Onderworpenheid aan de Hogere Machten
1. Op welke wijze maken de geestelijken zich tot een deel dezer wereld, en hoe rechtvaardigen zij zich voor hun handelwijze?
DE GEESTELIJKEN der Christenheid hebben zich tot een deel dezer wereld gemaakt. Zij mengen zich onbelemmerd in de politiek dezer wereld en brengen politiek in hun religieuze vergaderplaatsen. In 1929 maakte de voornaamste religie-aanhanger zich door middel van een concordaat met de voormalige Fascistische dictator Mussolini, opnieuw tot een politieke heerser over een politieke staat en thans ontvangt hij aan zijn hof de politieke ambassadeurs, ministers en zaakgelastigden uit de verscheidene natiën. Niet alleen bidden de geestelijken voor de politieke figuren van de staat en hun politiek, doch in tijden waarin de natiën een strijd op leven en dood voeren, laten zij toe dat hun religieuze eenheid wordt verbroken en zij bidden voor de strijdende partijen, waarbij elke zijde in de naam van dezelfde Christus tot dezelfde God bidt, of God hun zijde wil zegenen opdat zij over de andere zijde zullen zegevieren, terwijl Methodisten Methodisten trachten te vernietigen, Baptisten Baptisten, Katholieken Katholieken, Presbyterianen Presbyterianen, enz. De geestelijken en hun religieuze kudden rechtvaardigen zich voor zulke handelingen door plechtig te verklaren dat zij Caesar moeten geven wat Caesar toebehoort.
2. Hoe verklaren zij Romeinen 13:1? Met welke uitwerking op Christenen?
2 De geestelijken halen ook aan wat de apostel in Romeinen 13:1 heeft geschreven: „Laat iedere ziel aan de hogere machten onderworpen zijn. Want er is geen macht dan van God; de machten die er zijn, zijn van God geordineerd” (KJ). Deze schriftuurplaats, zo verklaren zij, geeft te kennen dat Caesar en soortgelijke politieke autoriteiten de „hogere machten” zijn die door God zijn geordineerd, en dat Christelijke zielen aan hen onderworpen moeten zijn, en hun volledig moeten gehoorzamen. Ten gevolge van deze uitlegging die de geestelijken aan de tekst geven, is het gemakkelijk geweest zogenaamde Christenen in politieke bewegingen te betrekken en hen te doen overgaan tot Nazistische, Fascistische, Communistische en andere dictators die een totalitaire staat oprichten, de ware aanbidders van Jehova en de getrouwe navolgers van zijn Christus beestachtig vervolgen en een loopbaan van militaire agressie gaan volgen ten einde de wereld te regeren en alle volken aan hun sociale en politieke ideologieën te onderwerpen.
3, 4. Wat is volgens de berichten van twee nieuwsbladen het gevolg van een dergelijke verklaring die door de geestelijken aan de Schrift wordt gegeven?
3 Wat het gevolg is geweest van een dergelijke verklaring die door de geestelijken aan de Schrift wordt gegeven, kan worden opgemaakt uit een tweetal nieuwsberichten. Een speciaal bericht aan de Times, van New York, met de datum „Moskou, 24 april”, vermeldde: „De uitgebreide viering van het Russisch-Orthodoxe Paasfeest begon afgelopen avond met de traditionele middernachtdiensten die onder leiding stonden van Patriarch Alexei in de Yelokhovsky Kathedraal te Moskou. De kathedraal was stampvol. Even voor middernacht sprak Alexei gebeden uit voor het volk van de Sovjet en voor de bewaring van vrede en een BENEDICTIE VOOR DE LEIDER VAN DE SOVJETSTAAT, JOSEPH STALIN.” — Times, van New York, 25 april 1949.
4 Het andere bericht werd op 7 december 1945 door de Gazet van Zuid-Duitsland (Süddeutsche Zeitung) gepubliceerd, en spreekt over de bekentenis van de welbekende Dominee Niemöller, die hij kort na het einde van de tweede Wereldoorlog aflegde. Onder het opschrift „Kritiek aan het adres van de Evangelische Kerk” zegt dit artikel dat gedateerd is „Frankfort aan de Main, 6 december (DANA)”: „Dominee Niemöller predikte hier op de eerste Advent-Zondag tot een duizendkoppige uit mannen en vrouwen bestaande menigte van alle beroepen en leeftijden. Hij bracht de wens voor vrede tot uitdrukking en waarschuwde voor hen die zeggen dat vrede niet te verwezenlijken en onmogelijk is. Met scherpe woorden geselde Dominee Niemöller de Evangelische Kerk, die in vroegere jaren en honderden jaren lang dikwijls OORLOGEN HEEFT GOEDGEKEURD EN WAPENS HEEFT GEZEGEND. Hij stelde daar de moedige strijders tegenover die onversaagd voor hun ideeën opkwamen, en noemde in het bijzonder de Bibelforscher [Bijbelonderzoekers, of Jehova’s getuigen] van wie er duizenden in de concentratiekampen ter wille van hun geloof waren gestorven. De vrede waarnaar wij streven, zeide Niemöller, en het werk dat ons staat te wachten, zal niet mogelijk worden gemaakt door een invloedrijke kerk, doch alleen door onze terugkeer naar eenvoud en naastenliefde, het fundament van het Christendom.”
