Het Woord van God verbreiden in een wereld vol vrees
1. Welke ongekende wereldomvattende vrees is door de grootste profeet in de menselijke geschiedenis voorzegd?
DE GROOTSTE profeet in de gehele menselijke geschiedenis, Jezus Christus, heeft in verband met het tijdperk dat met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 is begonnen en waarin de wereld totaal veranderd is, voorzegd dat overal op aarde de volgende geestelijke situatie zou bestaan: „De mensen [zullen] mat worden van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen; want de krachten der hemelen zullen worden geschokt.” — Lukas 21:26, 27.
2. Wie worden niet door vrees bevangen, en waarom niet?
2 Hoe vreemd het echter ook mag klinken, toch zijn er personen die niet bevreesd worden en zich niet door een gevoel van hulpeloosheid laten overmannen. Dit zijn de getuigen van Jehovah, die nu in 205 landen werkzaam zijn. Zij doen datgene waartoe Jezus zijn volgelingen aanspoorde: „Als nu deze dingen beginnen te geschieden, richt u dan rechtop en heft uw hoofd omhoog, omdat uw bevrijding nabijkomt.” — Lukas 21:28.
3. Waarom is het Messiaanse koninkrijk niet in Jeruzalem (Israël) opgericht, en waarom hebben de Volkenbond en zijn opvolger niet kunnen beletten dat het atoomtijdperk zijn intrede heeft gedaan?
3 Thans is het duidelijker dan ooit dat „de bestemde tijden der natiën”, „de tijden der heidenen”, in de tweede helft van 1914 zijn geëindigd en dat toen het beloofde koninkrijk van Jehovah God in handen van Jezus Christus in de hemel werd opgericht om te midden van de ertegen gekante vijanden te regeren (Lukas 21:24, NW, Statenvertaling). Dus tot op de huidige dag is dat Messiaanse koninkrijk niet in het aardse Jeruzalem opgericht. Logischerwijs is ook de Volkenbond niet „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde” gebleken. De opvolger van de Volkenbond, de organisatie der Verenigde Naties, is er na meer dan 35 jaar werkzaam te zijn geweest niet in geslaagd de gebeden van de christenheid te vervullen; ze heeft niet kunnen belemmeren dat het atoomtijdperk zijn intrede heeft gedaan.
4. Waartegen was de Volkenbond in werkelijkheid een samenzwering?
4 Vanaf het moment dat er tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog een volkenbond werd voorgesteld, hebben Jehovah’s Getuigen onbevreesd aangekondigd dat een dergelijk door mensen gemaakt surrogaat voor de werkelijkheid — Jehovah’s koninklijke regering in handen van Christus — zou falen. Zij hebben zich daarbij laten leiden door de profetie in Jesaja 8:12: „Gijlieden zult niet alles verbond noemen, wat dit volk verbond noemt; en vreest niet zoo gelijk zij doen, en verschrikt niet” (Luther-vertaling). Dat door mensen gemaakte plan is in werkelijkheid een „samenzwering”, ja, een samenzwering tegen de verheven belangen van Gods koninkrijk in handen van Christus (NW, Nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap). Hoe zou het dan ooit de zegen en steun kunnen hebben van de Koning der koningen, Jehovah God?
5. (a) Hoe smaakte „de boekrol” Ezechiël toen hij die at, en dit in weerwil van de boodschap die de rol bevatte? (b) Wat voor ervaring is het wanneer Gods Woord ons in de mond wordt gelegd opdat wij als Zijn getuigen dienst verrichten?
5 De Koninkrijksboodschap die Jehovah’s Getuigen nog steeds bekendmaken, kan beslist uitdagend genoemd worden in een wereld die zo anders georiënteerd is. Zij hebben iets soortgelijks ervaren als de profeet Ezechiël, toen hij een gevangene was in het land Babylon, enkele jaren voordat Jeruzalem in 607 v.G.T. door de Babyloniërs werd verwoest. Evenals later het geval was met de apostel Johannes op het eiland Patmos, ontving Ezechiël een „boekrol”. De profeet vertelt ons: „Ze was van voren en van achteren beschreven; en er waren klaagliederen op geschreven en gezucht en geweeklaag” (Ezechiël 2:9, 10). Na gehoor gegeven te hebben aan Gods instructies om deze „boekrol” op te eten, merkte Ezechiël op: „Ze werd in mijn mond als honing zo zoet” (Ezechiël 3:1-3). Wanneer ons in deze tijd het Woord van God in de mond wordt gelegd om als Zijn boodschappers dienst te verrichten, is dit een zoet voorrecht, ongeacht alles wat dat Woord inhoudt, al bevat het klaagliederen, gezucht en geweeklaag. (Vergelijk Psalm 19:7-10.) Nu Jehovah’s Getuigen sinds het naoorlogse jaar 1919 het geopenbaarde Woord van God hebben ’opgegeten’, is hun waardering daarvoor krachtig toegenomen. Gods Woord heeft hen gesterkt, net als letterlijke honing Jonathan sterkte. — 1 Samuël 14:26, 27.
