar discipelen van Jezus Christus zeer belemmerd. In die tijd moest er in wateren worden gevist die hevig in beroering waren gebracht, maar ondanks de oorlog en de wrede vervolging bleven de „vissers van mensen” als het ware gedurende de nacht doorzwoegen. In een aantal landen werden hun geestelijke visserswerkzaamheden door de regeringen in oorlogstijd verboden. Jehovah’s „vissers van mensen” verkrijgen hun visvergunning of -rechten echter niet van de regeerders van deze wereld. In Psalm 95:3-5 (NW) wordt tot hen gezegd: „Jehovah is een groot God . . . aan wie de zee, die hij zelf gemaakt heeft, behoort.” Zo behoort ook de zee der mensheid hem toe, en hij heeft aan zijn opgedragen, gedoopte getuigen visrechten verleend om ondanks de beperkende bepalingen die nietige mensen met betrekking tot bepaalde gebieden trachten uit te vaardigen, in alle wateren te vissen. De Koninksrijksvisserij ging derhalve gestadig voorwaarts, in het geheim waar dit noodzakelijk was. In 1941 werd de Koninkrijksboodschap, die de symbolische vis aantrok, zowel door middel van de gedrukte bladzijde als door het gesproken woord in achtentachtig talen bekendgemaakt.
14. Hoe kwam er, kort nadat Amerika in de Tweede Wereldoorlog gewikkeld raakte, een verandering in presidentschap van het Wachttorengenootschap tot stand?
14 Op 7 december 1941 werden de Verenigde Staten van Amerika, het land van waaruit de geestelijke visserij werd geleid aangezien het hoofdbureau zich daar bevond, in de Tweede Wereldoorlog meegezogen. Tweeëndertig dagen later stierf de bejaarde president van de hoofdbureau-organisatie in Brooklyn, New York. Zo werd midden in een oorlog van wereldomvattende afmetingen, een verandering in presidentschap noodzakelijk, en op 13 januari 1942 werd de verantwoordelijkheid voor dit ambt op de schouders gelegd van een opgedragen man die half zo oud was.
15. Welke oproep, die begin 1942 werd gedaan, toonde aan of het Jehovah’s organisatie aan moed of vertrouwen ontbrak, en wat was de reactie hierop?
15 Hoewel de mensen mat werden wegens de gruwelen van de tot op die tijd grootste oorlog aller tijden, zonk Jehovah’s organisatie van „vissers van mensen” de moed of het vertrouwen niet in de schoenen. Vanuit het aardse hoofdbureau van deze organisatie werd tot de „vissers van mensen” in alle wateren de oproep gedaan: „Werpt uw netten uit voor een vangst.” Dit gebeurde speciaal in de vorm van een hoofdartikel in een tijdens de oorlog uitgegeven Wachttoren (vertaald uit The Watchtower van 1 februari 1942), met als thema de tekst uit Jeremia 16:16 (SV), waar staat: „Ziet, Ik zal zenden tot veel vissers, spreekt de HERE, die zullen hen vissen; en daarna zal Ik zenden tot veel jagers, die zullen hen jagen, van op allen berg, en van op allen heuvel, ja, uit de kloven der steenrotsen.”d Paragraaf 28 van dit treffende artikel verwees naar de oproep aan de „vissers van mensen”, zoals staat opgetekend in Matthéüs 4:18-22 en Lukas 5:1-11. Of de in beroering gebrachte wateren van de door oorlog verscheurde zee van de mensheid destijds zonder symbolische vis waren of niet: vol geloof, volledig vertrouwend op de Voornaamste Visser, Jezus Christus, werden de netten in de wateren uitgeworpen.
16. (a) Was er in dat oorlogsjaar 1942 een „vangst”? (b) Wat gebeurde er destijds wat op vastberadenheid duidde om de visserswerkzaamheden voort te zetten en uit te breiden?
16 Hoe wonderbaarlijk het ook mag lijken, er was een vangst. Hoewel het gecombineerde bericht van alle vissers die gedurende het sombere oorlogsjaar 1942 actief waren, niet volledig werd ontvangen, kon er worden bericht dat meer dan 100.000 getuigen actief aan de geestelijke visserij hadden deelgenomen en dat 7624 van hen pionierverkondigers waren die als „vissers van mensen” al hun tijd aan dit werk besteedden (1943 Yearbook of Jehovah’s Witnesses, blz. 221). Het werk van reizende vertegenwoordigers, die de gemeenten van „vissers van mensen” in gebiedszones bezochten, werd hervat. Van 18-20 september 1942 werd de Theocratische Nieuwe-Wereldvergadering gehouden, waarbij eenenvijftig steden met de voornaamste congresstad Cleveland, Ohio, waren verbonden en zesentwintig buitenlandse steden met hetzelfde programma waren begunstigd. In de openbare lezing „Vrede — Is hij van blijvende duur?” werd de vrede die in 1945 op de Tweede Wereldoorlog zou volgen, voorzegd en ook het herleven van de internationale organisatie voor wereldvrede en -zekerheid, nu de Verenigde Naties genaamd. In 1942 werden er plannen ontworpen om een nieuwe drukkerij in Brooklyn te bouwen en ook een begin te maken met de Bijbelschool Gilead voor zendelingen-vissers.