HET OPNIEUW ONDERZOEKEN DER SCHRIFT NOODZAKELIJK
5. Wat voor invloed hebben deze dingen op vele oprechte mensen gehad?
5 Niet alleen in Duitsland maar in alle oorlogvoerende landen vroegen de geestelijken van alle sekten of God zijn zegeningen wilde uitstorten over de vleselijke wapenen van de vernietigers van mensenlevens en waardevolle eigendommen. De stappen die tegen de vijand werden gedaan, werden door hun religieuze kudden goedgekeurd, toegejuicht en ondersteund. Doch vele oprechte mensen zagen tot welke buitensporigheden de zogenaamde navolgers van Christus Jezus werden gebracht door de uitlegging die de geestelijken aan belangrijke schriftuurplaatsen gaven, en dat deze navolgers daardoor tot de gemakkelijke werktuigen van totalitaire dictators werden gemaakt, die voor „Caesar” de slaafse onderworpenheid van de mensen aan de politieke staat opeisten. Zij werden met twijfel vervuld. Zij begonnen in te zien dat het nodig was de Heilige Schrift opnieuw te onderzoeken, want het was stellig niet de bedoeling dat Gods heilige Woord op zulk een wijze moest worden uitgelegd dat het tot dergelijke niet-Christelijke daden leidde. Het bewijs dat er een dergelijke twijfel in het hart van oprechte mensen bestond, was het nieuws dat terzelfder tijd als het bovenstaande bericht uit de Amerikaanse Zone van het toen bezette Duitsland werd ontvangen.
6. Wat was als bewijs hiervan het nieuws uit Frankfort aan de Main?
6 Het nieuws kwam hierop neer: Dat „in Frankfort in de Evangelische Kerk een sterke beweging aan de gang is die een hervorming in de kerk beoogt, ook in theologisch opzicht. Niets is in de laatste 12 jaren voor de Evangelische Kerk zo nadelig geweest als de theologische beginselen die zijn uitgedrukt in de woorden: ’Weest onderworpen aan de hogere machten, die autoriteit over u hebben’ — ook dus het dictatorschap van Hitler — en, ’Geeft aan Caesar wat van Caesar is’ — en, in overeenstemming hiermede, ook ’aan de Führer wat van de Führer is’. Deze leerstellingen hadden het overgaan tot het Nationaal-Socialistische kamp maar al te gemakkelijk gemaakt en maakten het minder zwaar een stap verder te gaan: kanonnen zegenen voor de oorlog. Dit soort van leerstellingen die van Luthers standpunt uit volkomen begrijpelijk waren, zijn uit de tijd. Hier moet een hervorming tot stand komen”.
7. Wanneer hebben wij Romeinen 13:1-7 opnieuw onderzocht en de gevolgtrekkingen gepubliceerd? Wat heeft het vasthouden aan die gevolgtrekkingen betekend?
7 In hoeverre de Evangelische Kerk van Duitsland haar begrip der Schriftuurplaatsen waarvan hierboven is gewag gemaakt, heeft gewijzigd, kunnen wij hier niet zeggen. Maar Dominee Niemöller noemt in zijn bekentenis die hierboven staat vermeld, de Bibelforscher of Jehova’s getuigen in Duitsland en de Christelijke handelwijze die zij aan de dag legden zelfs onder druk van dictatorschap en de tweede Wereldoorlog. Tot aan 1928 hadden ook zij vastgehouden aan de uitlegging die de geestelijken gaven aan Romeinen 13:1-7 met betrekking tot de „hogere machten”. Doch dat jaar werd deze schriftuurplaats opnieuw aan een onderzoek onderworpen, vooral met het oog op het feit dat de „tijden der heidenen” in 1914 n. Chr. waren geëindigd en het door Christus geregeerde koninkrijk Gods toen in de hemelen was opgericht ten einde een nieuwe wereld in te leiden met eeuwige zegeningen voor gehoorzame mensen van goede wil. De gevolgtrekkingen waartoe men kwam, werden gepubliceerd in de uitgave van De Wachttoren van augustus 1929, in het uit twee delen bestaande artikel getiteld „De Overheden”. Dat er sedert die tijd aan deze gevolgtrekkingen is vastgehouden, heeft vele Jehova’s getuigen hun persoonlijke vrijheid en zelfs hun leven gekost. Doch vervolging, gevangenneming, ballingschap en een gewelddadige dood waren ook de prijs die Jezus’ getrouwe apostelen betaalden voor het terugbetalen aan God wat van God en aan Caesar alleen wat van Caesar is en voor de juiste onderworpenheid die zij aan de ware „hogere machten” schonken. Maar zulk lijden is niet te vergelijken met de eeuwige beloning die zij hebben ontvangen. Daar het onderwerp in deze tijd, nu totalitaire opvattingen en praktijken en de verafgoding van de politieke staat en zijn symbolen zich verbreiden, zo toepasselijk is, nemen wij derhalve hier een bespreking op van de belangrijke tekst, Romeinen 13:1-7.
8, 9. Hoe hebben de geestelijken Romeinen 13:1 toegepast en op welke wijze wordt dit aangetoond in de opdracht van de King James Bijbelvertaling?
8 In de King James of Geautoriseerde Vertaling van de Bijbel luidt Romeinen 13:1: „Laat iedere ziel aan de hogere machten onderworpen zijn. Want er is geen macht dan van God; de machten die er zijn, zijn van God geordineerd.” De apostel Paulus schreef deze woorden aan de Christelijke gemeente te Rome toen de Caesars het Romeinse keizerrijk regeerden. Volgens de uitleg van de geestelijken der Christenheid bedoelde Paulus hier met de „hogere machten” de politieke machten dezer wereld. Daarom hebben zij zijn woorden die hier staan opgetekend, gebruikt als geïnspireerde voorschriften Caesar te geven wat Caesar toebehoort. Daar de vertalers van de Engelse Geautoriseerde Vertaling meenden dat de bestaande politieke machten door God zijn geordineerd, werden zij er toe gebracht in hun opdracht die voorin elk exemplaar van deze vertaling staat, het volgende te zeggen:
9 „Aan de Allerhoogste en Machtige Vorst, James [Jacobus], bij de Gratie Gods, Koning van Groot-Brittannië, Frankrijk en Ierland, Verdediger van het Geloof, enz., wensen De Vertalers van de Bijbel Genade, Barmhartigheid en Vrede door JEZUS CHRISTUS onze Heer. Groots en veelvuldig waren de zegeningen, ontzagwekkendste Souverein, die door de Almachtige God, de Vader aller barmhartigheden aan het volk van Engeland zijn geschonken, toen hij de Koninklijke Persoon van Uwe Majesteit zond om over ons te heersen en te regeren. . . . De Heer des hemels en der aarde zegene Uwe Majesteit met vele en gelukkige dagen, zodat Gij, al naar zijn hemelse hand Uwe Hoogheid met vele bijzondere en buitengewone genaden heeft verrijkt, in deze eeuw het wonder van geluk en ware voorspoed voor de wereld moogt zijn, ter ere van die grote GOD, en voor het welzijn van zijn Kerk, door Jezus Christus onze Heer en enige Redder.”