6. Waarom hebben Jehovah’s Getuigen, nu de dag van Gods wraak nadert, moed nodig, maar waar kunnen zij zeker van zijn?
6 Nu „de dag der wraak van de zijde van onze God” snel nadert, hebben Jehovah’s Getuigen moed nodig om erop te wijzen dat de gehele mensenmaatschappij in de nabije toekomst „klaagliederen . . . en gezucht en geweeklaag” te wachten staan (Jesaja 61:1, 2). Mensen die in deze bedreigde wereld verlichting zoeken, zijn niet geneigd naar zulke inlichtingen uit de mond van Jehovah’s Getuigen te luisteren. Maar aangezien God zijn getuigen uitzendt om zijn Woord te verbreiden, kunnen zij er zeker van zijn dat hij hen tot op de dag van zijn wraak zal steunen.
7. Hoe zou Jehovah ervoor zorgen dat Ezechiël voor zijn toewijzing berekend was?
7 Het is niet aangenaam wanneer mensen weigeren te luisteren, maar laten wij acht slaan op wat God tot Ezechiël zei: „Wat het huis van Israël aangaat, zij zullen niet naar u willen luisteren, want zij willen niet naar mij luisteren, want allen van het huis van Israël zijn hard van hoofd en hard van hart. Zie! Ik heb uw aangezicht precies zo hard gemaakt als hun aangezicht en uw voorhoofd precies zo hard als hun voorhoofd. Als een diamant, harder dan vuursteen, heb ik uw voorhoofd gemaakt. Gij moet niet bevreesd voor hen zijn, en gij moet niet met verschrikking geslagen zijn voor hun aangezicht, want zij zijn een weerspannig huis. . . . En ga, begeef u onder de ballingen, onder de zonen van uw volk, en gij moet tot hen spreken en tot hen zeggen: ’Dit heeft de Heer Jehovah gezegd’, ongeacht of zij horen dan wel het laten.” — Ezechiël 3:7-11.
8. Hoe trad de Ezechiëlklasse de afschrikwekkende situatie na de Eerste Wereldoorlog tegemoet, en wat zou er gebeurd zijn als de geestelijken hadden geluisterd?
8 Een overeenkomstige afschrikwekkende situatie wachtte het overblijfsel van de christenen die door Gods geest tot zijn geestelijke zonen waren verwekt en die met zijn geest waren gezalfd om de door hem aangestelde getuigen te zijn. Zij vormen de twintigste-eeuwse Ezechiëlklasse en evenals Ezechiël zijn zij dan ook niet teruggedeinsd voor het onverzettelijke gezicht van de professionele, in indrukwekkende gewaden gestoken geestelijken van de christenheid, die wellicht beweren geestelijke Israëlieten te zijn. Indien dergelijke religieuze leiders hun aangezicht zacht hadden laten worden en de Koninkrijksboodschap, zoals die sinds 1919 door het gezalfde overblijfsel wordt bekendgemaakt, een horend oor hadden geleend, zou de christenheid zich niet in de Tweede Wereldoorlog hebben gestort, een oorlog die veel grotere proporties heeft aangenomen en over de gehele wereld veel meer schade heeft aangericht dan de Eerste Wereldoorlog.
9. Hoe komt het dat de leden van het overblijfsel en hun opgedragen metgezellen berekend zijn voor hun taak?
9 Zelfs met de toenemende dreiging van een kernoorlog — ondanks de organisatie der Verenigde Naties — hebben de religieuze leiders thans geen verandering van aangezicht ten opzichte van de Koninkrijksbekendmakers ondergaan. Met het oog op de verhevigde religieuze tegenstand hebben de leden van het gezalfde overblijfsel, die als Koninkrijksambassadeurs dienst verrichten, en hun opgedragen, gedoopte metgezellen uit alle natiën hun eigen aangezicht derhalve zo hard als een diamant moeten maken. Zij blijven het Woord van God standvastig en onbevreesd spreken.