17. Waardoor werd te kennen gegeven dat er ondanks de Tweede Wereldoorlog, die in 1945 eindigde, een vangst was geweest?
17 Al deze plannen werden gerealiseerd. Het uitwerpen van de visnetten had een vangst tot gevolg die alle verwachtingen overtrof. In 1939 lieten 61.589 „vissers van mensen” over de gehele wereld hun netten uit, maar in 1945, en wel in september, toen de Tweede Wereldoorlog eindigde, namen 127.478 Getuigen geregeld elke maand aan het vissen deel, en van dezen waren 6719 volle-tijd- of pioniervissers. Dit bleek uit de noodzakelijkerwijs onvolledige berichten. Deze toename in symbolische vissen die in de loop van die jaren werden gevangen, omvatte voornamelijk personen die discipelen van Christus met een aardse paradijshoop werden.
18. Waardoor werd tegen het jaar 1947 te kennen gegeven dat de meesten van degenen die nu werden gevangen, mensen met een aardse hoop waren?
18 Dienovereenkomstig begon het aantal van degenen die het getuigenis van Gods geest hadden dat zij de hemelse Koninkrijkshoop bezaten, jaarlijks af te nemen. Toen het aantal „vissers van mensen” op aarde het aantal van 144.000 Koninkrijkserfgenamen overschreed, was het bovendien vanzelfsprekend dat de symbolische vissen die nu werden gevangen, discipelen waren met de hoop eeuwig onder Gods hemelse koninkrijk op aarde te leven. Twintig jaar geleden, in 1947, toen het aantal vissers dat in 86 landen over de gehele wereld geregeld bericht uitbracht, 181.071 bedroeg, was dit wel heel duidelijk.
19. (a) Is het uitwerpen van onze netten sinds 1945 tevergeefs geweest? (b) Waarom zal dit visseizoen binnenkort voorbij zijn?
19 Dat wij het bevel van de Voornaamste Visser, Jezus Christus, gehoorzaam zijn geweest en onze netten hebben uitgeworpen, is niet tevergeefs geweest. In deze naoorlogse jaren sinds 1945 zijn er honderdduizenden symbolische vissen gevangen. Thans zijn ongeveer een miljoen van hen opgedragen, gedoopte discipelen van Christus en als zodanig geordineerde „vissers van mensen” geworden. Heel binnenkort zal dit grote visseizoen voorbij zijn. Het einde ervan zal worden gekenmerkt door de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” in Armageddon, waarin alle „ongeschikte” vissen die dan aanwezig zullen zijn, als in een „vurige oven” vernietigd zullen worden (Openb. 16:14-16). Er zal een einde moeten komen aan het „besluit van het samenstel van dingen”, gedurende welke tijd Jehovah’s Voornaamste Visser, Jezus Christus, te zamen met zijn heilige engelen, aangeeft waar de visnetten uitgeworpen moeten worden. Te oordelen naar de bijbelse en wereldlijke bewijzen komt dat verschrikkelijke einde naderbij. Dat vormt er voor ons, als „vissers van mensen”, geen reden voor aan wal te gaan, onze ongebruikte netten op te hangen en met de aan ons toegewezen visserij op te houden.
20. (a) Wat wordt er tot stand gebracht wanneer wij, ondanks het feit dat het lijkt alsof sommige visgronden uitgeput zijn of geen „vissen” meer bevatten, vol vertrouwen onze netten uitwerpen? (b) Waarheen zouden vissers in zulke gebieden met het oog op een vangst kunnen gaan?
20 Het lijkt wel alsof sommige visgronden thans uitgeput zijn geraakt en bijna geen beschikbare „vissen” meer bevatten. Het is inderdaad mogelijk dat er in zulke plaatsen minder vissen worden opgehaald, maar wanneer wij door middel van de Koninkrijksprediking, -onderwijzing en -opleiding vol vertrouwen onze netten uitwerpen, heeft dit altijd tot gevolg dat sommige personen in het net worden gevangen die opgedragen, gedoopte discipelen van de Voornaamste Visser Jezus Christus worden. Dit schijnt zelfs het geval te zijn in sommige nationale visgronden waar het aantal vissers in de organisatie niet toeneemt, ja, zelfs afneemt. Indien mogelijk, laten degenen die hiertoe in staat zijn, dan met hun „boten” naar maagdelijke visgronden gaan of naar plaatsen waar meer „vissers van mensen” gebruikt zouden kunnen worden om voor de grote vangst te zorgen die klaarblijkelijk mogelijk is.