10. Aan wie dient volgens de voorschriften in Romeinen 13:1-7 iets terugbetaald te worden? Waarom?
10 Sedert 1929 hebben Jehova’s getuigen Romeinen 13:1-7 veeleer opgevat als voorschriften om aan God te geven wat God toebehoort en niet als door de apostel uitgevaardigde voorschriften om Caesar te geven wat Caesar toebehoort. Waarom? Omdat thans wordt begrepen dat met de uitdrukking „de hogere machten” in de eerste plaats de Allerhoogste God en zijn regerende Zoon Jezus Christus worden bedoeld. Er zijn stellig geen machten of autoriteiten die hoger zijn dan dezen. Romeinen 13:1 luidt volgens de vertolking in de onlangs uitgegeven Nieuwe-Wereld-Vertaling der Christelijke Griekse Geschriften (Eng.): „Laat iedere ziel aan de superieure autoriteiten onderworpen zijn, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun respectieve posities geplaatst.” Jehova God is de Oppermachtige en Oorspronkelijke Autoriteit. Daar hij de Schepper van alles is, volgt hieruit dat hij de bron van alle autoriteit tot het doen van het goede is. Omdat hij oppermachtig is en de gehele schepping van hem afhankelijk is, heeft niemand het recht aanmerkingen te maken op de wijze waarop de Allerhoogste God zijn autoriteit gebruikt, ook al begrijpen wij het wellicht een tijdlang niet. Hij doet wat hem behaagt, doch wat hij doet, is altijd ten goede, want in hem kan nimmer enige onrechtvaardigheid of onwaarheid zijn. „De Almachtige gaat ons verstand te boven. Oppermachtig in kracht en rijk in gerechtigheid, hij schendt geen recht.” „Eén ding heeft God gezegd; ja, tweemaal heb ik het hem horen zeggen: dat macht God toebehoort” (Job 37:23 en Ps. 62:11, Mo; Ps. 62:12, Statenvert.). Onbetwistbaar staat het feit vast dat Jehova God de Voornaamste van de Superieure Autoriteiten is. Iedere ziel dient aan hem onderworpen te zijn.
11. Waarom wordt in die tekst ook de autoriteit van Jezus bedoeld?
11 Toen de apostel Paulus zei „er is geen autoriteit dan door God”, bedoelde hij ook de autoriteit die Gods enigverwekte Zoon Jezus Christus bezit. Jezus gaf toe dat zijn autoriteit van Jehova God afkomstig was, toen hij zeide: „Vader, het uur is gekomen; verheerlijk uw zoon, opdat uw zoon u kan verheerlijken, zoals gij hem autoriteit over alle vlees hebt gegeven, opdat hij, wat het gehele aantal betreft dat gij hem hebt gegeven, hun eeuwig leven kan geven.” „Want evenals de Vader de gave des levens in zichzelf heeft, zo heeft hij de Zoon gegeven ook de gave des levens in zichzelf te hebben. En hij heeft hem autoriteit gegeven om te oordelen, omdat hij de Zoon des mensen is. Ik kan geen enkel ding op eigen initiatief doen; zoals ik hoor, oordeel ik, en het oordeel dat ik vel, is rechtvaardig, want ik zoek niet mijn eigen wil maar de wil van hem die mij heeft gezonden” (Joh. 17:1, 2 en 5:26, 27, 30, NW). Nadat Jezus zelfs tot de dood aan de martelpaal zijn volledige onderworpenheid aan zijn hemelse Vader als de Oppermachtige Autoriteit van het universum had bewezen, wekte God hem uit de dood op tot onsterfelijk leven in de hemelen. Toen zeide de opgestane Jezus tot zijn discipelen: „Alle autoriteit in hemel en op de aarde is mij gegeven” (Matth. 28:18, NW). Deze volledige autoriteit was Gods gave aan hem voor zijn volmaakte getrouwheid.
12. In welke regering vinden door mensen gemaakte regeringen tot op deze dag hun oorsprong? Op welke wijze wordt aangetoond of dit op grond van door God verleende autoriteit is geschied?
12 Op de uitlegging die de geestelijken aan Romeinen 13:1 hebben gegeven, is de Rooms-Katholieke leerstelling van het „goddelijk recht der koningen” gebaseerd. Door mensen gemaakte regeringen sedert de vloed van Noachs dagen vinden hun oorsprong in Nimrods regering te Babel of Babylon. „Cusch [Noachs kleinzoon] was de vader van Nimrod, die de eerste persoon op de aarde was welke een despoot was. . . . De kern van zijn koninkrijk was Babylon” (Gen. 10:8-10, AV, Mo). Onlangs werd er in Quebec in de volgende woorden een openbare beschuldiging tegen Jehova’s getuigen ingebracht: „Tenslotte, de getuigen zijn anarchisten, want zij denken dat alle regeringen der wereld, van Nimrod tot onze tijd, onder inspiratie van Satan hebben gestaan en nog staan.”a Maar kan iemand zeggen dat Nimrod het „goddelijk recht der koningen” bezat en dat zijn despotische koninkrijk te Babylon onder de inspiratie van Jehova God en op grond van door hem verleende autoriteit werd opgericht? In Jehova’s eigen Woord, in Genesis 10:8-10, wordt beschreven dat Nimrod zichzelf heeft verheven in strijd met Jehova, als iemand die machtiger dan Jehova was. Geen enkele van de door mensen gemaakte regeringen sedert de tijd van Nimrod, kan uit Gods Woord bewijzen dat de autoriteit voor haar bestaan van God afkomstig is.