10. Waarom hadden de geestelijken en hun gemeenteleden naar Jehovah’s Getuigen moeten luisteren, en wat zullen zulke religieaanhangers alsnog moeten erkennen?
10 Vooral de geestelijken van de christenheid en hun gemeenteleden hadden de boodschap en raadgevingen van Jehovah’s Getuigen moeten begrijpen. De Getuigen putten datgene wat zij te zeggen hebben uit precies dezelfde bijbel die de religieaanhangers van de zogenaamd christelijke wereld beweren te aanvaarden en die hun bijbelgenootschappen op grote schaal in veel talen verspreiden. De situatie komt nauwkeurig overeen met wat Jehovah God volgens de Nieuwe-Wereldvertaling tot Ezechiël zei: „En de zonen onbeschaamd van gezicht en hard van hart — ik zend u tot hen, en gij moet tot hen zeggen: ’Dit heeft de Heer Jehovah gezegd.’ En wat hen aangaat, of zij zullen horen of het zullen laten — want zij zijn een weerspannig huis — zij zullen stellig ook weten dat een profeet zich in hun midden heeft bevonden.” — Ezechiël 2:4, 5.
11. Welke eigenschappen heeft de christenheid jegens Jehovah’s officieel aangestelde overblijfsel aan de dag gelegd, en hoe heeft Jehovah het overblijfsel in staat gesteld deze opdracht, die een uitdaging vormde, te volbrengen?
11 Zij die beweren tot het geestelijke Israël te behoren, de leden van de christenheid, hebben zich jegens het gezalfde overblijfsel, dat van de Soevereine Heer Jehovah de opdracht heeft ontvangen gedurende dit „besluit van het samenstel van dingen” zijn laatste boodschap bekend te maken, onbeschaamd van gezicht en hard van hart betoond (Matthéüs 24:3, 14). De Almachtige God wist dat hij de hedendaagse tegenhanger van Ezechiël de onbevreesdheid kon inboezemen die dit gezalfde overblijfsel in staat zou stellen deze opdracht, die een uitdaging vormde, ter hand te nemen en te volbrengen.
12. Voor welke valse beschuldiging vrijwaart Jehovah zich aldus, en welke hiermee verband houdende gebeurtenis zal zijn reputatie van elke blaam zuiveren?
12 De onberispelijke God heeft zich voorgenomen zich te vrijwaren voor elke mogelijke beschuldiging dat hij nalatig geweest zou zijn en in gebreke zou zijn gebleven de in gevaar verkerende personen voldoende te waarschuwen. De situatie spitst zich steeds meer toe en weldra zal voor ons het uur van de waarheid zijn aangebroken. Dan zullen de achtelozen gedwongen worden te erkennen dat er een profeet van Jehovah in hun midden is geweest. Dit zal gebeuren wanneer Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, voor eeuwig wordt vernietigd door de politieke machten waarmee ze schandelijke geestelijke hoererij placht te bedrijven. De reputatie van de God van de zuivere aanbidding zal daardoor van elke blaam gezuiverd worden.
13. Welke belofte die Jehovah het gezalfde overblijfsel had gedaan, is hij nagekomen, en hoe is het overblijfsel daardoor een voortreffelijk voorbeeld geweest voor de „andere schapen”?
13 Dat het gezalfde overblijfsel zich tot op heden zo onbevreesd heeft kunnen uiten, is te danken aan het feit dat Jehovah zich gehouden heeft aan zijn belofte: „Zie! Ik heb uw aangezicht precies zo hard gemaakt als hun aangezicht en uw voorhoofd precies zo hard als hun voorhoofd. Als een diamant, harder dan vuursteen, heb ik uw voorhoofd gemaakt. Gij moet niet bevreesd voor hen zijn, en gij moet niet met verschrikking geslagen zijn voor hun aangezicht, want zij zijn een weerspannig huis” (Ezechiël 3:8, 9). Aldus gesterkt heeft het overblijfsel als een bemoedigend voorbeeld gediend voor de groeiende schare „andere schapen”, die Jezus Christus, de Voortreffelijke Herder, overeenkomstig zijn belofte aan de zijde van zijn gezalfde overblijfsel heeft bijeengebracht (Johannes 10:16; Openbaring 7:9-17). Als Jehovah’s Getuigen zijn deze „andere schapen” zo moedig als een leeuw geworden.
14, 15. (a) Waarom verkeren veel getuigen van Jehovah, zowel binnen als buiten de landen van de christenheid, in gevangenschap? (b) Hoe is de uitwerking die een dergelijke gevangenzetting op vrije Getuigen heeft, anders dan men zou verwachten?
