Verbazingwekkende oordelen van God
DE HEBREEUWSE profeet Habakuk was zeer verontrust over de toestanden die in zijn tijd bestonden. Waar hij ook maar in het land Juda keek, overal kon hij gewelddaad, onderdrukking, strijd, twist en onrecht zien. Dit bracht hem ertoe uit te roepen: „Hoe lang, o Jehovah, moet ik om hulp schreeuwen, zonder dat gij hoort? Hoe lang zal ik tot u roepen om hulp tegen geweld, zonder dat gij redt?” — Hab. 1:1-4.
Misschien hebt u ook wel zulke vragen gesteld bij het zien van de wetteloosheid die zo veelvuldig voorkomt onder degenen die beweren God te vertegenwoordigen — leden van de religieuze organisaties van de christenheid. Het antwoord dat Habakuk ontving, leek ongelooflijk (Hab. 1:5). De profeet was er zelfs door geschokt (Hab. 1:13-17). Het middel waardoor de religieuze stelsels van de christenheid aan hun eind zullen komen, zal voor de religieuze gevoelens niet minder schokkend zijn.
DE CHALDEEËN ZOUDEN GEBRUIKT WORDEN
De uitspraak van Jehovah bij monde van Habakuk luidde: „Want ziet, ik verwek de Chaldeeën, de bittere en onstuimige natie, die naar de wijd-open plaatsen der aarde gaat ten einde woonsteden in bezit te nemen die haar niet toebehoren. Schrikwekkend en vrees inboezemend is ze. Van haarzelf gaan haar eigen gerechtigheid en haar eigen waardigheid uit. En haar paarden zijn sneller dan luipaarden gebleken, en ze zijn feller dan avondwolven gebleken. En haar rijpaarden hebben de grond omgewoeld, en van verre komen haar eigen rijpaarden. Ze vliegen als de arend die zich spoedt om iets te eten. In haar geheel komt ze enkel voor geweld. Het bijeenbrengen van hun gezichten is als de oostenwind, en ze vergadert gevangenen net als het zand. En van haar kant beschimpt ze zelfs koningen, en hoogwaardigheidsbekleders zijn haar iets lachwekkends. Van haar kant lacht ze zelfs om elke versterkte plaats en ze hoopt stof [zoals bij de bouw van belegeringswerken] op en neemt haar [de versterkte plaats] in. In die tijd zal ze stellig oprukken als wind en doortrekken en zich werkelijk schuldig maken [wegens haar meedogenloze veroveringen]. Deze kracht van haar is te danken aan haar god”, klaarblijkelijk haar grote militaire apparaat dat door haar tot de positie van een godheid wordt verhoogd. — Hab. 1:6-11.
Ja, niets kon de Chaldeeuwse legers ervan weerhouden de ene stad na de andere te veroveren. Het koninkrijk Juda kon eenvoudig niet de hoop koesteren hieraan te ontkomen.
Habakuk kon echter niet goed begrijpen hoe Jehovah God de afgoden aanbiddende Chaldeeën kon gebruiken om zijn oordeel ten uitvoer te leggen. Zij waren niet alleen geen aanbidders van hem, maar zij waren ook meedogenloos en waren alleen maar op verovering uit. Zij beschouwden mensen louter als vissen en kruipend gedierte, die veroverd en onderworpen moesten worden. Deze factoren brachten Habakuk ertoe uit te roepen: „Waarom maakt gij [Jehovah] de aardse mens als de vissen der zee, als kruipend gedierte waarover niemand heerst? Deze heeft hij [de Chaldeeër] allemaal opgehaald met enkel een vishaak; hij sleept ze mee in zijn sleepnet en hij vergadert ze in zijn visnet. Daarom verheugt hij zich en is blij. Daarom brengt hij slachtoffers aan zijn sleepnet en brengt hij offerrook voor zijn visnet; want door deze is zijn deel rijk aan olie en zijn voedsel gezond. Zal hij daarom zijn sleepnet leegmaken, en moet hij voortdurend natiën doden, terwijl hij geen mededogen toont?” — Hab. 1:14-17.
Doordat Habakuk gevraagd heeft hoe Jehovah feitelijk de meedogenloze Chaldeeën kon gebruiken om het oordeel aan zijn eigen volk te voltrekken, erkent hij dat hij voor een terechtwijzing in aanmerking komt. Hij wacht derhalve op een openbaring van God en zegt: „Op mijn wachtpost wil ik blijven staan, en ik wil geposteerd blijven op het bolwerk; en ik zal wacht houden, om te zien wat hij door mij zal spreken en wat ik zal antwoorden op het terechtwijzen van mij.” — Hab. 2:1.
BEVESTIGING EN OORDEEL TEGEN BABYLON
Het antwoord van Jehovah bevestigde dat de profetie beslist in vervulling zou gaan. Er werd tegen Habakuk gezegd: „Schrijf het visioen op en zet het duidelijk op tafelen, opdat hij die er hardop van leest, dit vloeiend kan doen. Want het visioen is nog voor de bestemde tijd, en het blijft voorthijgen naar het einde, en het zal geen leugen vertellen. Zelfs al zou het op zich laten wachten, blijf er vol verwachting naar uitzien; want het zal zonder mankeren uitkomen. Het zal niet te laat komen” (Hab. 2:2, 3). Er bestond geen twijfel over dat de Chaldeeën het middel zouden vormen waardoor het oordeel aan het ontrouwe Juda voltrokken zou worden. Wat aan Habakuk was onthuld, ’hijgde’ of bewoog zich onstuimig voort om in vervulling te gaan.