13, 14. Hoe wordt door Openbaring 13:1-12 de bron van hun autoriteit aangetoond?
13 De Bijbel veraanschouwelijkt politieke regeringen en beeldt ze af in de gedaante van wilde beesten (Dan. 7:1-24). In de Openbaring wordt het wereldse politieke stelsel dat sedert de tijd van Nimrod tot aan de twintigste eeuw de aarde heeft beheerst, zinnebeeldig voorgesteld als een beest dat uit de zee komt. Het rijk dat sedert de zeventiende eeuw de wereld heeft beheerst, wordt er zinnebeeldig in voorgesteld als een beest dat uit de aarde komt. Satan de Duivel wordt er zinnebeeldig in voorgesteld als de draak. Ten einde op zinnebeeldige wijze de bron van de wereldse politieke autoriteit te beschrijven, zegt ze:
14 „En de draak [niet God] gaf het beest zijn macht en zijn troon en grote autoriteit. En zij aanbaden de draak omdat hij de autoriteit aan het wilde beest had gegeven, en zij aanbaden het wilde beest . . . En ik zag nog een wild beest uit de aarde opstijgen, en het had twee horens gelijk een lam, maar het begon als een draak te spreken. En het oefent alle autoriteit van het eerste wilde beest voor deszelfs ogen.” — Openbaring 13:2, 4, 11, 12, NW.
15. Waarom kunnen Jehova’s getuigen of Jezus zelf dus niet terecht er van worden beschuldigd dat zij anarchistisch zijn?
15 De Bijbel is niet anarchistisch omdat hij dat feit onthult, en evenmin zijn Jehova’s getuigen anarchistisch omdat zij de Bijbel onderwijzen. Zij zijn de ordelievendste en ordelijkste mensen op de aarde. Jezus was niet anarchistisch omdat hij weigerde ter behaging van mensen en duivels van Gods wet af te wijken. Omdat hij erkende dat door mensen gemaakte regeringen hun autoriteit niet van God ontvingen maar onder de inspiratie van Satan stonden, weigerde hij zich er in te mengen of de leiding er over te nemen. Satan de Duivel, en niet God, bood Jezus alle autoriteit en heerlijkheid van de koninkrijken dezer wereld aan indien hij een daad van aanbidding jegens Satan zou verrichten. Doch Jezus was met Gods geest voor het koninkrijk der hemelen gezalfd, en hij weigerde te trachten een fusie-regering met Satan te formeren en door de vorming van zulk een regering de autoriteit over de koninkrijken dezer wereld te verkrijgen. Jezus weigerde zelfs op grond van een stemming die door het Joodse volk werd uitgebracht, tot koning te worden gekozen, omdat hij erkende dat zijn aanstelling en zijn autoriteit om koning te zijn, van God afkomstig waren. Hij ontleende zijn macht om te regeren niet aan de toestemming van hen die werden geregeerd, dat wil zeggen, aan het volk (Luk. 4:5-8; Joh. 6:14, 15). Daarom bleef hij onderworpen aan de Oppermachtige Autoriteit, namelijk God.
ARGUMENTEN BEANTWOORD
16. Hoe vestigen de geestelijken de aandacht op Nebukadnezar en Kores ten einde hun argument te staven?
16 Geestelijken die volhouden dat de politieke machten dezer wereld de hogere autoriteiten zijn aan wie wij onderworpen dienen te zijn, brengen zekere schriftuurplaatsen te berde ten einde hun argument te staven. Zij halen Daniëls woorden aan die hij sprak toen hij de droom aan Nebukadnezar, de koning van Babylon, verklaarde: „Gij, o Koning! zijt een koning der koningen; want de God des hemels heeft u een koninkrijk, macht, en sterkte, en eer gegeven; en overal, waar mensenkinderen wonen, heeft Hij de beesten des velds en de vogelen des hemels in uw hand gegeven; en Hij heeft u gesteld tot een heerser over al dezelve.” En in de nacht dat Babylon in handen viel van de Perzische veroveraar Kores, zeide Daniël tot koning Belsazar: „O koning! de allerhoogste God heeft uw vader Nebukadnezar het koninkrijk, en grootheid, en eer, en heerlijkheid gegeven; en vanwege de grootheid, die Hij hem gegeven had, beefden en sidderden alle volken, natiën en tongen voor hem” (Dan. 2:37, 38; 5:18, 19). In overeenstemming hiermede zeide Jehova God door middel van de profeet Jeremia tot de Israëlieten: „En nu, Ik heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnezar, den koning van Babel” en hij gebood de Israëlieten heen te gaan en zich aan de koning van Babel te onderwerpen (Jer. 27:5-13, 17). Dan zijn er ook nog de woorden van Kores, de veroveraar van Babel: „Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HERE [Jehova], de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is” (2 Kron. 36:22, 23; Ezra 1:1, 2). Bewijzen deze schriftuurplaatsen niet dat de autoriteit van de politieke machten dezer tegenwoordige wereld van Jehova God afkomstig is en dat ze door hem zijn geordineerd?