14 Jehovah’s Getuigen volgen Babylon de Grote niet na. Daarom zijn er onder hen, zowel binnen als buiten de landen van de christenheid, broeders en zusters in het christelijke geloof die het wegens hun strikte neutraliteit zwaar te verduren hebben in gevangenissen. Dit heeft de Getuigen die nog op vrije voeten zijn en niet gevangenzitten, geen vrees aangejaagd, zodat zij nu hetzelfde ervaren als de christelijke broeders van de apostel Paulus in Rome. Toen Paulus voor een rechtbank werd verhoord, had hij zich voor het verkrijgen van recht op de Romeinse caesar beroepen, en de rechter had beslist: „Op caesar hebt gij u beroepen, naar caesar zult gij gaan” (Handelingen 25:10-12). Paulus werd derhalve in ketenen naar Rome gevoerd en daar gevangengezet, in afwachting van zijn berechting. Onder die omstandigheden schreef hij aan zijn innig geliefde medechristenen in de stad Filippi (Griekenland):
15 „En de meeste broeders in de Heer tonen, doordat zij wegens mijn gevangenisboeien vertrouwen hebben gekregen, des te meer moed om het woord van God onbevreesd te spreken.” — Filippenzen 1:14.
16. Welke eigenschap legden de vrije getuigen van Jehovah — ondanks de gevangenschap van christelijke broeders — onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog aan de dag, en waarom is thans dezelfde hoedanigheid nodig?
16 Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog in het jaar 1918 gebeurde er iets overeenkomstigs toen functionarissen en stafleden van het hoofdbureau van de Watch Tower Bible and Tract Society onder valse beschuldigingen in de gevangenis terechtkwamen. Aangezien het nu vrede was, deden de broeders buiten prompt moedige stappen om hun vrijlating te bewerkstelligen. In 1919 werden zij uit de gevangenis vrijgelaten en werd hun zaak onontvankelijk verklaard. Aldus werden zij van alle valse beschuldigingen vrijgesproken. De prediking van het goede nieuws van het opgerichte koninkrijk Gods in handen van Christus werd met grotere moed opgenomen dan ooit tevoren, zonder dat de Getuigen zich aan Babylon de Grote en haar minnaars stoorden. Aangezien er thans veel meer getuigen van Jehovah in de gevangenis zitten dan destijds gedurende de Eerste Wereldoorlog, is het aan hun vrije broeders buiten om „het woord van God onbevreesd te spreken”.
Degenen die de christenheid te schande maken door te luisteren
17. (a) Wat zei Jehovah tot Ezechiël over degenen die eerder geneigd zouden zijn te luisteren? (b) Op wie heeft het overblijfsel zijn krachtsinspanningen eerst geconcentreerd, alvorens te rechter tijd aandacht te schenken aan degenen die eerder geneigd waren te luisteren, en hoe?
17 Een interessante vraag was: Wie zouden degenen zijn die waarschijnlijk zouden luisteren? Jehovah zei hierover tot Ezechiël: „Want niet tot een volk dat onbegrijpelijk van taal of zwaar van tong is, wordt gij gezonden . . . wier woorden gij niet met begrip kunt horen. Indien het tot hen was dat ik u had gezonden, zouden juist zij naar u luisteren” (Ezechiël 3:5, 6). De profeet was verplicht het Woord van God te blijven spreken tot zijn eigen volk, de tien stammen van Israël die in gevangenschap verkeerden in het land Babylon. Insgelijks hebben de leden van het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël tot halverwege het vierde decennium van onze twintigste eeuw hun krachtsinspanningen geconcentreerd op de bijeenvergadering van de laatste leden van het geestelijke Israël in de „kooi” van de „kleine kudde”, aan wie de hemelse Vader het heeft behaagd het Koninkrijk te geven, opdat zij tot zegen van de losgekochte mensheid met zijn Zoon zouden regeren (Lukas 12:32). Daarna werd er te rechter tijd opnieuw aandacht geschonken aan de woorden van zijn Zoon in Johannes 10:16 en het verband waarin deze woorden tot Openbaring 7:9-17 staan.
18, 19. Waarom vereiste het in 1935 onbevreesdheid om de „grote schare” te vereenzelvigen met de „schapen” die „één kudde” met het gezalfde overblijfsel zouden worden?