21. Wie heeft nog steeds de leiding bij de visserswerkzaamheden, en waarom dienen wij ermee voort te gaan onze netten uit te werpen voor een vangst?
21 Degene die ons tot dit beroep heeft geroepen, Jezus Christus, heeft de leiding. Hij weet waar hij ons naar toe voert. Hij kan onze schijnbaar vruchteloze krachtsinspanningen zegenen met een verrassende vangst. Wij kunnen er zeker van zijn dat hij ervoor zal zorgen dat al zijn „vissen”, die zijn opgedragen, gedoopte discipelen worden, gevangen zijn voordat alle ongeschikte schepselen uit de zee van de mensheid met Armageddon in de „vurige oven” worden geworpen en de getrouwe, volhardende „vissers van mensen” met levenschenkende voorrechten in Gods nieuwe ordening onder zijn hemelse koninkrijk van vrede en geluk worden beloond. Werp tot die tijd van het ten uitvoer leggen van het goddelijke oordeel, „uw netten uit voor een vangst”.
[Voetnoten]
a President J. F. Rutherford, secretaris-penningmeester W. E. Van Amburgh en A. H. Macmillan. Zie The Watch Tower van 15 april 1919, bladzijde 123.
b Het artikel „Vissen met het evangelienet vangen”, dat van dezelfde strekking was, werd op de bladzijden 308 en 309 van The Watchtower van 15 oktober 1914 gepubliceerd.
c Zie het boek getiteld „U kunt Armageddon overleven en Gods nieuwe wereld binnengaan”, uitgegeven in 1959 (in het Engels in 1955) door het Wachttorengenootschap.
d Volgens M’Clintock en Strongs bijbelse Cyclopædia kan Jeremia 16:16 in een gunstige betekenis worden toegepast. Op bladzijde 579 van Deel 3 wordt in paragraaf 1 van het artikel over „Vissen” het volgende gezegd:
„De overvloedige hoeveelheid vissen in de wateren van Palestina moedigde aan tot de kunst of het beroep van het vissen, waarop in de bijbel vaak zinspelingen worden gemaakt; in het Oude Testament zijn deze zinspelingen van metaforische aard en beschrijven ze òf de bekering (Jeremia 16:16; Ezechiël 47:10) òf de verdelging (Ezechiël 29:3 e.v.; Prediker 9:12; Amos 4:2; Habakuk 1:14) van de vijanden van God. In het Nieuwe Testament zijn de zinspelingen voornamelijk van historische aard . . ., hoewel de metaforische toepassing in Matthéüs 13:47 e.v. bewaard is gebleven.”
Op bladzijde 414 van Deel 5 van The Holy Bible Commentary door F. C. Cook, in 1886 uitgegeven door Charles Scribner’s Sons, wordt over Jeremia 16:16 gezegd: „. . . In geestelijke zin brengen de vaders het van toepassing op de Apostelen als ’vissers van mensen’. Zo zegt Origenes: ’De Apostelen zijn de Vissers, die aan de hand van de goddelijke Schrift de netten weven waarmee zij mensen uit de zilte zee van een werelds leven trekken opdat God hun een beter leven kan geven, namelijk op de bergen, met de profeten en hun Heer, die op een berg een transfiguratie onderging en de mensen op een berg Zijn zaligsprekingen onderwees; en de jagers zijn daar de engelen, die hun ziel zullen ontvangen als deze hun lichaam verlaat’ (Origenes in ’Gr. Ghislerii’, II, 430).”
Over de ongunstige kant zegt M’Clintock en Strongs bijbelse Cyclopædia, Deel 3, op bladzijde 580, kolom 1, onder „Visser”:
„Een uitdrukking die, afgezien van haar letterlijke betekenis . . . gebruikt wordt in de zinsnede ’vissers van mensen’ . . . zoals deze door onze Heiland op de apostelen van toepassing werd gebracht . . . toen hij hen voor hun ambt riep; en op een overeenkomstige zinnebeeldige wijze, alleen in een ongunstige betekenis, komt het woord in Jeremia 16:16 voor. De toepassing van de beeldspraak is duidelijk.”
Sommige commentators beschouwen de verzen 14 en 15 van Jeremia 16 als een onderbreking van de profetie, aangezien die verzen worden herhaald, hoewel enigszins gewijzigd, in hoofdstuk 23, de verzen 7 en 8. In An American Translation (Smith-Goodspeed) worden 16 de verzen 14 en 15 derhalve tussen teksthaken geplaatst, terwijl de Petrus-Canisiusvertaling de verzen 14 en 15 helemaal weglaat. Wanneer vers 16 aldus onmiddellijk na vers 13 wordt gelezen, zou het een ongunstige betekenis ten opzichte van Gods oude verbondsvolk Israël inhouden.