17. Hoe beantwoorden wij in overeenstemming met Openbaring 13:1-12 hun argument?
17 De voorgaande schriftuurplaatsen moeten in overeenstemming worden gebracht met Openbaring, hoofdstuk 13, en met andere teksten die aantonen dat de politieke machten dezer wereld door de „heerser dezer wereld”, „de god van dit samenstel van dingen” worden geregeerd en onder hem staan. „De gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (Joh. 12:31 en 2 Kor. 4:4 en 1 Joh. 5:19, NW). Wij moeten daarom bedenken dat zowel Nebukadnezar als Kores als voorbeelden werden gebruikt. Jehova gebruikte Nebukadnezar, toen deze in 607 v. Chr. Jeruzalem vernietigde en de Joden gevankelijk naar Babylon wegvoerde, als zijn scherprechter tegen de ontrouwe Joodse natie. Om deze reden sprak Jehova over hem als over „Mijn knecht” en gaf hem de heerschappij over andere natiën dezer wereld. In deze hoedanigheid was Nebukadnezar een voorbeeld van Jezus Christus. God gebruikt Christus als zijn scherprechter ter voltrekking van zijn wraak tegen Jeruzalems moderne tegenhanger, de Christenheid, en God geeft hem ook de heerschappij over alle natiën dezer wereld voordat hij ze in de strijd van Armageddon vernietigt. Ook Kores, de koning van Perzië, werd als een voorbeeld gebruikt toen hij Babylon veroverde en de verbannen Joden in Palestina herstelde opdat zij de tempel te Jeruzalem zouden herbouwen. Om deze reden gaf Jehova God de koninkrijken dezer wereld in de handen van Kores. Hierdoor werd afgebeeld dat Jezus Christus door God zou worden gebruikt om de organisatie van de Duivel, het mystieke Babylon, te vernietigen, en om in deze „tijd van het einde” der wereld voor Jehova’s getuigen een herstelling tot de reine en vrije aanbidding van God te bewerken, terwijl hierdoor tevens werd afgebeeld dat God Jezus Christus tot heerser over de gehele aarde zou maken.
18, 19. Op welke wijze wordt hierdoor derhalve bewezen dat politieke regeringen niet de „superieure autoriteiten” zijn, en in hoeverre gehoorzamen wij ze?
18 Van de andere politieke machten en autoriteiten dezer wereld kan niet worden gezegd dat ze voorbeelden van Christus als Gods Voornaamste Dienstknecht waren en dat dergelijke politieke machten daarom hun autoriteit van God hadden ontvangen. Stellig was de regering van Caesar, toen ze de Zoon van God doodde en daarna zijn getrouwe navolgers vervolgde, geen voorbeeld van Christus’ regering, die door God is geautoriseerd. Jezus zeide tot de Romeinse regering: „Gij zoudt in het geheel geen autoriteit tegen mij hebben indien het u niet van boven was gegeven. Daarom heeft de man die mij aan u heeft overgeleverd, grotere zonde” (Joh. 19:11, NW). Doch God keurde het niet goed dat de Romeinse regering Jezus op Golgotha terechtstelde, en evenmin beschouwde hij hen hiervoor zonder zonde. Evenzo geeft hij de politieke regeringen in deze tijd geen autoriteit de Christelijke getuigen van Jehova te vervolgen noch keurt hij het goed wanneer ze dat doen.
19 De politieke machten dezer wereld zijn daarom niet de „superieure autoriteiten” aan wie Christelijke zielen onderworpen dienen te zijn in alle eisen die deze machten stellen. De ware Christenen zullen elke wet en iedere verordening die in overeenstemming met rechtvaardigheid is, op een voorbeeldige wijze gehoorzamen. Doch zij zullen geen enkele wet die in strijd met de superieure wetten en geboden van God wordt uitgevaardigd en geen enkele eis die in strijd met deze wetten en geboden van God wordt gesteld, gehoorzamen, want dat zou betekenen dat zij aan „Caesar” gaven wat God toebehoort.
20. Hoe namen Jezus’ apostelen dit zelfde standpunt in, en waarom?
20 Jezus’ apostelen namen dit zelfde standpunt in. In hun dagen had Caesars regering het Joodse Sanhedrin te Jeruzalem met zekere rechterlijke en wettelijke functies belast. Doch dit maakte het Sanhedrin onder Jezus’ navolgers geen deel van de „superieure autoriteiten”. Jezus had zijn discipelen van de natuurlijke Israëlieten afgescheiden en had hen tot een geestelijk Israël, „het Israël Gods”, gevormd (Gal. 6:16). Het Joodse Sanhedrin was daarom onder Gods ware volk niet langer een besturend lichaam, doch het was thans een vreemd bestuurslichaam. Dat het een religieus lichaam van priesters en geestelijken was, maakte de macht die dit lichaam over Joodse Christenen bezat, niets groter. Toen het daarom van de apostelen eiste dat zij zouden ophouden Jezus Christus tot het volk te Jeruzalem te prediken, antwoordden Petrus en Johannes het Sanhedrin: „Beslist zelf of het in de ogen van God rechtvaardig is, naar u meer te luisteren dan naar God. Maar wat ons betreft, wij kunnen niet ophouden te spreken over hetgeen wij hebben gezien en gehoord.” Toen Petrus en de andere apostelen een tweede maal voor het Sanhedrin stonden omdat zij hadden geweigerd het bevel te gehoorzamen dat door het hof van het Sanhedrin was uitgevaardigd, antwoordden zij: „Wij moeten God als heerser meer gehoorzamen dan mensen. De God van onze voorvaderen heeft Jezus opgewekt, . . . En wij zijn getuigen van deze zaken, evenals de heilige geest, die God heeft gegeven aan hen die hem als heerser gehoorzamen” (Hand. 4:19, 20 en 5:29-32, NW). Doch op grond van deze weigering het antigoddelijke bevel te gehoorzamen dat door het Joodse Opperste Gerechtshof was uitgevaardigd, konden Petrus en de andere apostelen er niet van worden beschuldigd anarchisten of ondermijners van het gezag te zijn. God gaf hun en niet het Sanhedrin zijn heilige geest, en toonde daardoor dus aan wie hij goedkeurde en autoriseerde.