18 In Johannes 10:16 had Jezus, de Zoon van God, gezegd: „En ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden.”
19 Degenen die destijds geclassificeerd zouden worden als „andere schapen” moesten onbevreesd zijn als zij naar de stem van de ’ene herder’ wilden luisteren. Jehovah’s Getuigen werden hevig vervolgd door de nationalistische krachten onder Adolf Hitler, met de steun van de geestelijken van de Rooms-Katholieke Kerk, waartoe de nazi-leider Hitler behoorde. Tegen deze achtergrond was er van de zijde van de president van het Wachttorengenootschap dus een groot geloof en een grote overtuiging en onbevreesdheid voor nodig om in 1935 uiteen te zetten dat de in Openbaring 7:9-17 genoemde „grote schare” uit die voorzegde „andere schapen” samengesteld zou zijn en dat zij „één kudde” zouden worden met het vervolgde gezalfde overblijfsel dat zich in „deze kooi” bevond. Toch moest hij „het woord van God onbevreesd . . . spreken”. En dat deed hij ook.
20. Hoe hebben degenen die „andere schapen” werden gereageerd, en hoe groot is de „kudde” nu al?
20 Vanaf het prille begin hebben vele honderden personen gunstig gereageerd door zich via Jehovah’s ’ene herder’ onvoorwaardelijk aan Jehovah God op te dragen en die opdracht te symboliseren door zich in het openbaar in water te laten onderdompelen. En ondanks de onderbreking van de Tweede Wereldoorlog zijn die „andere schapen” thans uitgegroeid tot een „kudde” van twee en een half miljoen of meer leden, in 205 landen. Veel van deze landen liggen buiten het gebied dat de christenheid wordt genoemd, zoals Japan, waar het afgelopen jaar gemiddeld meer dan 70.000 opgedragen verkondigers van de Koninkrijksboodschap waren, Korea, met meer dan 30.000 predikers, en Nigeria met meer dan 100.000 predikers.
21. Wier gunstige reactie op de roep van de ’ene herder’ maakt de christenheid te schande?
21 Het is waar dat de christenheid, die hard van aangezicht en hard van hart is, te schande wordt gemaakt door een dergelijke gunstige reactie op de roep van de ’ene herder’ in die landen waar de gesproken taal — vooral de religieuze taal van de godsdienstige stelsels aldaar — misschien moeilijk en enigszins onbegrijpelijk is voor degenen die zich in de christenheid bevinden. Degenen die Christus’ „andere schapen” worden, leggen een prijzenswaardige moed aan de dag door zich niets aan te trekken van wat de wereld wel zou kunnen denken, en naar de ’ene herder’ als hun door God geschonken Leider en Redder te stromen. Evenals hun Herder spreken zij het Woord van God onbevreesd.
22. Met welke geesteshouding moeten Jehovah’s Getuigen — de wereldsituatie in aanmerking genomen — Gods Woord bekendmaken?
22 De bevreesde houding van de wereld verergert. Onder invloed van de demonen marcheren de natiën op naar het strijdveld van Har–mágedon voor de definitieve eindstrijd. Jehovah’s Getuigen zullen veilig buiten het strijdperk blijven en toekijken wanneer hun God de overwinning behaalt. Na de Oorlog aller oorlogen overleefd te hebben, zullen zij zich aansluiten bij de jubelende hemelscharen door de lof te verkondigen van de onoverwinnelijke God Jehovah en zijn machtige Opperbevelhebber Jezus Christus (Openbaring 16:13-16). Het is er thans niet de tijd voor zich terug te trekken! Voorwaarts dus, verenigde kudde van Jehovah’s Getuigen, ’spreekt het Woord van God onbevreesd’ totdat de aarde vervuld is met de kennis van de heerlijkheid van Jehovah zoals de wateren de zee bedekken. — Jesaja 11:9; Ezechiël 47:1-5.
Hebt u het volgende opgemerkt?
□ Wat ondervond Ezechiël in Babylon, en wat is de hedendaagse parallel?
□ Waarom moeten Gods dienstknechten, met het oog op de houding van de geestelijkheid, onbevreesd zijn als zij Gods Woord verbreiden?
□ Hoe hebben Jehovah’s opgedragen dienstknechten hun boodschap bekendgemaakt aan „een volk dat onbegrijpelijk van taal of zwaar van tong is”?
□ Welke houding dient u thans en in de toekomst aan de dag te leggen?
[Illustratie op blz. 19]
Jehovah’s Getuigen zijn onbevreesd ondanks de afkeuring en hardheid van de zijde van de geestelijkheid