De Chaldeeën zouden echter overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan en zouden, zonder dit zelf te weten, als Gods werktuig dienen om Zijn rechtvaardige oordeel aan een ontrouw volk te voltrekken. Als reactie op Habakuks bezwaar dat Jehovah God de Chaldeeën gebruikte, maakte Jehovah bekend dat zij niet ongestraft zouden blijven wegens hun meedogenloze hebzucht en bloedschuld. Hij verklaarde: „Omdat gijzelf vele natiën gewelddadig hebt geplunderd, zullen alle overgeblevenen van de volken u gewelddadig plunderen, wegens het vergieten van mensenbloed en het geweld tegen de aarde, de stad en allen die erin wonen.” — Hab. 2:8.
HABAKUKS PROFETIE VERVULD
In overeenstemming met datgene wat Jehovah tot Habakuk had gezegd, zijn de Chaldeeën inderdaad tegen Jeruzalem en het land opgetrokken. Het historische verslag dat in de bijbel bewaard is gebleven, licht ons erover in dat de koning van de Chaldeeën, Nebukadnezar, „hun jonge mannen met het zwaard doodde in het huis van hun heiligdom, noch had hij mededogen met jongeling of maagd, oude of afgeleefde. . . . Bovendien voerde hij de overgeblevenen van het zwaard gevankelijk naar Babylon”. — 2 Kron. 36:17-20.
Nog geen zeventig jaar later, in 539 v.G.T., brak voor Babylon de dag van afrekening aan. De stad werd toen door Cyrus, die de legers van de Meden, Perzen en Elamieten aanvoerde, ingenomen. Hij legde de loop van de door Babylon stromende rivier de Eufraat om. Vervolgens liet hij zijn troepen door de rivierbedding trekken. De poorten aan weerszijden van de rivier waren door goddelijke voorzienigheid opengelaten, waardoor zijn legers zonder enige moeite de stad konden binnentrekken. Snel gingen zij de straten door, waar zij iedereen neersloegen die tegenstand bood. Daarna veroverden zij het paleis en doodden de daar zetelende koning, Belsazar. Zo viel Babylon in één nacht.
Degenen die de profetieën over Juda en Babylon hadden gehoord, vonden deze ongetwijfeld ongelooflijk, ja zelfs schokkend. Toch ging het profetische woord in vervulling.
HEDENDAAGSE PARALLELLEN
De bijbel geeft te kennen dat er binnenkort overeenkomstige gebeurtenissen zullen plaatsvinden. De hedendaagse leden van de religieuze stelsels van de christenheid lijken in veel opzichten op de bewoners van Juda in de tijd van Habakuk. De christenheid is vervuld van wetteloosheid en ongerechtigheid. De mensen zijn zowel in woord als in houding en handelwijze onmiskenbaar een deel van de wereld geworden. Jakobus 4:4 kan daarom terecht op de christenheid van toepassing gebracht worden: „Overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is?” Aangezien dit het geval is, geven de religieuze organisaties van de christenheid er blijk van een deel van een wereldomvattend religieus stelsel te zijn waarnaar in de bijbel als een „hoer”, „Babylon de Grote”, wordt verwezen (Openb. 17:1-5). Die hoer” zal in de ogen van politieke heersers een voorwerp van haat worden. Het boek Openbaring beschrijft in symbolische taal wat er zal gebeuren. Wij lezen: „De tien horens die gij gezien hebt, en het wilde beest, die zullen de hoer haten en zullen haar woest en naakt maken, en zij zullen haar vleesdelen opeten en zullen haar geheel met vuur verbranden.” — Openb. 17:11-16.
Wanneer het „wilde beest” en zijn „tien horens”, of politieke heersers, zulk een gewelddaad tegen de religieuze organisaties van de wereld, met inbegrip van die van de christenheid, aanwenden, zullen zij niet uit enige liefde voor Jehovah God handelen. Evenals de Babyloniërs zullen zij op een kwaadaardige en beestachtige wijze handelen, zonder enige achting voor de ware God aan de dag te leggen.
Evenals in het geval van de Babyloniërs zullen degenen die een aandeel aan de vernietiging van de valse religie hebben, niet aan de voltrekking van Gods oordeel ontkomen. Hun dag zal komen als Jezus Christus, die de legerscharen van engelen aanvoert, tegen hen optrekt. Gods Woord verklaart hierover: „Ik zag de hemel geopend, en zie! een wit paard. En degene die erop zat, wordt Getrouw en Waarachtig genoemd, en hij oordeelt en voert oorlog in rechtvaardigheid. . . . En ik zag het wilde beest en de koningen der aarde en hun legers vergaderd om de oorlog te voeren tegen degene die op het paard zat en tegen zijn leger.” Wat gebeurt er met de heersers en hun legers? Het verslag toont aan dat zij de nederlaag lijden, want zij worden „gedood met het lange zwaard van degene die op het paard zat”. „En alle vogels werden verzadigd van de vleesdelen van hen.” — Openb. 19:11-21.
Hoe ongelooflijk het velen in deze tijd ook in de oren mag klinken, toch zullen de religieuze organisaties van de christenheid door de politieke stelsels vernietigd worden, maar ook de anti-God politieke stelsels zullen niet aan het terechtstellingszwaard van de „Koning der koningen”, de Heer Jezus Christus, ontkomen (Openb. 19:16). Wijst dit niet op de noodzaak u ervan te vergewissen dat u door God wordt goedgekeurd? Hebt u zich afgescheiden van wat door Jehovah God wordt afgekeurd? Tracht u zich naar zijn rechtvaardige wegen te schikken? Zo ja, dan kunt u troost putten uit de aanmoedigende woorden van Zefanja 2:3: „Wellicht zult gij verborgen worden op de dag van Jehovah’s toorn.”