21. Waarvan hebben Christenen zich daarom sedert de eerste eeuw onthouden?
21 Aangezien de Christelijke getuigen wereldse politieke machten niet als de door God geordineerde „superieure autoriteiten” erkennen doch alleen God en Jezus Christus thans als zodanig erkennen, onthouden zij zich nauwgezet van deelneming aan de politiek dezer wereld, ja, zelfs van stemmen. Dit hebben zij reeds sedert de eerste eeuw gedaan. Als bewijs van dit feit wordt in Ancient Times — A History of the Early World (Oude tijden — Een geschiedenis van de eerste wereld), van Jas. H. Breasted, doctor in de philosophie, doctor in de rechten, onder het opschrift „1070. Rome vervolgt de eerste Christenen”, het volgende gezegd: „De bestuurders der regering bemerkten vaak dat deze eerste bekeerlingen niet alleen weigerden aan de keizer als aan een god te offeren maar dat zij ook openlijk de val van de Romeinse Staat voorzegden. De eerste Christenen moesten daarom meer dan eens wrede vervolging ondergaan. Hun religie scheen onverenigbaar met een goed burgerschap, daar ze hun verbood de gebruikelijke eerbied voor de keizer en de regering te betonen.” — Bladzijde 663, uitgave van 1916, Engels.
22. Hoe dienen zij te handelen in landen waar het stemmen volgens de wet verplicht is?
22 In deze tijd wenst de wetgevende macht in sommige landen alle volwassen burgers voor de regering verantwoordelijk te stellen. Ten einde hun de democratische orde op te dringen, eist de wet dat zij in de nationale verkiezingen hun stem uitbrengen. Wat dienen Christenen onder dergelijke omstandigheden te doen, daar zij onder het goddelijke bevel staan zich onbevlekt van deze wereld te bewaren? Doordat zij zich door middel van Christus geheel aan God hebben gewijd, hebben zij hun onwankelbare trouw aan het koninkrijk Gods gezworen, en zij kunnen hun trouw niet verdelen. Hoe dienen zij nu dus te handelen? Kunnen zij zich als stemgerechtigden op de kiezerslijst laten plaatsen? Ja. De apostel Paulus hield aan zijn Romeinse burgerschap vast en streed voor de rechten er van, en deed hierbij zelfs een beroep op Caesar ten einde zijn recht het evangelie te prediken, te verdedigen. In landen waar militaire dienstplicht bestaat, laten Jehova’s getuigen zich evenals alle anderen die binnen de leeftijdsgrenzen zijn, inschrijven, en zij schrijven hun betrekking tot de aangelegenheid neer. Zij houden in gedachten hoe Jozef en Maria aan het besluit van Caesar gevolg gaven en naar Bethlehem-Juda reisden ten einde in hun geboortestad te worden ingeschreven (Luk. 2:1-5, NW). Doch wanneer deze bedienaren van Jehova’s Woord worden opgeroepen om dienst te nemen in het leger, dan melden zij zich aan, nemen overeenkomstig Gods Woord hun standpunt in en betalen aan God wat hem toebehoort. Zij handelen evenzo wanneer Caesar de burgers verplicht te stemmen. Nadat zij zich op de kiezerslijst hebben laten plaatsen, kunnen zij, wanneer de verkiezingsdag komt, ter stemming gaan en het stemhokje binnengaan. Hier wordt hun gevraagd het stembriefje te merken, of in te vullen welke partij zij kiezen. De stemmers doen met hun stembriefje wat zij willen. Hier, in de tegenwoordigheid van God, moeten zijn getuigen dus in overeenstemming met zijn geboden en overeenkomstig hun geloof handelen.
23, 24. Wat doen zij in landen waar geen stemplicht bestaat, en waarom?
23 Op ons rust niet de verantwoordelijkheid hen te onderrichten omtrent dat wat zij met het stembriefje moeten doen. Zij moeten in overeenstemming met hun geweten handelen, dat door de bestudering van Gods Woord is verlicht. In landen waar geen stemplicht bestaat, houden de bedienaren van Jehova’s Woord in gedachten dat zijn volk theocratisch georganiseerd is. Volgens de goddelijke wet, waaronder zij zijn georganiseerd, worden dienaren niet bij meerderheid van door het volk uitgebrachte stemmen in een ambt aangesteld, doch alle aanstellingen in de theocratische organisatie komen van God en door middel van hen die hij in zijn organisatie autoriteit verleent. Ook in zijn zichtbare organisatie wordt er door de afzonderlijke leden der gemeente geen democratische stemming gehouden ten einde bij meerderheid van stemmen bekwame mannen te benoemen tot opzieners en dienaren in een geestelijk ambt. Neen, de aanstellingen voor alle officiële ambten die met de dienst in verband staan, worden verricht door de geest Gods en door middel van het besturende lichaam, dat volgens de Schriftuurlijke vereisten te werk gaat. Zelfs het besturende lichaam, dat de aanstellingen verricht, staat onder de voorschriften van de „superieure autoriteiten”, namelijk God en zijn Christus. Tot hen zijn de woorden gericht: „Leg iemand nimmer haastig uw handen op; noch wees een deelhebber aan de zonden van anderen; bewaar u zelf rein” (1 Tim. 3:1-13 en 5:22, NW). De bedienaren van Jehova’s Woord verkiezen binnen zijn organisatie derhalve niet door stemming. Wat het besturende lichaam betreft, het legt een gewijde persoon niet haastig de handen op, ten einde niet verantwoordelijk te worden voor de zonden die deze persoon in zijn ambt begaat en die het gevolg zijn van een haastige aanstelling van iemand op wie men zich niet kan verlaten, iemand die onbekwaam is.
24 Daar zij zelfs gewijde dienaren, zelfs binnen de theocratische organisatie, niet door middel van een volksstemming in een ambt aanstellen, vinden zij het niet juist het democratische stemrecht te benutten, waardoor niet gewijde personen in wereldse politieke ambten worden aangesteld. Zij willen niet medeverantwoordelijk zijn voor de zonden van dergelijke in regeringsambten aangestelde wereldlingen. Zij wensen zich rein van deze wereld te bewaren. Zij houden zich aan Gods aanstellingen die hij door middel van zijn theocratische organisatie verricht, en zij erkennen zijn aanstelling van Jezus Christus tot het koningschap van de rechtvaardige nieuwe wereld.
DE DOOR GOD GEORDINEERDE AUTORITEITEN
25, 26. Waar zijn de bestaande autoriteiten door God in een positie geplaatst?
25 Paulus was een lid van het besturende lichaam der gemeente van de eerste eeuw. Hij geeft de reden waarom men aan de superieure autoriteiten onderworpen dient te zijn, door te zeggen: „De bestaande autoriteiten zijn door God in hun respectieve posities geplaatst” (Rom. 13:1, NW). Hoe kan dit op wereldse politieke regeringen van toepassing zijn? Zij die in deze regeringen officiële posities bekleden, zijn in hun ambt geplaatst door middel van een volksstemming, door middel van de werkzaamheden van een politieke partij, een dictatoriale staatsgreep, een aanstelling door een bewindhebber, erfelijke opvolging in een dynastie en door middel van door een wetgevend lichaam uitgevaardigde wetten of een aanstelling van parlementswege. God bedient zich niet gelijk een politieke leider van wereldse politiek. Alleen binnen zijn theocratische organisatie zijn de bestaande autoriteiten door God in verscheidene posities geplaatst terwijl ze onderling tot elkander in betrekking staan. In het voorgaande hoofdstuk schrijft Paulus: „Evenals wij in één lichaam vele leden hebben, maar de leden niet alle dezelfde functie hebben, zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in eendracht met Christus, maar leden die ieder afzonderlijk tot elkander behoren.” — Rom. 12:4, 5, NW.
26 In een vroegere brief aan de gemeente te Korinthe schrijft Paulus over hetzelfde theocratische lichaam en zegt: „Maar nu heeft God de leden in het lichaam geplaatst, een ieder van hen, zoals het hem behaagde. . . . God heeft . . . het lichaam zo samengesteld, dat hij overvloediger eer gaf aan het deel dat te kort kwam, opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar dat de leden er van dezelfde zorg voor elkander zouden hebben. Gij nu zijt het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk leden. En God heeft de respectieve personen in de gemeente geplaatst, ten eerste, apostelen; ten tweede, profeten; ten derde, leraars; dan machtige werken; vervolgens gaven der gezondmakingen; nuttige diensten, bekwaamheden om te leiden, verschillende talen.” — 1 Kor. 12:12, 13, 18, 24, 25, 27, 28, NW.
27, 28. Wie is dus de hoogste autoriteit, en wie is tot een na de hoogste aangesteld?
27 Jehova God heeft rechtens voor zichzelf de positie van de Hoogste der „superieure autoriteiten” gehouden. Hij deelt deze positie met niemand anders, al beweren drieëenheidsaanhangers ook het tegenovergestelde. Wie heeft hij dan met betrekking tot zichzelf als de op een na hoogste aangesteld? Jezus Christus, die zijn getrouwheid aan zijn hemelse Vader tot een gewelddadige dood in het midden van Satans vijandige wereld heeft bewezen. „Bewaar de geestestoestand in u welke ook in Christus Jezus was, die, hoewel hij in Gods gedaante bestond, geen wederrechtelijke toeëigening overwoog, dat wil zeggen, dat hij gelijk aan God zou zijn. Neen, hij ontledigde zich en nam de gedaante van een slaaf aan en verscheen in de gelijkenis van mensen. Meer dan dat, toen hij zich in gedaante bevond als een mens, vernederde hij zich en werd gehoorzaam tot de dood, ja, de dood aan een martelpaal. Juist om deze reden heeft God hem ook tot een superieure positie verhoogd en heeft hem in zijn goedertierenheid de naam gegeven die boven elke andere naam is, zodat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen van degenen die in de hemel en op aarde en onder de grond zijn, en iedere tong openlijk zou belijden dat Jezus Christus Heer is tot de heerlijkheid van God, de Vader.” — Fil. 2:5-11, NW.
28 Ten einde verder te betuigen dat de Allerhoogste God Jezus Christus tot een van de „superieure autoriteiten” heeft gemaakt, schrijft Paulus: „Het is volgens de werking van de macht van zijn sterkte waarmede hij te werk is gegaan in het geval van de Christus toen hij hem uit de dood opwekte en hem een plaats gaf aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten, ver boven elke regering en autoriteit en macht en heerschappij en iedere naam die wordt genoemd, niet alleen in dit samenstel van dingen, maar ook in het toekomende. Ook heeft hij alles onder zijn voeten onderworpen, en hij heeft hem aangesteld tot hoofd over alles voor de gemeente, welke zijn lichaam is” (Ef. 1:19-23, NW). „Hij is aan Gods rechterhand, want hij ging heen naar de hemel, en engelen en autoriteiten en machten werden aan hem onderworpen.” — 1 Petr. 3:22, NW.
29. Aan wie moeten wij volgens het gebod dat God terecht uitvaardigt onderworpen zijn? Hoe wordt onze onderworpenheid aan hem afgebeeld?
29 Daar Jezus dus tot een plaats is verhoogd vlak onder God, ver boven elke andere regering in deze of in de toekomende wereld, gebiedt God terecht dat wij die zijn organisatie aanhangen, aan Christus Jezus als het Hoofd van de gemeente, welke zijn lichaam is, onderworpen moeten zijn. Ten einde deze theocratische onderworpenheid van de gemeente aan haar Hoofd, Christus Jezus, af te beelden, blijven de Christelijke vrouwen aan haar echtgenoten onderworpen. Om aan te tonen dat zij aan de „superieure autoriteiten” onderworpen zijn, eigenen zij zich in de gemeente geen autoriteit over de mannen toe en werpen zich niet tot leraars op (1 Kor. 14:33-35; 1 Tim. 2:11-13). Wanneer zij door middel van de theocratische organisatie een aanstelling ontvangen en met betrekking tot de dienst tijdelijk een ambt vervullen dat binnen de gemeente door een man dient te worden bekleed, onderwerpen zij zich aan de regel die in 1 Korinthe 11:10 (NW) staat opgetekend: „Daarom behoort de vrouw een teken van autoriteit op het hoofd te hebben om der engelen wil.” Door op deze wijze onderworpen te zijn, worden zij beveiligd.
HET BESTURENDE LICHAAM
30. Wie waren in de eerste eeuw ook nog superieure autoriteiten? Waarom?
30 Het gehele lichaam van Christus zal in de toekomende wereld in het hemelse koninkrijk met Jezus zijn verbonden. Dit Koninkrijkslichaam met Jezus Christus als Koning der koningen en Heer der heren zal Jehova’s hoofdorganisatie over het universum zijn. Gedurende de eerste eeuw „heeft [God] de respectieve personen in de gemeente geplaatst, ten eerste, apostelen” (1 Kor. 12:28. NW). De apostelen, dat wil zeggen, de „twaalf apostelen des Lams”, namen in de theocratische organisatie derhalve een positie in vlak onder Jezus Christus, het Hoofd (Openb. 21:14). Daarom maakten zij deel uit van de „superieure autoriteiten” aan wie iedere Christelijke ziel onderworpen diende te zijn. Dit wordt ons door verscheidene schriftuurplaatsen te kennen gegeven.
31. Op welke wijze wordt dit feit verder door Paulus te kennen gegeven, zelfs in zijn eigen geval?
31 Paulus spreekt bijvoorbeeld over hen die destijds binnen de gehele gemeente het bestuur in handen hadden, en zeide: „Gedenkt degenen die u besturen, die het woord Gods tot u hebben gesproken, en terwijl gij beschouwt wat het einde van hun wandel is, volgt hun geloof na. Zijt gehoorzaam aan hen die u besturen, en zijt onderdanig, want zij houden wacht over uw zielen als degenen die rekenschap zullen geven, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchting zullen doen, want dit zou schadelijk voor u zijn. Brengt mijn groeten over aan allen die u besturen en aan alle heiligen” (Hebr. 13:7, 17, 24, NW). Dit kon op geen enkele wijze betrekking hebben op politieke bestuurders, die door Caesar of door de Romeinse Senaat waren aangesteld. Paulus zegt dat deze heilige bestuurders Gods Woord tot de Christenen spraken en hun gedrag toonde geloof dat voor Christenen navolgenswaard is en zij hielden zeer nauwgezet de wacht over de zielen der gemeente omdat zij aan God rekenschap moesten geven. Paulus was een lid van dat besturende lichaam en op een aantal plaatsen spreekt hij over zijn autoriteit, die God hem in de gemeente had gegeven opdat hij de gemeente zou kunnen opbouwen en niet afbreken. — 1 Kor. 9:12, 18; 2 Kor. 10:8; 13:10; 2 Thess. 3:9.
32. Hoe staat het met het besturende lichaam dat in deze tijd op aarde is?
32 Volgens de theocratische regeling moet er in deze tijd een besturend lichaam zijn voor de gemeente van Jehova’s getuigen over de gehele aarde. De feiten tonen aan dat deze getuigen met het Watch Tower Bible & Tract Society (Wacht Toren Bijbel & Tractaat Genootschap) zijn verbonden. Het besturende lichaam van de twintigste eeuw maakt echter geen deel uit van de „superieure autoriteiten”, zoals de twaalf apostelen. Zij zijn aan de onzichtbare „superieure autoriteiten” onderworpen en vertegenwoordigen hen slechts op aarde.
33. Wie is de Hoofd-Bestuurder? Welke klasse heeft hij thans in de dienst bevorderd, en maakt dit haar tot een deel van de superieure autoriteiten?
33 Christus Jezus is thans onzichtbaar tegenwoordig in zijn tweede par·ou·siʹa en is de handelende Hoofd-Bestuurder over zijn gemeente. Hij is degene wiens geboorte op aarde werd voorzegd in Micha 5:1, de profetie die in Mattheüs 2:6 wordt aangehaald: „Gij echter, O Bethlehem van het land Juda, zijt geenszins de onbeduidendste stad onder de bestuurders van Juda; want uit u zal een leider voortkomen, die mijn volk, Israël, zal weiden” (NW). In de hoedanigheid van Bestuurder die met superieure autoriteit is bekleed, stelt Jezus thans in zijn tweede par·ou·siʹa zijn gezalfde slaaf-klasse tot een dienst aan waarmede een grotere verantwoordelijkheid gepaard gaat, en vervult aldus zijn eigen profetie: „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf die door zijn meester over diens huisknechten werd aangesteld om hun hun voedsel te geven op de juiste tijd? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester bij zijn komst hem bezig vindt dit te doen. Waarlijk ik zeg u dat hij hem zal aanstellen over al zijn bezittingen” (Matth. 24:45-47, NW). Doch dit betekent niet dat hij deze „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse tot een deel van de „superieure autoriteiten” maakt opdat zij het zwaard der terechtstelling zullen kunnen zwaaien. Daar de aanstelling van de leden dezer getrouwe klasse een theocratische aanstelling is, dienen zij te worden geëerbiedigd en hun diensten dienen met vreugde te worden aanvaard als van de „superieure autoriteiten” afkomend.
[Voetnoten]
a Les Témoins de Jehovah, par Damien Jasmin, Collection de L’Institut Pie XI, Editions Lumen, Montreal 1947. Ook de Montréal-Matin, Canada, 12 januari 1948.